Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Nacht en morgenrood,Ga naar voetnoot1)
| |||||||||||||||||||||||||||||
Personen:
| |||||||||||||||||||||||||||||
Eerste bedrijf.
Buitenverblijf van Frederik, Baron van Goudaan en Ursule Paans, Ambachtsvrouw van Petten. 't Is gelegen in een boschrijk dorp, ongeveer een uur gaans van de Noordzee. Het is November. Door de vensters met kleine ruiten en wit katoenen val- of ophaalgor-
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dijnen (18e eeuwsch) ziet men hooge, maar kale en besneeuwde boomen. Voor een dier vensters staat een oranjeboom in houten bak. Er hangen eenige vruchten aan, meest groene; twee of drie evenwel zijn gegeeld en toonen een fletse oranjekleur. De ingang is links op den middengrond; de andere vertrekken worden gerekend rechts te liggen, evenals de buitenplaats.
Het geheel draagt de kenmerken van vroegere welvaart maar grooten achteruitgang. De schoorsteenmantel, tusschen de ramen op den achtergrond, is van wit marmer met goud gebiesd; de open haard, waarin een smeulend houtvuur, van glimmend staal. Op den mantel een achttiende-eeuwsch vergulde pendule onder stolp; aan weerszijden daarvan twee beschilderde porceleinen vazen met gemaakte bloemen, evenzeer onder stolp. Daarboven een verweerde spiegel met verkleurde of afgeschilferde lijst. Een sekretaire met koper beslag, oud en defekt, evenals de stoelen en de fauteuil, vuil wit verlakt met gouden blezen afgezet en met afgesleten en gescheurde zitting. Op de sekretaire een koperen komfoor, een kwispedoor, een mahoniehouten tabakskistje; daaronder op den vloer een goudsche-pijpen bak. Op den grond een koeharen kleed; op den middengrond: een groote ovale mahoniehouten tafel op vier poten; daaronder: een koperen stoof voor mannen en twee gewone voor vrouwen. Aan den wand op den voorgrond links een portret, waarvan de lijst met zwart krip is omwonden. Een klein tafeltje in een der hoeken. | |||||||||||||||||||||||||||||
I.Mevrouw van Goudaan zit aan de groote tafel met een schrijfboek en een inktkoker voor zich en een ganzenpen in de hand; onder haar bereik een dik leesboek. Meester van Hemert staat aan haar linkerhand en buigt zich over haar schrift heen. Mevrouw is 48 jaar, zeer eenvoudig gekleed in katoen, (diepe rouw). deftig uiterlijk, hoog in houding en gebaar. Meester is 60 jaar en heeft iets gewichtigs, wat een komisch tintjen geeft aan zijn diepe onderdanigheid tegenover de hooge vrouw; hij is schamel gekleed: rok en korte broek versleten; garen kousen, hier en daar gestopt; lompe vetleeren schoenen; het hoofd gedekt met een rood blond pruikje, waarvan hetstaartje even opkrult.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Meester.
Wezendlijk excellent, Mevrouw! Mevrouw.
(de pen neerwerpend).
Je meent ‘uitmuntend’, hè?
Meester.
Onderdanige dienaar, Mevrouw! Mevrouw.
Al wat fransch is hebben we te bannen....
(snel om zich heen ziende)
uit onze taal, meen ik.
Meester.
(diep buigend).
Maar 't blijft toch bij ons een ware passie...
Mevrouw.
Meester! passie? moet dan de discipel...? Meester.
Leerling, meent Mevrouw? Mevrouw.
(glimlachend).
Ja, 't zit ons in merg en been. Hoe kan 't ook anders? Wij van onzen stand leerden 't fransch al in de kinderkamer en de minderen moesten het van ons wel overnemen.
Meester.
Daarom noem ik het ook zoo ex.... uitmuntend, dat Mevrouw in éen jaar zoo veel van mijn lessen wist te profiteeren. Mevrouw.
Je lessen waren dan ook
(ironisch)
‘excellent’.
Meester.
(gevleid).
En Mevrouw is capabel daarover te oordeelen, veel beter nog dan de Maire, en zelfs deze zei me gister, toen hij mij de nieuwe registers van den Burgerlijken stand toonde: - ze zijn nu heelemaal in het fransch - ‘als de kinderen nog na een paar jaar beter Hollandsch dan Fransch spreken, dan is u, meester Van Hemert, ‘een kliekje van de bovenste plank.’ Mijnheer de Maire heeft zoo van die bijzondere... expressies...
(snel om zich ziende)
aardige, populaire, meen ik.
Mevrouw.
Hij had gelegenheid ze in mijn keuken op te doen, toen zijn vrouw mijn kamenier en hij Mijnheers kamerdienaar was. Meester.
(buigend).
Geheel van Mevrouws gevoelen!
Mevrouw.
Wat kan je me nu aanraden te lezen? Er is toch zeker nog meer in onze taal geschreven dan ‘de laatste zeetocht van den Admiraal de Ruiter’ door Adriaan Loosjes. Meester.
Zeker, Mevrouw, zeker! vaerzen ook. Mevrouw.
De nieuwe psalmberijming? Neen, die niet - ik houd mij aan de oude
(met nadruk)
toen ging het goed.
Meester.
Er moet een lijvig gedicht verschenen zijn.... de natie.... de Hollandsche natie....
(Gerrit, de tuinknecht wordt voor een der ramen een oogenblik zichtbaar, glurend naar binnen.
Mevrouw.
Och, neen! Poëzie van Voltaire kan ik me nog denken maar in ónze taal..! Meester.
Tóch is het zoo, Mevrouw! | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Mevrouw.
Tant mieux! - Meester, ik denk me nu verder zelv' te oefenen. Meester.
(teleurgesteld).
