Niettegenstaande de felle kou, vormen zich hier en daar op de hoeken der straten groepjes mannen, die nog eens wenschen te spreken over de preek, maar al heel spoedig op meer wereldsche zaken komen. De vrouwen stappen snel door, want de oudejaarskoek ligt in den oven en manlief zou knorren als hij een verbrande korst zag.
Twee boerinnen staan nog even bij de kerkdeur stil en de eene zegt tot de andere, terwijl ze met het hoofd naar de pastorie wijst: ‘onze dominé zal ook geen prettigen oudejaarsavond hebben, Griete! Och, dat hij ook zijne mooie, jonge vrouw zoo spoedig verliezen moest!’
‘Ja’, zegt de andere meewarig, 't is wel hard, hoor! Ik heb Marieke een lekkeren koek laten bakken en hem dien toen zelf gebracht. Hij kwam evenwel niet te voorschijn en de oude Hanna zei: ‘'t Is weer heelemaal mis met hem vandaag’. ‘Ach, arme!’ zegt de medelijdende boerin en ieder vervolgt haar weg.
Weldra ligt het kleine dorp in diepe rust. Slechts nu en dan ziet men door de smalle straten iemand, met de handen in de zakken en het hoofd in de kraag gedoken, met haastige schreden voortstappen door de sneeuw.
In de pastorie schijnt alles eenzaam en verlaten.
De vroeger zoo gezellige kamers zijn gesloten. Alleen in de groote slaapkamer brandt licht en de kachel verspreidt er eene weldadige warmte. Een wiegje staat in een hoek en daarnaast zit een bejaarde vrouw aan een wollen kous te breien. Hare oogen rusten op het kind, dat stil sluimert, het kleine hoofdje in het geborduurde kussen gedoken. Nu zij 't kind zoo kalm ziet, staat oude Hanna op en begeeft zich in 't aangrenzende vertrek ter ruste. De kleine ligt nu geheel alleen. Geen moeder, die angstvallig de slaap van haar kind bewaakt! De moeder is heengegaan naar verre landen, vanwaar ze nimmer weer zal keeren.-
Ginds over de heide dwaalt een eenzame gestalte. Voor wie daar dwaalt geen kerkgang, die troost kan aanbrengen, geen hartelijke huisgenooten, die met hem kunnen danken voor de zegeningen, in 't oude jaar ontvangen. Ach neen, zegeningen heeft hij niet vele gehad, maar wel verdriet, bitter zielsverdriet. God! Is 't mogelijk?.... Ruim een jaar geleden voerde hij als gelukkig echtgenoot zijne Else de pastorie binnen. Wat waren ze beiden toen gelukkig! Hoe vleide zij haar vriendelijk blond kopje aan zijn breede borst en fluisterde hem de vriendelijkste woordjes in, die eene liefhebbende vrouw weet te bedenken voor den zoo vurig door haar vereerden en beminden, man, met wien ze zoo vol vertrouwen het leven intreedt, in het heerlijk bewustzijn, hem gelukkig te kunnen maken.
‘Ach, had ik dat geluk slechts nooit gekend, dan zou ik het nu niet zoo missen,’ denkt hij.
Een hartstochtelijke snik doet zijn lichaam schokken en vol wanhoop denkt hij eraan, hoe zijn leven dit jaar met haar geweest is en hoe eenzaam en droevig het dit komende jaar zijn zal.
Hoe gelukkig was hij dien korten tijd met haar geweest, o, hoe zielsgelukkig!