| |
| |
| |
Josephine en Napoleon.
Door A.W. Stellwagen.
Het schijnt wel zeker, dat Josephine Tascher de la Pagerie, de latere Josephine de Beauharnais, zonder naam en faam geboren en gestorven zoude zijn, indien ze niet de echtgenoot van Napoleon ware geweest. Met hem en door hem is ze onsterfelijk geworden. Toen ze bij de executie van Alexander de Beauharnais, 23 Juli 1794, als weduwe van 31 jaren met hare beide kinderen, de 13jarige Eugène en de 11jarige Hortense, achterbleef, was hare toekomst donker genoeg. Er wordt verhaald, dat haar huwelijk met den vader harer kinderen niet gelukkig was geweest, maar het is ook historische waarheid, dat De Beauharnais met waardige gelatenheid het schavot had beklommen, aldus aan zijne echtgenoot en kinderen de herinnering van kloeken stervensmoed nalatende. Waren dan de 15 huwelijksjaren van deze menschen niet gelukkig geweest, de laatste dagen van den onschuldig veroordeelde lieten een eervol aandenken aan den overledene in den kleinen familiekring achter. En het vereert Josephine, dat ze alle pogingen aanwendde om den gekerkerden echtgenoot te bevrijden, zoodat ze zelve in de gevangenis voor deze hare pogingen boeten moest. Dat was de bange tijd van haar nog jonge leven; maar spoedig daagde er uitkomst. De 9e Thermidor bracht ook haar bevrijding. Robespierre viel, en Tallien, met wiens schoone vriendin Josephine in den kerker kennis had gemaakt, deed niet alleen reeds den volgenden dag de deuren der gevangenis voor haar openen, maar zorgde ook, dat zij een gedeelte van haar vermogen terugontving. Vooreerst was er dus geen doodsangst meer en geen broodsgebrek, en eer een jaar verliep waren de weduwtranen van Madame de Beauharnais naar den eisch van haar levenslustig hart en genotzieken aard volkomen van hare schoone wangen gewischt. Hare schoonheid was nog onverwoest. Madame de Rémusat, die hare vriendin niet is, en dus in deze wel eene geloofwaardige getuige zijn zal, kan het niet anders zeggen: ‘zonder eigenlijk mooi te zijn, had
toch hare geheele persoonlijkheid eene eigenaardige betoovering. Fijnheid en harmonie lag er in al hare trekken; haar blik was zacht, en haar zeer kleine mond verfraaid door een regelmatig gebit. Hare tint was een beetje bruin, maar een te juister plaatse aangebracht wil en rood maakte alles goed. Ze had eene volmaakte taille en hare ledematen waren lenig en mooi gevormd. Iedere harer bewegingen was gemakkelijk en elegant; voor niemand zoo goed als voor haar kunnen de woorden van La Fontaine dienst doen: ‘et la grâce plus belle encore que la beauté.’
Josephine was zeer zeker de vrouw om met deze schoonheid den weg des geluks weder te vinden. De lach om haar kleinen mond was om hem nooit
| |
| |
te vergeten. Ze mocht gaarne gelukkige menschen in de oogen zien, en vond de kringen, waarin de gelukkigen dier dagen elkander ontmoetten. Hare vriendin uit de gevangenis, thans Madame Tallien geworden, had haar de salons binnengeleid der Thermidoristen, waar Barras de eerste persoon was; Barras, die de openlijke intimus werd van Madame Tallien. Het is aan de toiletten der dames wel te zien, dat men in de salons van dezen kring niet in de eerste plaats schuchter moest wezen. Schuchter was Josephine ook niet, maar verstandig wel. Ze was terstond tot zekerheid gekomen omtrent hare bedoelingen. Dat haar vermogen niet toereikend was voor het weelderige leven der Thermidoristen, kon haar niet lang verborgen blijven. Zij had eenmaal reeds met geleend tafelzilver een maaltijd gegeven, waaraan Barras zelfs had aangezeten; en zij hield van weelde. Een schitterend hôtel, equipage, diamanten, ze had dit alles noodig als levenslucht voor hare gezondheid. Men zou haar onrecht doen, als men de zorg voor de toekomst harer kinderen niet mede in rekening bracht bij de beoordeeling van haar gedrag als jonge weduwe. Eugène was haast 15 jaar, Hortense 13; de opvoeding zulker kinderen was kostbaar. Men begrijpt welke quaestie haar dus bezighield. Ze was te levenswijs en wellicht ook te goed om in eenige intieme betrekking met een vriend te leven, die haar als minnares uit tijdelijke zorgen kon helpen. Ze wilde een eerlijken naam behouden, en toch hare fortuin verbeteren. Natuurlijk kon dit naar haren zin alleen door een huwelijk geschieden. Er moest eene goede partij gedaan worden, dan was de jonge vrouw in eene behouden haven en hare kinderen met haar. Doch wie zou de bevoorrechte persoon zijn, die der schoone weduwe behalve zijn naam een aan hare wenschen beantwoordend vermogen kon aanbieden? Zoogenaamde goede partijen, met groot kapitaal als verzekeringssom voor de bruid bij eventueel overlijden van den echtgenoot, waren er in 1795 niet meer, of nog niet
weder. De menschen, die na de revolutie van groote fortuinen spraken, deden het in den zin van droomen voor de toekomst. En als Josephine de Beauharnais op een rijk huwelijk hare hoop vestigde, moest zij het doen in de gedachte aan een bruidegom, die bezig was in eere te klimmen, en van wie verwacht mocht worden, dat de toekomst hem met de eer ook goud brengen zoude. Welnu, onder de mannen, die eene belofte inhielden, en door de schoonheid van Josephine betooverd waren, behoorde niemand minder dan de 25-jarige Napoleon Bonaparte. Dat Bonaparte op haar verliefd was, zag de schoone vrouw met hare weduwlijke, kalme ondervinding reeds ten naasten dage. Men begrijpt hoe welsprekend de blikken van dezen man in de periode van zijn jongen hartstocht geweest zijn. Want Napoleon was niet blasé, toen hij zich opwond over de bekoorlijkheden der mooie Josephine. Hij vond in deze vrouw het ideaal zijner droomen. Hij was doodelijk van haar. Hij wilde met haar in 't huwelijk treden, o zoo gaarne Niet flirten, maar ernst maken van de zaak. En Josephine? Voorloopig bleef haar hart koel. Zij vond dien jongen generaal Bonaparte zoo vreemd, zoo hartstochtelijk, zoo niets meegaande. Hij maakte zoo weinig werk van zijn
| |
| |
uiterlijk; hij kon zoo onvoldaan zijn. Neen, sympathie in den gewenschten zin voelde ze niet voor dien ongeduldigen minnaar. Maar hij was een veelbelovend man, misschien ‘de man der toekomst.’ Dat zeiden allen in den kring der Thermidoristen; dat zeide Madame Tallien, dat zeide Barras. Deze zelfde Bonaparte, die met zooveel ontroering naar haar, Josephine, kon opzien, had een plan voor een krijgstocht naar Italië ingediend, zoo geniaal en zoo in alle mogelijkheden uitgewerkt en beslist, dat èn Barras èn Carnot hem waardig keurden het opperbevel over het zuiderleger te aanvaarden.
