één voor één, van het eerste schuchtere liefdewoordje, tot den laatsten, dien bitter-vormelijken afscheidsbrief.
En al de weelde en al de jammer van zijne onstuimige liefde ging nu weer door haar heen, snijdend in hare ziel met snerpende wreedheid. Waartoe dat alles, o god! nu het toch zóo geloopen was!...
Nu lagen al de brieven op een grooten hoop, op de zwarte aarde van het tuinpad.
En zij stak ze in brand, van onderen op.
Sissend kropen de vlammen tusschen de fladderblaadjes, als slangen lekkend aan al die woorden van liefde en hartstocht, waarin een man zijn ziel had blootgelegd.
En zij stond er bij en zag toe.
Wat ging het langzaam - langzaam!
Met bevende handen greep zij een lang hout en woelde daarmee in de opgestapelde papieren.
Nu begonnen enkele blaadjes dicht bij haar, om te krullen, stuipachtig trekkend als een dier in pijn.
En de zwarte letters verbleekten tot vaalwit, nagloeiend een oogenblik in roode flikkering. En in het òplichten van die spookwitte letters las zij enkele woorden, als er uit vliegend in vurig geschitter: éenige - de uwe - eeuwig - mijn lief idool.....
Zij vertrok haar mond tot een droef-bitteren lach en roerde heviger in de smeulende massa.....
O god, was 't toch maar gedaan! Zij had niet gedacht, dat zij 't zoo voelen zou - zóo, alsof ze iets levends verbrandde - zóo, alsof haar eigen hart daar lag te zieltogen tusschen die kruipende, sluipende vlammen......
Eindelijk fladderen eenige dunne bruin-zwarte vlokjes de hoogte in, opgedreven door de warme lucht en opgevangen door den voorjaarswind.
En ze dansen en dwarrelen - op en neêr - heen en weêr - al meer en meer - ijl en luchtig - trillend en vluchtig - nog eens op - weêr neêr - òp - neêr.... niets meer....
Verstoven - verwaaid....
Als woorden in den wind.... denkt zij, ze náoogend tegen de schelle, hardblauwe lucht, tot zij haar oogen voelt steken, en ze even sluit.
Maar ze weêr openend ziet zij nog altijd dien rookenden, traagbrandenden hoop papier vóor zich.
Zal er dan nooit een eind komen aan die pijniging!
Woest woelt ze weêr tusschen en onder de blaadjes, ze duwend in de vlammen met woede, hijgend nu van verlangen om ze dood te hebben al die tergende woorden, vernietigd, verstomd voor eeuwig. Ja, juist, voor eeuwig - dat hatelijke woord, dat telkens grijnzend opvlamt met sarrende