Zooals Mevrouw verkiest. Anders... steeds tot Mevrouws orders!... Met vijf stuivers ben ik óok kontent.
Mevrouw.
(hoog).
Meester, aan het eind van de maand wacht ik je deklaratie!
(staat op). Ik heb naar stad geschreven om een paar nieuwe boeken. Als ik ze krijg zal ik ze je laten meêlezen.
(Meester buigt). Adieu!
Meester.
(buigt onderdanig, gaat heen, maar keert terug; geheimzinnig.)
Gerrit zag ik gisteravond bij den Maire ingaan.
Mevrouw.
Onze tuinknecht? Zoo, zoo.... Meester.
't Is maar dat Mevrouw het weet. Prudentia is een goed latijnsch woord; het zelve te verbuigen is wenschelijk.
(keert zich af, maar komt weer terug; bedremmeld). Zou ik morgen om de deklaratie van het vorig trimester mogen komen?
Mevrouw.
Ik heb je boven op de lijst van mijn leveranciers gezet. Den hoeveelsten hebben wij van daag? Meester.
Den 18en van Slachtmaand achttien honderd... Mevrouw.
Dertien; ja, het jaartal weet ik wel. Kom dan maar in het begin der volgende maand. (Meester zucht hoorbaar en gaat na een diepe buiging af door de middendeur links.)
| |||||||||||||||||||||||||||||
II.Mevrouw alleen; dán Matje Hazelaar, ongeveer 56 jaar, maar wat ouder schijnend, in stemmig katoen; jak laag aan de borst uitgesneden, die door een kleurigen katoenen doek is gedekt. Zij draagt een kap met gouden ijzer; daarover heen een huik en heeft een chitsen schoudermantel om. Haar kleeding is opgeschikt en toont welvaart.
Mevrouw
(alleen).
De man heeft er recht op. Maar wij hadden óok recht op het fortuin, dat de bloedhond door zijn tiërceering ons ontnam! Het loon aan de domestieken niet eens meer te kunnen betalen!
(Zij plaatst den inktkoker op de sekretaire, gaat naar den achtergrond, laat de gordijnen vallen en haalt vervolgens onder de sekretaire schuier en blik met wrijfdoek van daan. Naar het portret ziende.)
Neen, hij mag het niet zien!
(voor het portret). Dag Frits, lieve jongen! Je moogt je niet over je moeder schamen!
(Zij bedekt het portret met het rouwkrip.)
Nu maar getoond, dat ik het geleerd heb.
(Zij begint, op de knieën liggend, het kleed te schuieren.)
Matje
(door de deur op den middengrond rechts binnenkomende.)
Gunst, Mevrouw!
(deze houdt even op en ziet haar knorrig aan.)
En nu moet ik nog wel de boodschap brengen dat Klaasje niet komen kan. Neen, Mevrouw, dat laat ik niet toe.
(huik en schoudermantel afdoend en met veel zorg neerleggend)
Dat kan ik beter!
(Zij neemt schuier en blik haar uit de handen en neemt het werk over.)
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Mevrouw.
Ik heb je niet hooren binnen komen.
(Zij neemt den wrijfdoek en gaat stof afnemen.)
Matje.
Ik ken den weg door de keuken nog van ouds - en ik wou me door Mevrouw zelve niet laten opendoen. Mevrouw.
Je wist dus, dat ik zonder meid zat? Matje.
Ik heb er van gehoord. Die Bet was een brutale weerga! Zoo pardoes haar biezen te pakken! Toen Bruut het me zei, dacht ik direkt aan onze ouwe Klaasje op het hofje en die liet ik door Bruut schrijven hoe het hier stond.... Mevrouw had den brief eens moeten zien! Meester kan het niet beter! Mevrouw
(ongeduldig.)
Maar waarom je dáarmeê te bemoeien voor ik je er om verzocht?
Matje.
Dán had ik lang kunnen wachten. Ik en Mevrouw kennen mekaâr toch van jaren al. En Klaas, mijn ouwe kameraad ken ik ook, en ik weet hoe die is blijven denken over Mijnheer en Mevrouw, die haar voor jaren al een plaats op het hofje kochten. Niet waar, Mevrouw, dát was een andere tijd! Mevrouw
(innig.)
Ja, dat was het.
(schijnbaar geraakt.)
Maar wat wou je nu eigenlijk van Klaasje, mal mensch?
Matje.
Dat ze dadelijk overkwam om te komen doen wat ik nu doe. - Gossie mijne, als Mijnheer de Maire me nu eens zag! Mevrouw
(schamper.)
Mijnheer de Maire! Ja, je man bracht het ver. Hij wist mirakelen te doen met onze huwelijksgift.
Matje.
Uwees zak zes d'halven, hé?
(onder het schuieren Mevrouw even schuin aanziende.)
Mevrouw moet maar denken: de groote Keizer is ook niet van een grooten komaf en iedereen, behalve mijnheer mijn man, is toch danig, dánig bang voor hem.
Mevrouw.
Niet iedereen!
(ze staart naar het portret.)
Matje.
Ik wachtte tot de schuit aan was.... maar in plaats van Klaas kwam er een brief. De stumpert kon niet komen. Mevrouw moet niet schrikken, maar het is een miserabele nare tijding! Ze is niet meer op het hofje. 't Kaptaal is op last van een hoogen sinjeur in beslag genomen. De Keizer kon 't beter gebruiken. Dát is toch wel wat héel erg! Mevrouw.
Och, de jeunesse sterft door de kogels, wat billijker dan dat de vieillesse het door den honger doet! Matje.
En nu ligt het schepsel veraltereerd van schrik in het Gasthuis. Dat is het eenig groote huis in stad, waar het gras nog niet voor de stoep opschiet, zoo las Bruut me uit den brief voor!
