| |
| |
| |
Schetsen uit New-York, door H.M. Krabbé.
II.
De Bowery.
On the Bowery, on the Bowery!
We do such things and we see such things
On the Bowery, on the Bowery,
We never come there anymore!
Zoo luidt een hier zeer populair liedje - welks melodie men hooren kan op Fifth Avenue zoo goed als aan de East-River, down-town. Wie hoorde ook nooit van de Bowery! de Zeedijk van New-York - de verzamelplaats van het ordinair vroolijke, met zijn tweede-rangs tingel-tangels, zijn Dime-musea en volks-schouwburgen en zijn groote uit alle rassen bestaande, vlottende bevolking, het Eldorado voor den zeeman - de schrik voor den eenmaal geplukten greenhorn, de schuilplaats voor al 't lage en gemeene, waaraan deze metropolis zoo rijk is.
't Is mogelijk geen bewijs voor mijn goeden smaak; maar ik vind 't hier eigenaardiger en vermakelijker dan zelfs op Fifth Avenue, de grootsche boulevard van New-York. Ik dwaal hier graag rond, kijk met het grootste pleizier voor de Dime-musea, de uitdragerswinkels en pandhuizen, omdat het karakter dezer straat zoo waarlijk eenig is.
Ik vergeleek de Bowery zooeven met onzen Amsterdamschen Zeedijk. Zij komen alleen in zooverre met elkander overeen, dat beide, Bowery en Zeedijk, het paradijs voor den zeeman zijn, waar hij zijn zuurverdiende geld vrij zeker kwijt raakt; maar de Bowery onderscheidt zich hierdoor van zijn Hollandschen collega, dat men er geen danshuizen en geen vrouwen vindt, althans niet in diezelfde verhouding als in Amsterdam. Een zeer gewichtig verschil, waardoor het karakter geheel anders wordt.
De naam ‘Bowery’ beteekent in 't Hollandsch vertaald: ‘als een priëel’. Nu kan 't wezen, dat 't heel veel vroeger daarop geleken heeft en de verliefde Nieuw-Amsterdammer daar met zijne allerliefste herdersuurtjes doorbracht; maar dat is dan toch al heel lang geleden en de smerige lage huizen verbannen elke gedachte aan 't groen gebladert, waaruit priëelen meestal bestaan.
De Bowery begint aan Chathamsquare, dáár waar Park-Row eindigt. 't Is een vrij breede vuile straat waar de elevated, die er door gaat alles grauw en somber maakt. Verderop wordt de straat veel breeder en laat de dan in twee enkele lijnen gescheiden spoorbaan vrije toegang aan licht en lucht.
| |
| |
Merkwaardig is hier het groote aantal hotels. Hun ingang ziet er meestal kostbaar en werkelijk keurig uit met hunne groote spiegels en zorgvuldig onderhouden betimmering. Zij hebben uithangborden met de meest wijdsche namen, zooals b.v. het ‘Van Dijkhouse’ en het ‘Victoriahouse’. Goedig en behulpzaam als ze zijn, hebben de eigenaars ‘single rooms’ voor 25 cents sommigen zelfs voor 15 en 10 cents, beschikbaar. Hoe die krotten echter zijn kan men afleiden naar het uiterlijk der logés.
Om het den landverhuizers voorts zoo goedkoop mogelijk te maken, zijn er tallooze kleine vieze restauraties waar b.v. een portie ‘stew’ - géén ‘hadsja’ zooals er uitdrukkelijk bij staat - slechts 5 cents kost. Wat die ‘hadsja’ dan wel wezen kan? Well I guess, dat deze in nauwe verwantschap zal staan met paarden- en hondendarmen of dergelijke vuilnis....
De uitstalkasten dezer eethuizen zien er altijd zeer smakelijk uit. Allerlei soorten van ‘pie’, die alle kleuren van den regenboog hebben en bereid schijnen van vleesch, dat sterk herinnert aan dat van viervoetige huisdieren, die eerst in het laatste stadium van hun leven tot voedsel herleid worden, lachen u aan. Wat? niet lekker genoeg voor u, kom dan eens mee naar de pawn-shops, zoo heeten hier de pandjeshuizen, welker herkenningsteeken een paar verweerde gouden ballen boven den ingang zijn; mogelijk lokken die artikelen u meer aan. Op het raam kan men de woorden ‘money lent’, lezen terwijl achter het traliewerk de vreemdsoortigste artikelen eendrachtig te zamen liggen, horloges en guitaren, revolvers en sieraden, allerlei meubeltjes en kleedingstukken, laatste, allerlaatste bezittingen der ongelukkigen, die hier verongelukt zijn. De broker d.i. houder van den winkel, is meestal een oude, magere jood met groenachtig haar en een bril op den grooten neus. Hij is heel dikwijls de handlanger der politie, omdat bij hem vaak de gestolen artikelen ten verkoop of ter beleening worden aangeboden.