Napoleon Bonaparte.
En deze dingen wezen aan Josephine den weg en gunden haar een blik in het toekomende. Nog kon ze niet besluiten. ‘ Bonaparte est si drôle’, placht ze wel te zeggen, en ‘ik voel mij in zijne nabijheid niets op mijn gemak!’ Maar dan hield Lemercier, de dichter, die het geluk voor Josephine slechts aan de zijde van Napoleon zich denken kon, niet op te waarschuwen: ‘ Prenez Vendémiaire!’ Zoo werd de liefde in Josephine's hart aangeblazen. Intusschen werd het ook zachtjesaan tijd voor haar om te beslissen. Het was waar, dat nog twee andere mannen van beteekenis haar ten huwelijk begeerden; maar Napoleon moest het nu toch wezen. Helaas, die was reeds een weinig naar den achtergrond getogen. Toen hij vond, dat zijne liefde vruchteloos op wederliefde hoopte, had hij
| |
| |
zich teruggetrokken, en ontweek hij verdere ontmoetingen met Josephine. Alsnu echter trad de schoone weduwe met hare genegenheid bij hem de kamer binnen in den vorm van een vriendelijk briefje, dato 28 October 1795, en geurend van naïeve sympathie, die zoo onwederstaanbaar is.
Josephine de Beauharnais.
Er was een zacht verwijt in het briefje, dat Napoleon haar, zijne vriendin, een beetje verwaarloosde; zijne vriendin, die hem beminde. O, dat was niet wèl gedaan van hem; zij was hem genegen met zooveel teederheid, tendrement attachée. En bij het verwijt een klein verzoek: of hij toch morgenochtend bij haar wilde komen ontbijten, want ze had zooveel behoefte om een beetje met hem over zijne belangen te keuvelen Dat Napoleon dit briefje met een persoonlijk bezoek ging beantwoorden aan 't ontbijt van den volgenden morgen, in Josephine's kleine familie, kan men billijken: vier maanden later werd reeds de huwelijksplechtigheid gevierd. Neen, Josephine was niet koel voor haren Napoleon in de dagen der verloving. Dat blijkt wel duidelijk uit een brief des bruidegoms, geschreven in den morgen, volgende op den avond, dien hij ten harent had doorgebracht. ‘Ik ontwaak,’ schreef hij, ‘geheel van u vervuld. Uw beeld en de weelde van gisterenavond hebben aan mijne zinnen geene rust gegund. Zoete, onvergetelijke Josephine, welke wonderbare macht
| |
| |
hebt gij over mijn hart! Zijt gij mismoedig, zie ik u bedroefd, zijt gij angstig, dan verkwijnt mijne ziel van smart, en daar is geene rust meer voor uw vriend; maar kan ik dan kalmer zijn, als ik mij overgeef aan de diepgaande ontroering, die mij in uwe tegenwoordigheid beheerscht, en ik op uwe lippen, aan uw hart, de vlammen indrink, die mij verzengen! O, in dezen nacht heb ik het ondervonden, dat uw beeld nog niet uwe persoon is. Binnen drie uren zal ik u zien. Tot in die oogenblikken, mio dolce amor, een millioen kussen;... maar kus mij niet terug, want uwe kussen verschroeien mijn bloed.’
Allemaal menschen, zei eene welbekende Hollandsche schrijfster der vorige eeuw, als ze zulke hartstochtelijkheden hoorde van een man van groote beteekenis. Allemaal menschen, en Napoleon's hartstocht was even echt als die van Bilderdijk voor Catharina Wilhelmina. Lange tijd voor minnekoozen werd aan Bonaparte niet gelaten. Twee dagen na de huwelijksvoltrekking, die den 9en Maart 1796 geschiedde, moest de generaal reeds op reis naar het leger voor den Italiaanschen veldtocht. Nog tien dagen later en hij was op marsch naar het zuiden, verre van Parijs, waar zijne heerlijke vrouw achterbleef. Niet voor langen tijd echter, want hij begeerde haar bij zich te hebben. Met hartstochtelijken aandrang eischte hij spoed voor hare komst, en intusschen kostte het Josephine moeite de verstrooiingen van het vroolijke Parijs te gaan verlaten ter wille van de eentonige minnekoozerijen in de legertent van een oorlogvoerend generaal. Alles deed ze om uitstel te krijgen. Nu eens was ze zoo vermoeid, dan weer heette ze ongesteld, en kon niet op reis gaan. Hare brieven ook waren Napoleon niet geheel naar zijn hart; ze waren wel vol teedere volzinnen, maar ze waren te kort. En dan ook: waarom kwam ze zelve niet? Het gebeurde ook reeds, dat Napoleon, terstond na het ontvangen van zulk een brief, als Josephine hem schreef niet heel wel te zijn, een courier uit het leger op reis zond, die dan in vliegende vaart naar Parijs toog, bij Madame Bonaparte naar haren welstand informeerde, en in opdracht had, binnen zes uren met uitvoerige berichten van Josephine tot Napoleon terug te keeren. Intusschen dacht de generaal voortdurend aan de beminde vrouw.
‘Generaal Bonaparte,’ schrijft Marmont in zijne Mémoires, ‘was gedurende den veldtocht onafgebroken bezig met de gedachte aan zijne vrouw; hij verlangde naar haar; hij was zoo ongeduldig; hij wilde ze bij zich hebben. Hij sprak dikwijls van haar en met eene liefde en een overstroomend gevoel, zooals jonge mannen hebben kunnen in hunne eerste illusie. O, het martelde hem zoo, dat ze telkens weer hare reis uitstelde. En dan had hij zijne aanvallen van jaloerschheid en van bijgeloovige vrees, die ook anders wel in zijne natuur lag. Toen op zekeren dag het glas brak vóór Josephine's portret, dat Napoleon altijd bij zich droeg, werd hij bleek en zeide: ‘Marmont, mijne vrouw is zeer ziek, of zij is mij niet trouw!’