(er wordt gescheld)
Mevrouw, ik zal open doen. Het is de schipper, die de brieven rond brengt. Toen ik van hier ging, was hij bij ons al geweest. Mijnheer mijn man krijgt ze altijd het eerst.
(een oogenblik af.)
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Mevrouw
(ironisch.)
‘Mijnheer mijn man krijgt ze altijd het eerst!’ De laagsten zijn de hoogsten geworden.
Matje
(terugkomend.)
Twee brieven, Mevrouw! Een daalder vraagt hij voor dezen!
Mevrouw.
Een daalder.... een daalder.... Matje.
Dat 's schandalig duur! Mevrouw.
(Zij heeft den brief beschouwd, ter zijde)
Uit Demerary.... eindelijk! Remises van onze plantaadjes misschien!
(luid) Hij is aan het adres van Mijnheer, en die is op het oogenblik de plaats in. Laat de schipper morgen weerom komen.
Matje.
Ja wel - ik begrijp Mevrouw. (af.)
Mevrouw
(den anderen brief beschouwend.) Van cousine Van Hogendorp! (lezend.) ‘Ursule, ik moet Ued. frustreeren. Maurits Lijnslager,’ (even opziende) - le vilain nom! - ‘het nieuwste werk van Loosjes, had ik Ued ter lecture willen zenden, maar de 2e druk is bij den uitgever in beslag genomen.’ In beslag genomen!.... Nu wil ik het lezen. (Matje komt terug) Dus hij komt morgen of overmorgen wel eens aan?
Matje.
Neen, dat ging niet.... de lompert wou hem terug hebben. Maar Mevrouw kan hem houden, gerust hoor! En namaning komt er niet! (Zij haalt de gordijnen op) Het is hier zoo donker, dat je de pluizen niet kan zien.
Mevrouw
(hoog.) Betaalde jij....? Ik wil dat niet!
Matje.
De vent is al weg. (goedig, terwijl ze weer aan het schuieren gaat) Mevrouw moet maar denken, dat Mevrouw nog een zak zes d'halven aan ons te goed heeft.
Mevrouw
(naar het portret ziende, zacht.) Goed, dat mijn jongen zoo iets niet meer hooren kan!
| |||||||||||||||||||||||||||||
III.
De vorigen, Freule Wendela en Brutus.
Wendela
(achter de coulise rechts: vroolijk.) Maar, akelige jongen, veeg dan toch je voeten af!
Brutus
(ook nog onzichtbaar.) Ik wil wel, maar ik kan niet, freule!
Mevrouw
(opent de middendeur rechts.) Wat gebeurt hier? Wendela..! In zulk gezelschap....!
Brutus
(een stoer maar knap jonkman van 23 jaar, burgerlijk voorkomen; militaire kleeding als korporaal bij de kustwacht; hij neemt, zoodra hij Mevrouw ziet, onderdanig zijn klein-tenuepet af. Matje bespeurend, die nog schuiert, zacht, wrevelig.) Mama! Mama!
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Wendela.
(lief uiterlijk, 21 jaar, blonde krullen, hoogst eenvoudig in lichten rouw (katoen) gekleed; laken mantel met kostbaar bonte pelérine.)
Verbeeld u, moeder, ik was op den vijver aan het schaatsenrijden - heerlijk ijs! Toen kwam hij, bond ook zijn schaatsen aan en wou op mijn baan rijden. Hij zag het wak niet en kreeg een paar natte voeten.
Matje.
(zich bij hem voegende.)
Hemelsche goedheid, heb je natte voeten, en dat met zoo'n kou! Doe dadelijk je kousen en schoenen uit! Mevrouw zal je wel aan een paar drooge helpen. Mevrouw heeft zeker nog wel de kousen van jonker Frits; die zullen je net passen! Och, wat sta je te rillen! Wil je de mijne zoo lang aan doen, beste Bruut?
‘Ik was op den vijver aan het schaatsen rijden.’
Brutus.
(zacht tot haar.)
Denk toch waar u is!
Wendela.
(spottend). Ik waarschuwde hem nog al! Een kustwachter, die van koud water rilt!
Mevrouw.
Ik zie Gerrit daar loopen. Wendela, tik hem even binnen! Wendela.
(door het venster ziende.) Vader komt al met hem hierheen. (schertsend tot Brutus). Er breken betere tijden voor je aan, arme jongen!
Brutus.
(snel tot haar). De tegenwoordige zijn nog zoo slecht niet! (zacht tot Matje, die hem steeds is blijven afdroogen.) U moet naar huis! dadelijk!
| |||||||||||||||||||||||||||||
IV.
De vorigen, Baron van Goudaan, achter hem sukkelt Gerrit aan.
Van Goudaan. (55 jaar, gezet, blozend, aristokratisch maar dom voorkomen; gekleed in een zwart duffelschen schanslooper, waaronder hij een lange blauw en wit gestreepten kiel draagt; op het hoofd: een schippersmuts waaraan een rouwstrik; hij gaat op klompen en draagt een paar buitengewoon groote, pas uit den grond getrokken, rapen in de hand.) Zie eens wat de bouw van onzen meentakker belooft! | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Mevrouw.
Gerrit, ga met den jongen Hazelaar naar je huis en geef hem wat hij noodig heeft. Goè dag, Matje, wel bedankt voor je hulp! Van Goudaan, heb je ook een daalder bij je? Niet? Laat Gerrit dien dan straks bij Hazelaar aan huis brengen. Er is een brief voor je gekomen (met beteekenis) uit Demerary.
Matje.
(strak). Mevrouw is wel heel goed om zóo voor hem te zorgen. Kom, jongen, dan maar met den tuinknecht meê, om een paar kousen met of zonder gaten aan te doen.
Brutus.