De Dime-musea, zoo geheeten omdat de entrée meestal een ‘dime’ d.i. 10 cents bedraagt, zijn allergrappigst, zoolang men er.... voorstaat! Allerdolste placards, waarop in schelle kleuren mannetjes en vrouwtjes geschilderd zijn, die elkander met blikken pistooltjes of reusachtige bowie-messen tusschen hemelsblauwe bergen en wolken van witte zeep te lijf willen - of afbeeldingen van danseressen en amazones, die men in 't inwendige van het heiligdom kan genieten. - Die musea bevatten de ongehoordste wonderen uit de geheele wereld - zelfs uit het Heelal - zooals enkele uitgestalde specimen als een geit met twee koppen enz. dat zonneklaar bewijzen. De dikke juffrouw aan 't loket draait tegelijk 't orgel. 't Geheel is eene vertooning, waar de ‘Greenhorn’ met open mond naar staat te kijken.
Gaat men zoo'n inrichting binnen, dan heeft men alle kans ‘gerobt’ te worden. Zoodra men eenmaal binnen is, moet men voor dit en voor dat aparte entrées betalen, en vinden ze u de moeite waard, dan wordt ge naakt uitgeschud en 's avonds of 's nachts door een achterdeur op straat gezet. Roept men om politie, dan komt een als zoodanig verkleede spitsboef, die u wel verder helpt - en is 't een heusche agent, dan is hij 't meestal met den baas eens -
| |
| |
en wordt ge nog opgebracht ook. Ik spreek nu zooveel kwaad van de politie maar de bevolking van New-York en de groote politieke macht ‘Tammany Hall’ bestaan voor het meerendeel uit Ieren, van welken landaard ook de meeste agenten van politie zijn. Heeft zoo'n agent nu wat men hier ‘pull’ en bij ons ‘een kruiwagen’ noemt, dan deert hem niets en is hij zeer onafhankelijk. En de meesten hebben ‘pull’! Vandaar dat zoovelen van hen ruw en onbeschoft zijn, en wee u, als ge ook maar even hun ergenis
Dime-Museum.
zoudt opwekken! In de hoofdstraten is natuurlijk het betere gedeelte van het corps, dat slechts uit groote, forsche mannen bestaat.
Zóó is 't huis aan huis - afgewisseld door second-hand kleerenwinkels en cigar-stores.
Men vindt hier ook een Joodsche schouwburg het ‘Thaliatheatre’, welks affiches in 't Hebreeuwsch gesteld zijn. Er zijn in New-York vele Israëliten, vooral Duitsche, en dat er hier schatrijke zijn, bewijst een Joodsch clubgebouw op Fifth Ave., dat er uitziet als een paleis.
Het publiek op de Bowery is van een merkwaardig mengsel; ze hebben allen iets halfblanks, die menschen; ik weet geen beter woord om ze aan te duiden. Heeren! met vuurroode dassen en hooge witte boorden onder het gemeene, gladgeschoren gelaat, een fladderende ulster om de leden, zijn
| |
| |
herkenbaar genoeg als tweede rangsacteurs; de actrices zijn verlepte, geschilderde vrouwen in afgedragen would-be smaakvolle kleedij. De saloon-keepers kan men herkennen aan hun zwaarlijvigheid en de groote diamanten op hun glinsterend wit overhemd, terwijl het paffe, gemeene bakkes gedekt wordt door een hoogen hoed. Die typen zijn de welgekleeden. Zoo ziet men er vele Italianen met kleine slappe hoedjes op, terwijl hunne vrouwen met kleurige shawls en geele gerimpelde gezichten, hunnne inkoopen in groote manden of karbiezen op 't hoofd dragen. Jeugd is een duur artikel in deze buurt.
Een groot aandeel leveren verder de peddlers, dat zijn kramers, die allerlei blinkende en goedkoope zaken als spiegeltjes, knoopjes, messen, scharen, in één woord voddige kramerijen, in een vierkanten bak voor hun maag dragen.