Het is geen mooie trek in Napoleon, dat reeds zijne eerste brieven als jonggehuwd man, tusschen veel hartstochtelijks in, met heel en half verholen
| |
| |
wantrouwen tot Josephine durven spreken, en dat hij de verrukkingen zijner liefde vermengt met bedreigingen, die aan duidelijkheid van bedoeling geen twijfel overlaten. ‘Wees gewaarschuwd,’ heet het in één dier brieven, ‘want om twee uren in den nacht zullen plotseling de deuren uwer slaapkamer opengaan, en ik zal binnenkomen!’ Is dat niet al te erg voor eene eerbare vrouw? Maar men zegt, dat Napoleon een geboren menschenkenner was, en dat hij de hoegrootheid der trouwe deugd zijner Josephine niet te hoog durfde aanslaan. Hij kende de gezelschappen, waarin ze verkeerde, toen hij hare liefde zocht; hij wist van de vrijheden in den omgang der lieden in Madame Tallien's kring. En ook, hij was geen idealist; aan deugd geloofde hij niet veel, al hunkerde hij naar de waarborgen, die alleen de deugd kan geven. Dat Josephine hem zou kunnen misleiden, folterde hem in evenredigheid van zijne vurige begeerte naar haar. Eene cynische natuur als de zijne had wel oogenblikken, dat hij zich neerlegde bij Josephine's verleden, en zelfs, dat hij vrede had met de geringe zedelijke waarde zijner echtgenoote, want noch het één noch het ander mocht zijn genot vergallen, als hij met haar was. Bovendien: in hare tegenwoordigheid was het hem toch buitengemeen goed. Het was waar, dat zij zich bij haar huwelijk als eene éénendertigjarige had opgegeven, ofschoon ze er bijna drieendertig telde; maar deze kleine foppage had hij gemakkelijk kunnen vergeven, want hij had er ook eene bedacht, door 27 te zeggen, ofschoon hij nog maar 26 jaren telde. In elk geval had Josephine haren Napoleon niet afgewezen in een tijd, toen hij zijne toekomst nog glorierijk moest maken, al is 't waar, dat een ieder hem die glorierijke toekomst voorspelde. Maar waarom kwam ze dan nu toch niet?
Eindelijk werden de smeekingen van Napoleon dringend, als waren het bevelen, en Josephine ging op reis; Juni 1796. Het kostte haar moeite, en met tranen in de stem nam de arme balling afscheid van de Parijsche vrienden. Ze zag misschien ook wel een weinig tegen de ontmoeting op, want ze mocht niet gelooven, dat Napoleon hare ongesteldheden niet had begrepen: Napoleon, die gewoon was de wereldsche zaken tot in de verborgenste schuilhoeken te doorgronden. Het liep beter af, dan Josephine had kunnen denken. In elk opzicht viel het leven met een echtgenoot te velde mee. Welk eene eer en welke bewondering viel haar ten deel. Van 't oogenblik afaan, dat ze den voet zette in het vreemde land (Italië), kwam de glorie haar te gemoet. Ze werd niet alleen ontvangen als de gemalin eens overwinnaars, maar haast nog meer als de schoone echtgenoote eens triomfeerenden bevrijders. Te Milaan werd ze plechtig ingehaald en voor 't paleis Cerbelloni, waar ze haar intrek nam, verdrong zich de menigte om haar te zien. Bewonderaars en aanbidders genoeg. Sollicitanten ook, in overvloed, om door hare alvermogende voorspraak bij Bonaparte in de gunst te staan. Het was ééne feestelijkheid. En niet slechts voorbijgaande eerekreten en gejubel vielen haar ten deel, ook in stoffelijke eerbiedsbetuigingen bleven de Italiaansche steden niet achter om haar te huldigen. Toen ze later naar Parijs terugkeerde, waren schatten aan gouden sieraden, juweelen en kostbaarheden de buit, dien ze als herinnering
| |
| |
aan haar leven te velde uit Italië medebracht. Geen wonder, dat Josephine's weerzin voor het soldatenleven merkbaar verminderde, en zij zelfs in later dagen steeds medegaan wilde, als Napoleon te velde toog Maar in later dagen had Napoleon die groote behoefte niet meer aan hare tegenwoordigheid. Trouwens voor het groote krijgskundige en staatkundige drama toonde Josephine bij zulke gelegenheden niet de minste belangstelling; zij beschouwde den krijgstocht nooit als iets anders dan als een pleizierreisje in hoogeren stijl.
Tijdens heel haar verblijf in Italië was Josephine de gelukkige gevierde vrouw, die zich zonnen mocht in den glans van haar echtgenoots naam, ook al was die echtgenoot zelf niet tegenwoordig. Terwijl Napoleon door de, den geheelen mensch eischende, ernstigste veldheersplichten nu hier dan elders werd geroepen, genoot zij het leven eener gevierde koningin, die van stad tot stad reist om overal de inhuldigingen van corporaties en particuliere personen te ontvangen; aan Napoleon dacht zij dan niet veel, of niet genoeg. Zij had hem nog zoo geheel onder de macht harer bekoorlijkheden, dat zij wel wist hoe zijn toorn te stillen, als hij opbruischte van jaloersche verliefdheid. Zijne hartstochtelijkste brieven beantwoordde ze wel eens met koele kortheid, maar een enkel woord van wederkeerig verlangen maakte hem toch opnieuw gelukkig. Toch ook nu weder sloop de argwaan en het wantrouwen van tijd tot tijd Napoleon's hart binnen, en dan haastte hij zich, als dat slechts mogelijk was, op het onverwachtst tot haar. Eens, bij zulke gelegenheid, aan 't paleis Cerbelloni afstappende, vond hij het nestje leeg. Josephine was op een harer triomftochten. Napoleon was schier radeloos van jaloersche liefde, en zijne minneklacht is bij het sentimenteele af Allemaal menschen, mocht er wel boven zijn brief van dien dag der teleurstelling geschreven staan. Bij voorbeeld:
‘Ik kom naar Milaan; ik haast mij vliegend naar uwe woning, naar uwe kamers; ik heb alles verlaten om u te zien, om u aan mijn hart te drukken, en gij waart er niet! Gij trekt feestelijk van stad tot stad. Gij gaat weg, als ik kom. Gij bekommert u niet meer om uwen dierbaren Napoleon. Gewoon aan gevaren, ken ik het middel tegen 's levens leed en smart. Hoe ongelukkig ik mij voel, het is niet uit te drukken. Ik had het recht, op zooveel leed niet voorbereid te zijn. Ik blijf hier tot den 9en; maar laat ik u niet storen; volg gerust het vermaak, het geluk is voor u geschapen. De wereld is overgelukkig, als ze u slechts behagen kan; en uw man alleen is zeer, zeer ongelukkig.’