(lomp). Had u maar een paar klompen voor me zooals de Baron ze heeft; dat zou juist passen bij Gerrits kousen.
Wendela.
(zacht tot hem). Dat's een geestigheid zooals je vader er heeft.
Van Goudaan.
(zijn klompen uitschoppend en zich van zijn jas ontdoende.) Niets beter voor kouwe voeten, jongen, dan een paar klompen met hooi. Wou je graag de mijne hebben? Maar ze zullen je niet passen - ik heb echte zeebonkspooten.
Niets beter voor kouwe voeten dan een paar klompen.
Matje.
(met warmte). Hartelijk dank, Mijnheer, voor uw goedheid, maar we zullen bij Gerrit wel iets vinden wat bij zijn kousen past.
Gerrit.
(bleek, spits gezicht met loenschen blik.) Mijn zondagsche schoenen zijn ter dispositie van den jongen heer.
Brutus.
(bits). Dank je. (even groetend). Mijnheer..! Mevrouw..! Freule! (Matje en Brutus af).
Van Goudaan.
(tot Gerrit). Niemand kijkt naar onze rapen!
Gerrit.
Dat was krek ook mijn spikkelatie, Mijnheer! (hij sukkelt de anderen na.)
| |||||||||||||||||||||||||||||
V.Van Goudaan, Mevrouw, Wendela.
Van Goudaan.
Wat deed die jongen van Hazelaar hier? Mevrouw.
Vraag dat Wendela! (tot deze) Wij hebben alle reden om niet gesteld te zijn op zulke bezoeken.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Van Goudaan.
De wurm in mijn rapen en een Hazelaar in mijn huis, dat heb ik zoo wat even graag. Mevrouw.
Je hoort het, kind! Wie aan het glijden naar beneden is heeft dubbele kracht noodig om zich te houden. In oogenblikken van groote détresse zoekt men zijn maagschap, zijn gelijken - niet zijn minderen. Wendela.
Maar, lieve Moe, waarom zulke reproches? Mevrouw.
Je gaaft je vroeger nooit met dien jongen af. Wendela
(fier.) Dát doe ik nog niet. Van mijn tiende jaar reed ik al op onzen vijver....
Mevrouw.
Ja, maar nooit alleen. Wendela.
Eerst met den palfrenier achter mij, toen met broêr Frits. Is het mijn schuld, dat de een noch de ander er meer is? Van Goudaan
(hij heeft uit de sekretaire, die een neergaande klep heeft, een likeurkeldertje gekregen en op de tafel gezet; toen een stoel genomen; daarvoor zijn koperen stoof geplaatst en is gereed den brief uit Demerary te openen.) Spreek je van Frits? Wat is er van Frits? Is er dan toch nog tijding van Frits?
Mevrouw
(op het portret wijzende.) Geen andere als dat krip ons geeft. Kan dat dan ook?
Van Goudaan
(morrend) Waarom ouwe koeien uit de sloot gehaald! (hij keert zich om en brengt even de hand aan de oogen.)
Wendela.
Lieve Moê, 't is alles zoo treurig om ons heen! Mevrouw
(haar tot zich trekkend.) En je bent nog zoo jong. Konden we maar wat vroolijker wezen! Toch gelukkig dat je geen jongen bent - dat ze me jou niet kunnen wegnemen!
Van Goudaan
(wrevelig.) Jij zoekt altijd naar verdriet, wat wonder dat je het vindt! - Het kind wil de lucht in.... beweging nemen, daar hou je je gezondheid bij. Ze ziet of hoort op onze plaats niet veel meer dan een kraai of dien jongen - ik kan me begrijpen dat ze den laatsten prefereert. Neen, neen! Zoo'n kraai is toch nog beter! (Hij wil den brief openen; in de verte klinkt het Napoleontisch krijgslied) Daar is zeker bericht van een nieuwe overwinning! Nappie is hen weer de baas geweest. Hoor je? Dat's bij de Mairie. Ze juichen weer!
Mevrouw
(luisterend.) ‘Partant pour la Syrie!’ Bij dat lied gingen de tienduizenden aan de Berezina te water....! (op het portret wijzende) Bij dat lied misschien ook hij! o God, wéer een overwinning! (zij schreit; de muziek houdt op.)
Van Goudaan.
(schonk zich een glaasje bitter in en beziet den brief.) Wel verdoemd!
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Mevrouw.
Wat is er? Van Goudaan.
De brief is weer aan de Post opengemaakt! Zie maar - het rijkszegel vlak op de scheur... Mevrouw.
(angstig). En wat er in zat werd er uit genomen?
Van Goudaan.
(heeft den brief gelezen). Wat praat je van wat er in-zat? Hij is van den administrateur onzer plantaadjes. De boel is door de Engelschen in beslag genomen, als behoorende aan een fransch onderdaan. Wat bliksem, hier nemen ze ons alles omdat we Hollanders en ginder omdat we Franschen zijn! Zóo moet je wel schoon aan den haak komen!
Mevrouw.
Dus ook van die zijde geen hulp! Ik had er zoo op gerekend voor.... Wendela! Wendela.
(Ze heeft vaders pijp gehaald en gestopt, vuur in het komfoor gedaan en reikt hem een en ander aan.) Voor mij? Ik heb niets noodig. Nu ja, een pèlérine, maar ik kreeg de uwe. Zoo gaat het met alles, Neen, Moê, ú heeft aan alles gebrek.
Van Goudaan.
(den brief ineen frommelend). Ze hebben ten minste de moeite om hem open te breken voor niets gedaan.
Mevrouw.
Voor niets? Reken je een daalder port niets? (tot Wendela.) Ik had je zoo graag het genoegen gegund bij cousine van Hogendorp te gaan logeeren. Ik had al zoo half belet voor je gevraagd...
Wendela.