Sommige zijn zoo gelukkig een vaste standplaats te hebben - een ton voor hun koopwaar en een tonnetje als zitplaats. Over 't algemeen zien deze menschen er vrij fatsoenlijk uit. Zij trachten althans hun brood te verdienen. De meesten staan stil tegen een muur geleund, starend in de rumoerige menschen-massa - de gedachten dezer arme strijders om het bestaan moeten meestal niet vroolijk wezen, en ik vind het streven van die menschen een bewijs, dat ze tenminste vér staan boven den ‘bum of loafer.’
Men onderscheidt hier drie typen van vagabonden. De eerste is de ‘Tramp’. Dat is de landlooper, die zonder geld altijd te eten heeft - en zich altijd weet te bedrinken - die van stad tot stad wandelt om werk te zoeken, dat hij niet wil vinden; hij is de schrik der boerderijen en een expert in 't kippenstelen.
Een leege ‘tin can’, die hem overal vergezelt is zijn symbool en de whiskeyflesch zijn afgod. Hij is de verbastering van den duitschen Handwerksbursche.
De ‘bum’ is iemand met een derbyhoed op en een gekleeden jas aan De hoed is zelfs niet meer groen, dàt was nog zijn goeie tijd, de rand is er òf afgevallen, of zoo verrafeld, dat de naam ‘rand’ misplaatst is. Voor deuken is hij niet meer fähig - wijl hij door onmeedoogende vuisten één deuk geworden is.
De jas zit zoo vol vlekken en vuil, dat de oorspronkelijke kleur niet meer te onderscheiden is; overal gescheurd en versleten heeft de eigenaar zooveel mogelijk met touw de lappen aan elkander genaaid. Die jas die er mogelijk vóór tien jaar niets beter uitzag, is tot bovenaan toegeknoopt - dat is omdat het dikwijls zijn eenige kleedingstuk is en tegelijk dienst moet doen als een stel onderkleeren. De broek verkeert in juist dezelfde omstandigheden als de jas, terwijl de schoenen van de mestvaalt schijnen te komen. Het gelaat van zoo'n type is vuilgrauw en ongeschoren, en de haren ongekamd met doffe wezenlooze oogen, waarin niets, zelfs geen verdriet meer te lezen is. Met de handen op den rug of in zijn broekzakken loopt hij voetje voor voetje - op z'n dooie gemak - hij heeft immers niets wat hem haast! Hij snuffelt nu en dan in de goten op straat, of hij niet iets eetbaars vindt of een sigareneindje kan verschalken.
| |
| |
Deze zijn wel de meest beklagenswaardigen, ik geef toe veelal uit eigen schuld; maar ik verzeker u, dat het pijnlijk aandoet dergelijke medeschepselen te zien, die toch ook jong zijn geweest en een moeder hebben gehad. Waar die lieden van bestaan begrijp ik niet - begrijpt niemand.
De ‘bum.’
De ‘loafer’ is de meer intelligente nietsdoener, die aan werken een broertje dood heeft en er meestal iets beter in de kleeren uitziet. Hij behoort tot het z.g. flesschentrekkersgilde - een nobele vereeniging, die weliswaar overal haar leden heeft, maar toch hier de vruchtbaarste werkkring vindt. Arme greenhorns, die dom genoeg zijn om zich door hen te laten inpakken! Ze zwendelen op iedere manier en zoo ze hun arbeidsveld ook nog verder dan de Bowery uitstrekken, zoo werken ze toch het liefst op dit, hun eigenlijk terrein De pool- en gamble-rooms ziin hunne offices!
Als 't mooi weer is, moet ge eens zien hoe de parken down-town met bums en loafers overvuld zijn! Ze zitten meestal te slapen op de banken, terwijl zij, die zoo ijverig de kranten bestudeeren, meestal lieden zijn, die schipbreuk lijden - en toch nog moeite doen er boven op te komen.
O! New-York is voor velen een vreeselijke stad, onverbiddelijk wreed en gevoelloos; niemand die zich dan ook verwondert over de vele zelfmoorden, die hier dagelijks voorkomen.
Het publiek op de Bowery wordt aangevuld door negers en Chineezen. Negers vindt men in alle nuancen van koffie met zéér weinig melk tot koffie met héél veel melk, en in allerlei kleedingen. Bruine en grijze hoeden en roode dassen zijn lievelingskleedingstukken en men vindt de zwartjes van schooiers tot dandy's. Ze zijn meestal janitor (concierge), bediende in heerenhuizen, hotels en clubs, en alsof 't een wettelijke bepaling is, zijn ze altijd driver in de lifts, die men hier ‘elevators’ noemt.