Zooveel berusting had men zeker van Napoleon niet verwacht. Maar het is niet de echte berusting, het is de schijnbaar kalme gelatenheid van een begeerend minnaar, die over een uur misschien reeds weder gefolterd wordt door het meest jaloersche ongeduld. Den volgenden dag ging er al weer een brief naar Josephine:
‘Ik begrijp, dat gij geen tijd hadt om mij te schrijven. Omringd door
| |
| |
spel en vermaak, zoudt gij wel ongelijk hebben om ter wille van mij ook maar het geringste op te offeren. Het is mijne bedoeling immers niet, dat gij ook slechts het minste in uwe plannen of in de u aangeboden verstrooiingen veranderen zoudt. Zooveel moeite ben ik u niet waard. Het geluk en het ongeluk van een echtgenoot, dien gij niet bemint, heeft ook geen recht op uwe belangstelling. Wat mij betreft, u alleen te beminnen, u slechts gelukkig te maken, niets te doen, dat u zoude kunnen deren, dit is mijn noodlot, het doel mijns levens. Van u eene liefde te vragen gelijk de mijne, dat ware onbillijk; hoe zou men kunnen wallen, dat zijdeweefsel zoo zwaar mocht zijn als gouddraad? Maar wat ik van Josephine meen te verdienen, dat is belangstelling en achting,... want ik heb u lief tot waanzinnig wordens toe, en u alleen. Leef gelukkig, aangebedene vrouw, leef gelukkig, mijne Josephine. Moge het lot alle smart en kommer in mijn hart samentasten; aan u echter gelukkige en gezegende dagen schenken. Wie is er, die ze meer verdient dan mijne Josephine? Als het eenmaal uitgemaakt moest zijn, dat gij mij niet meer beminnen kunt, dan zoude ik mij met mijne diepe smart afzonderen en tevreden zijn, u nog tot iets nuttig te kunnen wezen. Ik open mijn brief nog eens om u een kus te geven. O Josephine, Josephine!’
Zulke brieven zouden zelfs de steenrots vermurwen. Josephine kwam terug tot haren Napoleon om hem zijne smart te doen vergeten. Nochtans was hare genegenheid tegen Napoleon's liefde niet opgewassen, en verviel ze weder in de zoo aangename verpoozingen eener alom bewonderde vrouw. De burgeres Bonaparte mocht wel een beetje gefêteerd worden. Maar er waren er, die met hunne hulde te ver gingen, van wie gefluisterd werd, dat Josephine zelfs hunne intieme hulde niet te eenen male verwierp. Het is ook voorgekomen, dat deze of gene jonge officier, die wat veel naar den schoenen mond van Josephine hunkerde, eensklaps bericht kreeg uit het hoofdkwartier, dat hij hier of elders op een afgelegen post eenig opperbevel moest gaan overnemen. Eén dezer jonge officieren en die hooge gunst van Josephine genoot, wordt zelfs met name genoemd. Het was de adjudant van Generaal Leclerc; Hippolyte Charles heette hij. Napoleon zond hem terug naar Parijs. Maar wat doet de liefde niet? Toen ook Josephine ter hoofdstad was teruggekeerd, wist Hippolyte Charles haar weder te vinden en de geschiedenis werd gaarne hervat. Het is niet anders; maar vóór de Italiaansche veldtocht geëindigd was, en de triumphator naar Frankrijk wederkeerde, had Napoleon reden om veel van zijne illusiën omtrent Josephine's onwrikbare trouw prijs te geven. Er is gevraagd, waarom hij zich dan niet van haar scheiden liet? Dat zou toch zoo moeilijk wel niet gegaan zijn, want zijn huwelijk met de Wed. de Beauharnais was slechts voor den burgerlijken stand voltrokken en volstrekt geen onontbindbare kerkelijke, sacramenteele echt? Wat zal men antwoorden? Er is meer geheimzinnigs in 't karakter van Napoleon, en ook, hij is volstrekt niet de eerste man, die het geloof aan de
| |
| |
onwrikbare trouw zijner echtgenoot heeft moeten laten varen, en die desniettemin naar hare liefkoozingen bleef hunkeren. Maar er is nog iets anders. Zoo iets en ergens ter wereld dan is in Frankrijk, in Parijs, voor een man, die naar boven streeft, niets gevaarlijker dan belachelijk te zijn. En nu, bij zijne terugkomst in Frankrijk, toen Napoleon's wereldhistorische beteekenis ging beginnen, zou hij zich nu in de bespottelijke rol van bedrogen echtgenoot voor de rechtbank komen beklagen over eene aangebeden vrouw, die zich in zijne afwezigheid hare trouwbelofte niet altijd scheen te herinneren? Napoleon Bonaparte was wel wijzer; wat gebeurd was, mocht vergeven, en Josephine voortaan weer de zijne, eenig de zijne wezen!
Thans moest de echtgenoot nog verder van huis; de veldtocht in Italië was een speelreisje, vergeleken met de onderneming in Egypte. Napoleon heeft èn als man der toekomst èn als argwanend echtgenoot deze onderneming aanvaard; voortdurend waren zijne gedachten bezig met de staatkundige gebeurtenissen te Parijs, met de huiselijke mogelijkheden in Malmaison, waar Josephine woonde. Omtrent beide werd hij zorgvuldig en volkomen op de hoogte gehouden. De eene als de andere noopten hem zoo spoedig mogelijk huiswaarts te keeren. In politieken zin naderde voor hem de dag der dagen, in huiselijken zin de ure der opwinding over eene echtgenoot, die haar dierbaren Napoleon alweer scheen te vergeten voor haar lieven Hippolyte Charles; die haar in Malmaison voortdurend visites maakte. Welhaast had Josephine de zekerheid, dat men hare vriendelijkheden omtrent dezen trouwen aanbidder reeds aan Bonaparte had overgebriefd. En om nu, bij des echtgenoots terugkomst, allen vóór te zijn, die haren Napoleon mondeling misschien meer inlichten zouden dan wenschelijk was, was zij den terugkeerenden overwinnaar tegemoet gereisd, zoodra ze wist, dat hij in Frankrijk was aangekomen. Dit bewijst, dat Josephine alles liever wilde dan eene scheiding van haren Napoleon, die met iederen dag tot hooger glorie steeg; en tevens, dat hare genegenheid voor Hippolyte Charles de maat van een voorbijgaanden hartstocht niet overschreed. Het geluk diende Josephine niet; op haar tocht om Napoleon te ontmoeten, doolde hare reisroute, en de echtelieden liepen elkander mis; Napoleon kwam te Malmaison in eene ledige woning, gelijk hem dat voor jaren te Milaan was gebeurd. Acht en veertig uren later liet Josephine zich aandienen, meenende door hare tranen en haren bekoorlijksten lach den teleurgestelden echtgenoot nogmaals in één oogwenk te verteederen. Helaas, veel was veranderd in dien tusschentijd, en Napoleon volstrekt niet meer de hunkerende trouwe
echtgenoot, die, door ingetogenheid bij afwezigheid, zijn huiselijk heil verhoogt. Hij had ook Josephine wel vergeten, daar in het verre Egypte, toen hij de schoone Madame Fourès, de echtgenoot van een officier, in de legertent placht te ontvangen. Thans stond hij daar, te Malmaison, in onbedaarlijke boosheid over de afwijkingen der echtgenoot, die nog bovendien zijne komst niet had afgewacht. Drie dagen duurde het, vóór zijne woede verminderde en hij de zondaresse in genade aannam, die met tranen in de stem om vergiffenis smeekte, terwijl hare kinderen Eugène
| |
| |
en Hortense, die aan de hand der moeder mede binnengekomen waren, hem te voet vielen. De echtelieden kwamen alzoo tot verzoening, en Napoleon kon zijn weg als opgaande zon vervolgen; achttien Brumaire!