Ik blijf liever bij u beitjes thuis en lees u 's avonds voor van hetgeen er vroeger was. Van Goudaan.
Ja, was. Wendela.
Maar weerom kan komen. Mevrouw.
Was dat waar! Van Goudaan.
(zijn bittertje proevend.) Maak jelui je maar vroolijk met bellen blazen! Neen, jelui houdt wel voor goed je eikelkoffie en ik mijn besten tabak van gedroogd lindeblad.
Mevrouw.
Wendela, zou je Willem niet even gaan zoeken? Ik heb hem na schooltijd nog niet gezien. En dan - zou je van middag me in de cuisine kunnen helpen? Ik heb nog wel een paar oude handschoenen voor je. Die handjes, lieve, mogen nooit avoueeren... Wendela.
(zich aankleedend).
Graag! Heel graag! Maar die handschoenen kunnen beter dienst doen. (schertsend.) Weet u dan nog niet, dat rooje handen tegenwoordig opgeld doen? Zie die van Mijnheer den Maire maar eens! (onder het neuriën van: Al is ons Prinsje nog zoo klein enz. huppelt ze weg).
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||
VI.Van Goudaan, Mevrouw.
Van Goudaan.
(vroolijk). Wat neuriet daar de aardige meid? Zit dat liedje in de lucht? (gemelijk). Och, zeepbellen! zeepbellen!
Mevrouw.
Ik heb je over onze financiën te spreken en daarvan mag zij niets hooren. Wat voor jeugd heeft zij, en hoe heerlijk was de mijne! Fredrik, we hebben een menigte créanciers. Ik kan ze niet langer uitstellen. Op welke revenuën kunnen we nog rekenen? Van Goudaan.
Als ik mijn rapen goed verkoop... (hooghartig gebaar van Mevrouw). Je wou ze straks niet eens aanzien en ze zijn meer waard dan al je plantaadjes in de West! En dan mijn groenten...! en onze varkens - er zijn er onder die drie honderd pond schoon wegen...!
Mevrouw.
Als we de plaats eens zochten te verkoopen. Van Goudaan.
Nooit. Mevrouw.
Met de renten van 't hypotheek zijn we meer dan zes maanden ten achter. Van Goudaan.
Nooit! Nooit! Mijn plaats zal in de familie blijven van mijn overgrootvader, die haar van Willem de Derde present kreeg, en dat present was meer dan verdiend! Mevrouw.
Dan zie ik geen uitkomst! Onze ci-devant kamerdienaar houdt nog wel de koorden onzer beurs! Van Goudaan.
Nu, daar zullen zijn handen niet moê van worden! Mevrouw
(in wanhoop.) Ware zelfmoord niet zulk een gruwelijke zonde.....
Van Goudaan.
Is hij dat? Het heele land beging die al jaren geleden! Jelui Oud-regenten wisten met den zelfmoord al heel lang om te gaan.
(Willem, een bleeke tengere knaap van ruim zestien jaar, maar die er als veertien uitziet, komt door de middendeur links binnen met een pak boeken onder den arm en warmt zich voor den haard.)
| |||||||||||||||||||||||||||||
VII.De vorigen, Willem.
Willem.
Mag ik hier mijn themaas maken, Moé? Mevrouw.
Zeker, mijn jongen! Wat zie je er verkleumd uit! Waar kom je van daan? | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Willem.
Uit school ging ik naar de buurtjens; die stoken altijd warm. Maar toen de douairière ging eten.... ‘Die stoken altijd warm.’
Mevrouw
(een tafeltje voor het vuur plaatsend.) Kom hier maar zitten, Wim! (tot van Goudaan) Dat was een leelijk zeggen, Fredrik! De laatste Stadhouder week voor de Franschen uit. Wijt het dezen en dezen allen!
Van Goudaan.
Om de weergâ niet! Dat hebben de Regentenfamilies op haar kerfstok. Mevrouw.
Le bas peuple alleen, dat in de sans culottes hun gelijken zag! Van Goudaan.
Natuurlijk! Jelui hadden het volk op het punt van vrijheid tot sans-culottes gemaakt. En toen jelui het een voorbeeld hadden gegeven hoe een Stadhouder als een schooljongen getrakteerd kon worden, toen moest onze laatste Willem wel weg! Goddank, dat ik den slag bij Doggersbank nog heb bijgewoond; toen hebben we ze nog eens donders op hun baaitje gegeven. Dat 's een goeje herinnering! En als ik die in mijn sterfuur nog heb, dan ga ik trankiel het hoekjen om, heel kontent, hoor! dat ik van den warboel af ben. Mevrouw.
Ik wil niet twisten. Is dat moed geven waar moed ontbreekt, Fredrik? Van Goudaan.
Waarvoor wil je moed? Er is alles van ons gehaald wat er te halen was. Leg je op den moestuin toe, en bij het plukken van boonen en erwten leert de Ambachtsvrouwe van Petten het verleden vergeten, dat voor goed dood is. De vroegere glorie vergeten, dat is voor jou en je geestverwanten nog het best. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Mevrouw.
Hoe cynique! Van Goudaan.
Hoe verstandig! (stopt zich nog een pijp.)
Willem.
Wat moet ik hier zetten? (uit zijn leerboek lezend) ‘Vraag: noem mij het merkwaardigste jaar in de laatste helft der vorige eeuw, en de reden weshalve.’
Van Goudaan.
1795; toen riepen de Keezen de Fransche broeders in het land! Mevrouw.
1787; toen deden de Oranjeklanten het de Pruisische. Willem.
Neen, neen! - hier vind ik het antwoord. ‘1799; toen werd Generaal Bonaparte 1e konsul.... Onze groote Keizer: Napoleon 1er l'immortel! Van Goudaan.