Men vindt hier zeer vele van die zonen van Cham, die soms mooie, maar meest altijd forsche kerels zijn.
Het vrouwelijk element ziet er in jeugdige exemplaren soms lang niet slecht uit. Deze zijn dikwijls nurses in deftige huizen. De kinderen zijn alleraardigst. 't Is een vreemd gezicht een zeer jeugdige dandy te zien met
| |
| |
een petje op en kaplaarzen aan, waarbij dan dat donkerbruine glimmende hoofd met platte neus en dikke lippen slecht past.
De Chineezen waarop ik later nog zal terugkomen, hebben aan het begin der Bowery een eigen wijk waar alleen zonen en dochters uit het Hemelsche rijk wonen.
Ze hebben iets van katholieke geestelijken in het deftige en waardige hunner houding en gang en in het gladgeschoren, onbewegelijk gelaat. Hunne staarten zijn opgerold en onder den ronden, afgeplatten hoed bevestigd. Zonder zich ook maar in 't minst te bemoeien met de overige bevolking gaan zij zwijgend en ernstig hunnen weg.
Men ontmoet er velen op de Bowery en Park-Row, bijna zonder uitzondering in hun nationale dracht gekleed.
Verder is hier alle uitschot van de geheele wereld vertegenwoordigd, zich kenmerkend door de fielterige tronies en verscheidenheid in kleeding.
De Bowery.
De Bowery verbreedt zich aan Canal-street en zooals ik reeds hierboven zeide, scheidt de elevated zich hier in twee banen; zoo de gewone hoogbaan reeds zeer belangwekkend is, hier rust elk der beide lijnen op slechts ééne rij van dunne en bovendien nog doorzichtige kolommen. 't Is een meesterstuk van ijzerbouw en men begrijpt niet, dat die zware met menschen
| |
| |
overvulde treinen gedragen worden door die dunne pilaren. Kost het in den beginne werkelijk zelf-overreding om zich in den trein te wagen, later ziet men dat deze baan nog niet eens het belangrijkste is op het gebied van spoorwegbouw.
Hier is de Bowery niet donker meer; 't is een zeer breede straat met een vierdubbele trambaan. Over 't algemeen is de drukte hier veel minder dan op Broadway.
Er komt nu ook meer verscheidenheid in de winkels. Een eigenaardig en echt-Amerikaansch verschijnsel is het soort der hier gevestigde kunsthandels, waar men ‘waar’ voor zijn geld krijgt. Levensgroote portretten kunt ge bestellen van af twee dollar en groote schilderijen in lijst onder het opschrift ‘handpainted’ lokken u tot koopen en tot betalen van de 2 of 2½ dollar die er voor gevraagd worden om de gelukkige eigenaar te worden van een ‘genuine picture in oil’. Verderop komen wij aan groote hallen, waar muziek gemaakt en komedie gespeeld wordt, zooals o.a. de Germania-Hall, die een kleine schouwburg is.
Ook groote theaters volgen, o.a. het Miners-theatre en het Peoples-theatre, het laatste overdekt met aanplakbiljetten waarop gruwelijke moorden afgebeeld zijn. Vreemd staat tusschen al dat wereldsche het groote gebouw een er Christelijke vereeniging, waar een ieder vrij kan binnen gaan en gebruik maken van de groote lees- en gezelschapszalen, een genot waarbij men zijn geld en zijne gezondheid bewaart. Hoe verder we nu komen hoe fatsoenlijker de Bowery wordt en aan het Cooper-Institute overgaande in de 4e Avenue, daar zijn karakter geheel verliest en een brave, nette straat wordt.
Het Cooper-Institute, een zeer groot maar leelijk gebouw, is opgericht van een legaat, nagelaten door den man wiens naam het draagt. 't Is niet alleen voorzien van eene kostbare, uitgebreide, publieke bibliotheek met groote leeszalen, maar men kan er kosteloos alles leeren, Een prachtige inrichting, zooals er zoovele in deze wereldstad zijn. Het vormt het einde der Bowery, en daarmede tevens het einde dezer schets, die u, zooal geen volledig, dan toch eenig begrip zal hebben gegeven, hoe New-York's Zeedijk zich voordoet aan den vreemdeling.
|
|