Van nu aan wisselden de echtelieden van rol; Josephine werd de jaloersche trouwe gade van den man, die zich sedert iedere vrijheid veroorloofde, en iederen lust, strijdende of niet strijdende met zijn trouwverbond van den 9en Maart 1796. Josephine echter had het ondervonden, wat het beteekent vóór een gapenden afgrond te staan, en iedere dag meer leerde haar, wat ze op het spel zette, indien ze de ontevredenheid van haren Napoleon nog verder zich op den hals haalde. Juist in deze dagen werd het lot, dat hij haar ging bereiden, zoo schitterend, als ze het nooit had durven vermoeden; en het beantwoordde zoo volkomen aan hare wenschen, aan hare idealen van geluk, dat ze inderdaad begon eene soort van hartstocht, eene naar alle kanten omziende, jaloersche aanhankelijkheid voor Bonaparte te gevoelen; voor den man, aan wien alleen zij hare steeds klimmende, welhaast vorstelijke plaats in de wereld te danken had. Napoleon van zijn kant hield nog genoeg van zijne Josephine om genot te vinden in de tegenwoordigheid der bekoorlijke vrouw, en indien zij slechts de oogen sloot voor zijne telkens wederkeerende genegenheden voor andere vrouwen, dan was hem zijn tehuis een aangenaam ontspanningsnestje. Zelfbeheersching hadden de beide echtelieden in den regel genoeg om de wereld buiten hunne vijandigheden en verzoeningen te houden. Men zou misschien meenen, dat tooneelen als die na Napoleon's terugkomst uit Egypte, eene voor ieder zichtbare schaduw zouden werpen op het huiselijk leven der familie Bonaparte. Toch was dit niet het geval. Er heerschte een vrije, ongedwongen toon aan huis van Napoleon en Josephine; een toon, dien men zelfs gemoedelijk zou willen noemen, indien het woord er niet een weinig te innig, te warm voor ware. Het schijnt waar, dat er af en toe hooggaande golven van plotselingen storm der jaloerschheid in Josephine's hart opstaken, als haar dierbare Napoleon eene andere vrouw zijne genegenheid wijdde; maar dan kwam het zoet
gefluister van bedarende hofdames, die de echtgenoot trachtten te overtuigen van het onbillijke om Napoleon te meten met den maatstaf van een gewoon huisvader. Josephine nam dan ten laatste de geschiedenis in kwijtschelding en het werd weer mogelijk een gezellig uurtje met Bonaparte te keuvelen. Toch viel het haar moeilijk te berusten in zulke dagen van verwaarloozing. Zij leed dan bovendien de smart eener schoone vrouw, die wel inziet, dat haar jarental klimt en hare bekoorlijkheden verminderen. Verspieders genoeg om haar te waarschuwen, als haar Napoleon weder in de eene of andere voorbijgaande liefdeshistorie verstrikt was. Maar haar bleef niet veel anders over dan in gekrenkte eigenliefde de gemakkelijke wraak te nemen eener praatzieke vrouw, die met hare intieme vriendinnen alle booze eigenschappen van den echtgenoot aan de gemeenschappelijke critiek blootstelt. ‘Als men Josephine’ (in zulke oogenblikken) ‘hoorde,’ zegt Madame de Rémusat, ‘dan moest Napoleon in 't geheel geene moraal hebben, dan verborg hij zijne schande- | |
| |
lijkste ondeugden slechts in zooverre hij vreesde, dat ze hem nadeelig konden worden. Als men zich niet tegen hem te weer stelde, hem zijn wil liet doen zonder weerstand, dan zou hij zich aan de laagste hartstochten hebben overgegeven, dan waren immers zelfs zijne zusters niet veilig voor hem? -’ Wat zal men van deze dingen zeggen? B.v. dit: de uitlatingen in woede eener jaloersche vrouw kunnen geen bewijzen heeten van Napoleon's afdwalingen op zedelijk gebied, en sedert wij de bijzonderheden kennen van Bonaparte's verhouding tot zijne moeder, is 't niet billijk langer van meening te zijn, dat hij voor niemand ter wereld eerbied had. Maar wat jammer is, is o.a. dit, dat Josephine deze en diergelijke dingen van den intiemsten aard met anderen besprak en aldus haar eigen gebrek aan hoogere kieschheid verried. Zelfs al had ze de waarheid gezegd, dan nog zou ze in Napoleon zich zelve
beleedigd hebben; nu ze de fouten van haar echtgenoot overdreven heeft, wordt hare liefde voor Bonaparte geschaad door jaloersch egoisme.