Godvergeten leugenaars zijn toch die boekenmakers! Mevrouw
(die 't in het leerboek is gaan nazien.) Willem, dat boek mag je niet meer gebruiken! Je weet wel beter wat Napoleon is, niet waar?
Willem
(alsof hij een les opzegt.) ‘De grootste veldheer en de grootste wetgever van ouden en nieuwen tijd - de grootste weldoener van het menschelijk geslacht - de Afgod van al zijn millioenen onderdanen.’
Van Goudaan.
Nóg wat? Een afgod! Ja een hindoesche - met een waterhoofd en een half dozijn grijpklauwen voor armen. Mevrouw.
Je gaat niet meer naar school. Ik zal je voortaan les geven. (Zij neemt hem bij de hand en voert hem voor het portret van zijn broêr. Gerrit gluurt even door de ramen naar binnen) Dat hij niet meer mét en bij je is om je vroolijk te maken als je bedroefd bent; dat je moeder en vader rouwkleêren dragen en altijd pijn voelen daar binnen en oud zijn vóor den tijd, dat is het werk van Napoleon Bonaparte, Haat hem! In droefheid en in blijdschap, haat hem! In kerk en huis, haat hem! En word je eens een krachtig man, bestrijd hem dan tot je geen kracht meer hebt. Beloof je me dat? Bezweer je me dat bij God Almachtig?
Willem
(angstig.) Ja.... ja, moeder!
Van Goudaan
(half luid.) Waarachtig, ze had verdiend bij Doggersbank naast een acht en veertig ponder te staan! (er wordt gescheld.)
Willem.
Ik zal wel open gaan doen, moê! (af.)
Van Goudaan
(haar de hand toestekend.) Je brengt ons misschien nog meer in den druk, maar.... een kranig wijf ben je! Schrei je nu? Dat 's weer een echte vrouwenmanier!
| |||||||||||||||||||||||||||||
VIII.De vorigen, Willem, dan Kraamwinkel.
(Deze is 40 jaar; gekleed als heer uit den bemiddelden stand; het lintje van de orde der Reunie in het knoopsgat.) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Willem
(haastig terugkomend.) Een vreemde heer...!
Van Goudaan.
Vraag zijn naam! (staat op, nu de vreemde reeds binnenkomt.)
Mevrouw
(koud beleefd.) Mag ik weten wie wij het genoegen hebben....?
Kraamwinkel.
Andrieux, van het huis Andrieux Grève & Co. in fransche wijnen uit Utrecht. Andrieux, van het huis Andrieux.
Van Goudaan.
(lomp). We drinken hier geen wijn, ridder van de orde der Réunie!
Mevrouw.
(hoog). Waarlijk, Mijnheer, u is hierniet terecht!
Kraamwinkel.
Ik geloof het toch. Weet u waarom? (zachter). Om die twee oranjeappeltjes aan den boom voor uw venster.
Van Goudaan.
(onverschillig). Zoo, zijn ze geel geworden? Gister waren ze allemaal nog groen.
Kraamwinkel.
Mag ik op mijn beurt vragen wie ik de eer heb te bezoeken? Van Goudaan.
Een rare vraag van iemand die al binnen staat. (zacht tot Mevrouw). Pas op - een verklikker!
Mevrouw.
Baron van Goudaan - Mevrouw van Goudaan, geboren Paans van Petten. Kraamwinkel.
(beide nadertredend, fluisterend).
Halve kans!
Van Goudaan.
(tot zijn vrouw, zacht). Hij is mal.
Mevrouw.
(fluisterend). Bestel maar wat!
Kraamwinkel.
(tot beiden met gedempte stem.) Dus nog geen lid van het Verbond? maar toch... niet ongenegen...? De kleur voor het venster spreekt duidelijk genoeg. (hij trekt het lint van zijn ridderorde door het knoopsgat heen, zoodat het onzichtbaar wordt). (Om zich heen ziende). Zijn de deuren gesloten?
Van Goudaan.
Mijnheer... we behoeven onze deuren niet te sluiten - zelfs tegen dieven niet! Ik hoop dat je me begrijpt. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Kraamwinkel.
(op Willem wijzende, die weer dicht bij het haardvuur is gaan zitten). Is dat een zoon van u...? Hoe oud?
Mevrouw.
Bijna zeventien. (de vreemde ziet haar ongeloovig aan). Hij is teer voor zijn leeftijd - ja, dat heeft een goede reden. (bitter). In het jaar dat hij geboren werd zag ik plotseling de sans culottes om den vrijheidsboom de carmagnole dansen.
Kraamwinkel.
En daar is u van geschrokken? Natuurlijk. 't Is zoo als ik dacht: ik ben wel waar ik wezen moet. (ingehouden, maar vurig) Er is hoop op bevrijding! Duizenden, ja tienduizenden zijn aan elkander verbonden en wachten een teeken.
Van Goudaan.
Och, ,dwaasheid! Wat heb je toch in den zin? Waarachtig, doe maar geen moeite... er is niets meer van ons te halen, niets meer! Kraamwinkel.
De fransche naam van mijn firma komt u suspeet voor? Ik heet Kraamwinkel - dat klinkt Hollandsch genoeg. Van Goudaan.
Kraamwinkel...! Kraamwinkel! Ik heb in '95 een jonkman van dien naam gekend - bij Geertruidenberg, aan het hoofd van een partij heete Keezen. Ze schreeuwden zich heesch aan 't ça ira met de sans culottes, die de fransche Republiek als haar eerste ongedierte ons toezond. Kraamwinkel.
Dat was ik. (Mijnheer en Mevrouw keeren zich van hem af.) Ik zwoer de dwaasheden mijner jeugd af. Ik roep nu, nog eer dan u: weg met dat ongediert! Ik koos voor mijn firma een franschen naam; ik kocht van de administratie een ridderorde, alleen om mij vrijer te kunnen bewegen en leden te werven voor het Verbond.