Josephine's gebrek aan kieschheid nam in latere dagen, toen hare macht over Napoleon verminderde, en zij in evenredigheid dier vermindering meerdere pogingen aanwendde om aan anderen te doen gelooven, dat hare bekoorlijkheid in 't oog van haar echtgenoot steeds onverzwakt bleef, nog grooter verhouding aan. Toen Bonaparte eerste consul was, deelde Josephine hare slaapkamer nog met hem, maar toen hij Keizer werd, moest het twee-kamerstelsel worden ingevoerd, zoodat de beide echtelieden hunne eigene nachtelijke apartementen betrokken. Nochtans veranderde het Keizerlijk separatiestelsel niets aan de eigenaardige gewoonte van Napoleon om nu en dan een beetje met Josephine te komen keuvelen en aan hare zijde eens heerlijk te gaan uitrusten van de eindelooze beslommeringen zijner arbeidende heerschappij. Tot zooverre alles goed, en het vereert Josephine, dat ze den triumphator een minnelijke troost bleef. Maar jammer is het, dat de Keizerin zulke vriendschapsbewijzen van Napoleon exploiteerde om de menschen onder den indruk te brengen, dat zij eigenlijk den heerscher beheerschte; dat zij des morgens, na zulk eene samenkomst, aan ieder, die 't hooren wilde, verhaalde maar weinig geslapen te hebben, omdat de Keizer bij haar was geweest. Bijwijlen bracht ze, tot stichting der anecdoten-verzamelaars, woordelijk over, wat Napoleon gezegd had. Napoleon was eerste consul geworden en nam dienvolgens zijn intrek in de Tuilerieën. Des avonds laat, toen hij en zijne echtgenoote zouden gaan rusten van de verhuisdrukte, en voor 't eerst de Koninklijke vertrekken betrokken, was Napoleon reeds klaar met zijn toilet en in 't ledikant, toen Josephine nog bezig bleef aan de versierselen van hare nachtjapon. Maar Napoleon werd een beetje ongeduldig en was in eene goede luim; dit een en ander maakte hem ondeugend: ‘Venez, petite créole, mettez vous dans le lit de vos maîtres,’ riep hij, en Josephine
zorgde, dat het gezegde haars gemaals niet verloren ging.
Niets treedt onder al deze omstandigheden duidelijker aan 't licht dan dat Josephine eene bekoorlijke vrouw was en dat hare beminnelijkheid van betooverende uitwerking bleef. Trouwens alle tijdgenooten zijn te dezen opzichte
| |
| |
van één geloof, dat zij de incarnatie was van alle verrukkelijkheid. Gratie en élégance niet slechts, maar ook engelachtigheid van gemoed worden haar toegekend. Waar het gold van den eersten consul, later van den Keizer, eene gunst af te smeeken, een naam geschrapt te krijgen van de lijst der ballingen, eene arme adellijke familie uit den nood te helpen, eene straf kwijtgescholden of verminderd te krijgen, en welke meer diergelijke kleine diensten aan 't hof van een despoot te doen mogen zijn, steeds was Josephine eene bereidvaardige helpster, zegt Pasquier. ‘Une créature céleste’ noemt haar Graaf Chaptal, die Minister van Binnenlandsche zaken was. Aldus de mannen. Maar vrouwen zijn niet zelden onmeedoogend en Madame de Rémusat is haar vijandig gezind. Toch getuigt ook zij, en haar getuigenis is op kennis van zaken gegrond, want ze was ruim tien jaren met Josephine in het intiemste verkeer, wat hierboven reeds is vermeld omtrent de onwederstaanbaarheid van Bonaparte's echtgenoote. Bij al hare goede gaven kwam nog eene welluidende, sympathieke stem, eene heerlijkheid te meer in eene vrouw. Napoleon liet zich, als ze met hem samen reisde, gaarne iets door haar voorlezen. Mooi las ze echter niet, en gaarne ook niet; want iedere geestelijke inspanning was haar een beetje lastig en verdrietig. Hare toiletten, de zorg voor boeiende conversatie in hare salons en de eindelooze pogingen om haar gemaal voor zich te behouden, vervulden haar leven. Het schijnt, dat hare opvoeding te wenschen had overgelaten, maar ze bezat van nature dien fijnen tact, welke iemand in gezelschappen beschermt tegen de aandacht trekkende onnoozelheden. Om de menschen iets aangenaams te zeggen, behoefde ze slechts de lippen te openen, zoo natuurlijk ging het haar af; en bovendien had ze een wonderbaar goed geheugen om alles te onthouden, wat de lieden gaarne wenschen, dat door de machtigen dezer aarde
wordt onthouden. Iemand een dienst te bewijzen, een dankbaar hart te veroveren, o ze deed het zoo graag. Altijd, men moest binnen de grens blijven, die den gemakkelijken dienst van den moeilijken scheidt. Eénmaal in haar leven had zij eene groote daad kunnen doen en haren Napoleon misschien kunnen beletten een moord te begaan. Ware het haar mogelijk geweest den Hertog van Enghien te redden, zij zou Napoleon grooter dienst bewezen hebben dan door hem in alles naar de oogen te zien. Maar zij durfde niet. De moeder des Keizers, de goede en onverschrokken Letitia, is de eenige geweest, die een krachtig woord tegen den Imperator heeft gesproken. In den nacht, waarin de heillooze moord aan den ongelukkigen Hertog werd voltrokken, is de familie om Napoleon vereenigd en terwijl sommigen met schuchtere mogelijkheden aankomen, durft Letitia in scherpe bewoordingen de wandaad veroordeelen ‘Gij graaft hier een afgrond onder uwe voeten,’ zeide ze tegen haar zoon, ‘en gij zult de eerste zijn, die daar in stort!’ Zwijgend boog toen Napoleon het hoofd en zelfs gaf hij onder den indruk dier moederlijke vermaning bevel het doodvonnis te schorsen. Helaas, het was te laat. Wellicht ware het niet te laat geweest, indien Josephine haren Napoleon in tijds gewaarschuwd had. Maar, nog eens, door zulk krachtig ingrijpen nopens den wil des echtgenoots, als hier noodig ware geweest, onder- | |
| |
scheidde Josephine zich in de familie niet. Wel wederom hierin, dat zij tevreden was en gelukkig in den glans, die van haren Napoleon op haar afstraalde, dat ze niet als de zusters des Keizers met eindelooze begeerlijkheid en kijverijen Zijne Majesteit het leven verbitterde. Josephine was en bleef dankbaar voor iedere groote en kleine gunst, en ook dit boeide haren Napoleon.
Toch ontstond langzamerhand de gedachte aan eene scheiding, die vroeger of later komen moest. Reeds in 1801, verzekert ons Talleyrand, is het booze woord gesproken, dat eerst acht jaren later in vervulling zou komen. Het is boven allen twijfel, dat het Napoleon moeite heeft gekost, Josephine te verstooten. Het is bijna zeker, dat hij het nooit zou gedaan hebben, indien ze hem een zoon had geschonken. Dan vooral, als er ernstig sprake van was, den band met Josephine te verscheuren, besefte Napoleon hoe stevig die band nog was. Aan Talleyrand, zijn besten vriend-vereerder, mocht hij het wel zeggen: ‘als ik mij van Josephine scheiden ga, dan doe ik daardoor tevens afstand van al die aantrekkelijkheden, welke zij aan mijn huiselijk leven schenkt. Eene tweede, jonge vrouw zal mij nopen eerst hare eigenaardigheden en haren smaak te bestudeeren, en Josephine weet zich naar alles te schikken; zij kent mij door en door. Verder zoude ik alles, wat ze voor me gedaan heeft, met ondank moeten vergelden. Reeds nu ben ik niet zeer bemind; scheid ik mij van mijne vrouw, dan wordt het er niet beter op. Ze is een band tusschen mij en velen. Ze verbindt mij met een deel der Parijsche samenleving; zonder haar zouden velen tegen mij zijn.’ Napoleon wist zeer goed, dat de ijskoude lucht, die de stemming aan zijn Hof onhartelijk maakte, door de beminnelijkheid zijner Josephine verwarmd werd. Hij wist hoe weldadig de vriendelijkheid der Keizerin wezen kon. Hij geloofde aan het politieke voordeel, dat de welwillendheid der menschen voor zijne echtgenoot hem zeer ten goede kwam. Indertijd, toen hij nog eerste consul was, en hij met Josephine ééne en dezelfde slaapkamer deelde, had hij aan dit gebruik ook gehouden, omdat zijne echtgenoote het voor hem veiliger achtte, indien ze in zijne nabijheid sliep; want ze placht op 't minste gerucht wakker te worden, zoodat Napoleon in hare veilige hoede gerust mocht inslapen. En nu, sedert hij Keizer was, bezigde hij de
beminnelijkheid der Keizerin om op het publiek te werken. Als ze op reis ging, dicteerde hij haar, waarover en wat ze bij feestelijke ontvangsten spreken moest. Zoo werd ze de uitdeelster zijner gaven, de draagster zijner grootheid. En dat alles was groot gewin voor Napoleon. Trouwens al zijne gelukkige dagen op het staatkundig tooneel, dat hem ter heerschappij had zien geraken, vielen samen met gedenkdagen in het particuliere leven van hem en Josephine. Toen zijne geluksster opging tijdens den veldtocht in Italië, genoot hij de weelde der wittebroodsweken met de aangebedene vrouw, die hem zoo verrukte. De achttiende Brumaire was ook de dag zijner huiselijke verzoening met Josephine. Sedert was alles hem gelukt en was Josephine de dankbare getuige van iedere schrede opwaarts.
Een zeker bijgeloovig voorgevoel kon hem bekruipen, als hij bedacht,
| |
| |
wat de toekomst baren zou zonder de vrouw uit den opgang zijner jeugd. Maar er was geen erfgenaam voor de Kroon en de tijd van hoop op kinderzegen bij Josephine verdween met ieder jaar. Toen ze keizerin werd, was ze reeds ruim 40 jaren en haar huwelijk bleef kinderloos. Het een met het ander was een schaduwstreep op haar geluksweg: de vrees voor scheiding van den beroemden man kon haar nu en dan ernstig en anstig stemmen; het was de onweerswolk, die boven haar hoofd hing en vroeg of laat scheen te zullen uitbarsten. Geen wonder, dat ze naar de middelen zocht om het gevaar af te leiden. Weldra zou zich een dergelijk middel aanbieden, onfeilbaar, naar ze hoopte. Den 15den Mei 1804 was Napoleon I tot erfelijk Keizer der Franschen verkozen, en de eerste officieele daad, die hij aan zijn minister Talleyrand opdroeg, was een brief aan den gezant te Rome, Kardinaal Fesch, met verzoek aan Paus Pius om de kroning van den Keizer en de Keizerin door Zijner Heiligheids tegenwoordigheid sanctie te geven. Zes maanden later kwam de Kerkvorst inderdaad naar Parijs: den 28sten November 1804 werd Paus Pius VII door Talleyrand in de Tuilerieën ontvangen. Zijne Heiligheid stelde natuurlijk ééne voorwaarde: Napoleon en Josephine moesten vóór de kroning een kerkelijk huwelijk aangaan. Dit was het juist, wat Josephine vurig verlangde, want het onontbindbare heilige Sacrament zou haar tot in den dood met Napoleon vereenigen. De Keizer zelf was minder met 's Pausen eisch ingenomen; hij vreesde door zich te onderwerpen aan de kerkelijke ceremonie, dat de oude revolutionairen een glimlach van weerzin niet zouden verbergen, en dat de kerkelijken zijne onderwerping als eene acte van berouw zouden opnemen. Maar hij onderwierp zich, mits het huwelijk bij nacht en in het strengste incognito zou geschieden. Zijne Heiligheid had daar niet tegen, en Josephine was gelukkig; in den nacht van 1 op 2 December werd
alzoo door Kardinaal Fesch het huwelijk der reeds 8 jaren getrouwden kerkelijk ingezegend; Berthier en Duroc, adjudanten, dienden als getuigen. Josephine, om geheel gerust te zijn, liet zich door heeroom Fesch een schriftelijk bewijs, eene trouwacte, geven om voor heel de wereld te kunnen bewijzen, dat zij thans de wettige vrouw van haren Napoleon was. Helaas, het papieren bewijs was geen bewijs. Napoleon, zegt Talleyrand, had gezorgd, dat de plechtigheid door het ontbreken van eenige formaliteiten, die de kerkwet voorschrijft, waardeloos werd. Josephine had gelijk, dat ze hare trouwacte zoo zorgvuldig bewaarde en het stuk als een heilig schrift uit ieders handen wist te houden. Maar toch, toen de dag kwam, dat Napoleon werkelijk van haar scheiden wilde, was het stuk zonder beteekenis. Wat de gerustgestelde echtgenoot voor een onverbreekbaar heilig Sacrament had gehouden, was ja, eene mooie nachtelijke plechtigheid geweest, maar die den burgerlijken echtgenoot uit de dagen der revolutie in niets bond. Het Concilie van Trente eischte immers, dat de pastoor der parochie, waarbinnen de Tuilerieën te vinden zijn, aan de huwelijksvoltrekking deel had moeten nemen. En men had zelfs verzuimd Zijn Eerwaarde mededeeling van de zaak te doen. De aartsbisschop van Parijs stemde dadelijk toe, toen Na- | |
| |
poleon het woord van Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid noodig had, dat het huwelijk, door Kardinaal Fesch zonder medehulp van den parochiepriester gesloten, geene kerkelijke kracht had. Toch heeft Napoleon niet zonder strijd van Josephine afstand gedaan, ook toen hij de zekerheid verkreeg, dat het streng katholieke hof te Weenen niet lang bezwaar maakte hem Maria Louise ten huwelijk te geven.