Van Goudaan.
Ga zitten, Mijnheer Kraamwinkel! (allen nemen plaats.)
Mevrouw.
Wie is het hoofd van dat Verbond? Hoeveel leden telt het? Kraamwinkel.
Het hoofd is me onbekend. Van de leden ken ik er maar vier. Van Goudaan.
(zacht tot zijn vrouw) Zie je wel dat hij gek is? (Mevrouw schudt ontkennend.)
Kraamwinkel.
Wij herkennen elkaâr aan de woorden, die ik u straks toeriep: halve kans. Hij, die het plan ontwierp, moet een slimme kop zijn. Ieder lid neemt de verplichting op zich, drie van zijn vrienden te werven. Ik ken dus alleen den naam van hem, die mij geworven heeft en dien van de drie die ik wierf. Van Goudaan.
Hoe gaat dat toe, grappenmaker? Kraamwinkel
(hoog ernstig.) Ik fluister ze drie woorden in het oor, en verzoek ze dat op hun beurt aan drie hunner vrienden te doen.
Mevrouw.
En die woorden zijn? Kraamwinkel.
Houd u klaar! | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Van Goudaan.
Ha, ha, ha! Waarvoor? (Mevrouw werpt op Kraamwinkel een donkeren blik.)
Kraamwinkel.
Maar leest u hier dan geen enkel verboden boek of krant? Van Goudaan.
Waarvoor zou dat dienen? Mevrouw.
Vroeger lazen we 't Departementaal Advertentieblad, maar sedert het ons als misdaad werd aangerekend, dat wij bij het sneuvelen van onzen oudsten (Kr. volgt de richting harer oogen en ziet het portret) in onze advertentie melding maakten van onze droefheid...!
Van Goudaan.
De jongen was voor den grooten Keizer gevallen; dús hadden de ouders nog reden tot blijdschap! De jongen was voor den grooten Keizer gevallen.
Kraamwinkel.
Wat dwingelandij! Ik roep thands ook ú toe: houdt u klaar! En ik voeg er bij: Schaft u een geweer aan of een piek en sabel. Weet u waarlijk niets van de groote overwinningen van den Erfprins van Oranje onder Wellington? Van Goudaan.
Illusies! Voor mij kan het niet kwaad dat u ze wil opwekken, maar voor mijne arme nog hopende vrouw...! Kraamwinkel.
De Erfprins heeft Madrid reeds bezet en drijft het overschot van het Fransche leger terug naar de Pyreneën. Over Hamburg krijgen wij van tijd tot tijd Engelsche dagbladen onder koopwaren verborgen. De laatste nummers waren vol van de zegepralen der Geallieerden in Duitschland. Van Goudaan.
Och! de Engelsche bladen liegen zeker even kras als de Fransche! | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Mevrouw.
Van wanneer waren die bladen? Kraamwinkel.
Van Hooimaand en van Wijnmaand - de laatste spraken van den grooten slag bij Leipzig. Van Goudaan.
Maar dien heeft Bonaparte gewonnen! Hier werden pektonnen gebrand en klonk den heelen dag de muziek van de kustwachters. Mijnheer, uw bedoelingen zijn misschien erg best - maar u sticht kwaad. Duizenden in den lande leerden berusten... Kraamwinkel.
Berusten is in de meeste gevallen: geestelijk dood zijn. Van Goudaan.
Ik begeer niets anders. Mevrouw.
Toon ons de dagbladen waarvan u spreekt, Mijnheer! Kraamwinkel.
Had ik ze bij mij gedragen, ze zouden bij den eersten wachtpost bij me gevonden zijn en ik... zou thans niet voor u staan, om u aan te kondigen: de bevrijding na 18 jaar van druk is aanstaande! Van Goudaan.
Nog geen kwartier geleden werd voor de Mairie in het dorp een nieuwe overwinning van Bonaparte gevierd. Mevrouw.
En u kan geen enkel bewijs geven? Ik voor mij geloof u; maar ik zou ook zoo graag den Baron overtuigen. (er wordt gescheld; Willem gaat open doen, - verschrikt.) Ik hoor het neerzetten van geweerkolven!
| |||||||||||||||||||||||||||||
IX.De vorigen, de Maire met de Fransche driekleurige sjerp, zichtbaar als hij zijn jas openslaat.
De Maire.
(Willem bij de hand houdend en tot dezen sprekend, terwijl hij opkomt). Je ziet er veel beter uit dan eenigen tijd geleden, jonker! Je wordt nog een sterke jongen - een goed soldaat met ter tijd. (Mijnheer en Mevrouw ziende, neemt hij zijn hoed af en buigt diep. Willem wrijft zich de hand, die Dirk in de zijne heeft vastgehouden en plaatst zich weder vlak voor het vuur. Dirk Hazelaar is een lang krachtig man van 54 jaar, met een burgerlijk voorkomen; hij is zeer onderdanig tegen Mijnheer en Mevrouw en spreekt gewoonlijk op fleemenden toon. Kraamwinkel is bij Dirks verschijnen opgestaan; Mijnheer en Mevrouw blijven zitten.)
Van Goudaan.
Wat voor slecht nieuws kom je ons weer brengen, Dirk? De Maire.
De Maire komt tot Mijnheer, en die kan Mijnheer nooit slecht nieuws brengen, want hij is de represtant (alle fransche woorden spreekt hij averechts uit) van den grooten Keizer. (tot Kraamwinkel) Mijnheer is zeker van de familie?
Kraamwinkel.
Ik ben reiziger van een fransch huis in wijnen uit Utrecht en was voornemens mij straks de eer te geven ook bij u.... | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De Maire.
Uit Utrecht? Daar is de krijgswet geproklemeerd, zoo schreef me de soeprefect. Mijnheer heeft zeker een passepoor. Kraamwinkel.
(het lintje weer door 't knoopsgat halend) Ik dacht niet dat dit noodig was, Mijnheer de Maire! In Utrecht dacht men even zoo.
De Maire.
Mijnheer is ridder - dat verandert de zaak. Ik hoop Mijnheer stellig aan de Mairie te zien.... Reizigers moeten een passepoor hebben met sig-naalment. (Kraamwinkel buigt) Mijnheer en Mevrouw kom ik waarschuwen, dat ik proceskabaal zal moeten opmaken als die boom (op den oranjeboom wijzend) niet voor goed verdwijnt. Mijnheer en Mevrouw wisten zeker niet dat zoo'n boom een sedeceus teeken is.
Als die boom niet voor goed verdwijnt.
Van Goudaan.
Je hebt stellig nog wel een andere boodschap - voor den dag er mee, Dirk! De Maire.
Mijnheer was altijd ter deeg bij de hand! Van Goudaan.
(lachend) Dat heb ik indertijd van jou hier tot mijn spijt niet altijd kunnen zeggen; maar sedert je op eigen gelegenheid op de kaapvaart uitging, ben je wel wat vooruitgegaan.
De Maire.
't Doet me plezier, dat Mijnheer zoo vroolijk is; dat maakt me mijn tweede boodschap veel gemakkelijker. Dus wat dien boom betreft zal Mijnheer me wel het plezier willen doen... Van Goudaan.
Ik maak hem je goeje vrouw present, mits dat je hem dadelijk onder je arm meêneemt. 't Zal je wel niet te zwaar wezen. Je kon altijd véel wegdragen. Mevrouw.
(onrustig). Maar je boodschap...
De Maire.
'k Wou dat Mijnheer de soeprefet daar een ander mee belast had, maar alles moet door den Maire gaan; alles gaat in onze administratie naar vaste regels. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Kraamwinkel.
Ja, groot is de Keizer, in de staatskunst als op het slagveld! Wat verschil bij vroeger! Toen hoorde je veel kakelen en kreeg je maar weinig eieren en kuikens; nu zijn de hennen gewoon in stilte eieren te leggen, te broeien en dan zich klaar te houden om gebraden tew orden. De Maire.
Mooi gezeid, geloof ik. Ik verwacht u strakkies stellig aan de Mairie, om me dat eens goed duidelijk te maken; want ik ben maar een klein man - dat weten Mijnheer en Mevrouw heel goed en dat toonen ze ook altijd te weten, wat me plezier doet. Ze maken daardoor juist een komplement aan den grooten Keizer, die zelfs den ‘kleinsten’ man excellent weet te gebruiken. Kraamwinkel.
(gereed te vertrekken; tot Mijnheer en Mevrouw.) Ik zal uw geëerde orders ten spoedigste effektueeren.
De Maire.
Blijf, Mijnheer! De gendarmes voor de deur mochten eens zoo lomp zijn u niet door te laten. We gaan samen. Als Mijnheer en Mevrouw uw wijn goed vinden, dan is dat een extra-ordinare rekommandatie; want Mijnheer en Mevrouw weten van ouds wat lekker smaakt. Mevrouw.
(zacht tot haar man.)
Plus vilain que jamais!
De Maire.
(tot Mijnheer en Mevrouw). De lichting van de twee volgende jaren en dus ook van 't jaar '15 is opgeroepen; daarin valt jonker Willem.
Mevrouw.
(oprijzend en trillend van toorn.) Dacht ik het niet! Dat kind soldaat! Onze tweede ook! Hij kan zelfs het lichtste geweer niet dragen.
De Maire.
Kruit en lood aan dragen kan de zwakste. Blijf kalm, Mevrouw, zoo als Mijnheer! Met een sterken ‘rempleçant’ zal de prefet weltevreden wezen. Van Goudaan.
Dat rooversliedje kennen we! We stelden voor hem (op het portret wijzend) er een...
Mevrouw.
En later werd hij toch opgeroepen... en hij... sneuvelde.. De Maire.
En had de eer bij dagorder vermeld te worden net als een generaal. Van Goudaan.
Jij zorgt wel, dat jou zoon daar nooit op voor kan komen - hem hou je bij honk! | |||||||||||||||||||||||||||||
X.De vorige, Wendela.
Wendela.
(uit de keuken rechts roepend) Moeder! (te voorschijn komend) Wil u me even komen helpen? (Zij blijft verschrikt staan.)
Mevrouw.
(Schreiend) Kind, kom mij helpen! (v. Goudaan heeft haar hand gevat.)
Wendela.
(op den Maire doelend) Geen wonder dat u schreit!
Willem.
(naar voren ijlend) Ik moet soldaat worden heeft hij gezegd. (Wendela plaatst zich voor hem als om hem te beschermen.)
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De Maire.
Morgen is er zitting op de Mairie, waar voor allen stoelen zijn. Willem.
(met kracht) Schrei niet, moeder! De wind gaat draaien. Gek Anneken heeft het van morgen bij 't uitgaan van de school voorspeld....
De Maire.
En wat die voorspelt komt uit. Ja, de gekken zien altijd het scherpst! Tot morgen dus, Mijnheer en Mevrouw, met Jonker Willem! Jonker, wat een groot voorrecht: je krijgt den grooten Keizer te zien! Als de freule meê wil komen, dan zal 't mij, en nóg iemant, veel plezier doen. (tot Kraamwinkel, die in de laatste oogenblikken achter van Goudaan is gaan staan en zich fluisterend met hem heeft onderhouden) Neem je al weer orders aan? (Kommandeerend en naar de deur links wijzend) Vooruit, reiziger in wijn of in heel wat anders!
|
|