Er was ook veel reden voor Napoleon om zijne Josephine lief te hebben. Zij had hem in de laatste jaren in niets tegengestreefd. Het was waar, dat hare leefwijze schatten verslond, dat zij telkens en weer telkens in schuldenmaken verviel, en Napoleon niet altijd zonder ernstig boos te worden betaalde. Maar zij was zoo mooi, en ze moest toch schitteren op de hoffeesten haars gemaals En ze deed zooveel om ook anderen te doen schitteren, die dan weer op hunne beurt den oorsprong aller goede gaven, den eenigen Napoleon, in dankbare vereering hulde brachten. Voeg hierbij de naïeve, de altijd nog kinderlijke wijze, waarop Josephine de aardsche schatten ontving en weder tegen weelde en pracht voor hare toiletten inwisselde. Zij nam het leven in zijne schoonheid zonder een oogenblik na te denken over de mogelijke vergankelijkheid der aardsche heerlijkheden. Ze gaf zich, gelijk ze was, zonder berekening, en ze betooverde allen, ze wekte de bewondering van den strengsten criticus. Toen zij in de Nôtre Dame nederknielde om zich door haren gemaal de kroon op het hoofd te laten zetten, moesten zelfs de dames der aristocratie bij geboorte hare manieren en houding ‘volmaakt’ noemen: ‘zooveel elegantie vereenigd met zooveel natuurlijken eenvoud.’ Napoleon had oog voor zulke deugd, vooral nu hij ze met ondank ging beloonen, nu hij de onverwelkbaar schoone vrouw ging bedroeven.
Nog altijd hadden de tranen van Josephine groote macht over hem. Alzoo werd eerst een heel andere weg dan die van den dwang ingeslagen. Men hoopte Josephine te kunnen overhalen tot vrijwillige scheiding. Als ze haren Napoleon waarlijk liefhad, dan kon ze het nu toonen. Indien zij zelve eens de scheiding vroeg, hoe veel beter zou dat zijn voor den Keizer, die haar niet dwingen wilde, maar toch zoo vurig hoopte door een wettig huwelijk met eene prinses een troonopvolger te verwerven, die het dierbare Frankrijk in de toekomst regeeren kon. Fouché liet niet af haar te spreken van de verheven rol, die Josephine in deze moeilijke, maar noodzakelijke gebeurtenis kon vervullen. Trad zij terug, zij redde de Napoleontische dynastie en werd middellijk de gezegende oorzaak, dat de eerste troon der aarde nog eenmaal op een erfgenaam kon hopen. Maar Fouché's voorstel behaagde Josephine toch niet. Toen kwam Napoleon zelf met de teederste smeekingen haar het noodlot aankondigen: ‘ik heb den moed niet’, zeide hij, ‘het laatste, beslissende woord te spreken, indien gij zoo bedroefd zijt; zelfs als gij mij slechts gehoorzaamt uit nooddwang, zonder meer, zal ik niet sterk genoeg zijn om u te dwingen, mij te verlaten. Maar ik beken, dat ik zeer zou wenschen, dat gij u aan de belangen mijner staatkunde wildet onderwerpen en zelve medehelpen om de moeilijkheden der smartelijke scheiding te verlichten.’ Helaas, Josephine
| |
| |
bleef onvermurwbaar; zij kon van haren Napoleon geen afstand doen. In geen enkel opzicht had zij, sedert Napoleon's terugkomst uit Egypte, haren echtgenoot zoo onwrikbaar tegen durven streven. Maar nu hare plaats op den troon af te staan aan eene andere, dat zou ze niet doen. Natuurlijk moest ze na eenige dagen toch tot het inzicht komen van haar vruchteloos verzet, en eindigde ze dan ook met te zeggen, dat ze voor een bepaald bevel wijken zoude. Het was de laatste stroohalm, waaraan ze zich vastklampte, want ze hoopte, dat Napoleon dit bevel toch nimmer geven zoude. Aldus gelukte het haar toch nog de noodlottige scheidingsure bijna een heel jaar achteruit te schuiven. Eindelijk, op den 16en December 1809, werd het huwelijk ontbonden: Josephine was op drie maanden na veertien jaren lang de echtgenoote van Napoleon geweest. Ze heeft het offer met bewonderenswaardige zelfbeheersching gebracht. De Hertog Pasquier, die de geschiedenis heeft bijgewoond, weet geene woorden genoeg om de beminnelijke gratie te schilderen, waarmede ze den laatsten keer, dat is toen het scheidingsdecreet reeds naar den Senaat verzonden was, haar hofdag hield en al hare talrijke vereerders met hare laatste vriendelijke glimlachjes gelukkig maakte.
Drie maanden later, 2 April 1810, werd de echt tusschen Napoleon en Maria Louise te Parijs gevierd, die reeds den 11en Maart bij procuratie te Weenen voltrokken was. Josephine verliet Parijs en vestigde zich te Navarre in de nabijheid van Evreux, waar ze met behoud van haar keizerlijken titel in weelde en pracht voor een deel van hare herinneringen leefde.
Spoediger nog dan men vermoed had, kwam aan dit min of meer vergeten leven een einde. Toen de fortuin haren Napoleon - want dit bleef hij, ook na de scheiding - den rug begon toe te keeren, daalde ook hare geluksster diep naar het westen. Ze hoorde van den tocht naar Rusland en van den slag bij Leipzig; de ongelukken volgden elkander op, de dag van weemoed naderde. Want zij zelve ook was gebroken. Eene snel toenemende keelontsteking, die keeltering werd, folterde haar in datzelfde onheilsjaar 1814. Tegelijk met de ontzettende catastrophe, die het Keizerrijk deed ineenstorten, tegellijk met de komst der gealieerden te Parijs, ondermijnde de ziekte haar ten doode. Eene laatste opflikkering nog van leven, want Keizer Alexander wenschte haar te bezoeken. Zij richtte zich op en maakte toilet, gelijk in de dagen van haar bloei. In diamanten, in kant en bloemen, opgesierd en geblanket, wachtte zij in haar salon den doorluchtigen bezoeker. Maar ziet, in deze omstandigheid, en nog voor dat de Czaar aller Russen bij haar binnentrad, verscheen daar een andere Imperator over haren drempel... de dood! De vernedering, dat haar Napoleon na een kortstondig herstel zijner heerschappij, voorgoed onttroond en als een gevaarlijk rustverstoorder in ballingschap naar St. Helena werd gezonden, bleef haar gespaard. Op den 29 Mei 1814 overleed zij.
|
|