ringen blonken, reeds opgeheven om hem te straffen voor het vergrijp, waaraan hij zich had schuldig gemaakt, hij voelde diezelfde hand al met kracht op zijn rechterwang neerdalen, hij.... maar daar opende de gevreesde op eenmaal den mond en 't klonk hem tegen:
‘Hoe heet je?’
't Was of hij door den grond zou zinken. De stem stokte hem in de keel.
‘Ik heet....’
‘Nou, je weet je naam toch wel?’
‘Vlammetje, meester.’
En weer schaterlachten de kleine jongens en keek meester hem aan alsof hij een moord begaan had en het slachtoffer in een der schoolbanken had verstopt. ‘Vlammetje, ben je gek?’
Dat was al de tweede domheid, die hij beging. Hij voelde 't: hij was voor de menschenmaatschappij niet geschikt en dat deed hem de tranen in de oogen springen. Hij voelde zich alleen, gansch alleen en nameloos ongelukkig.
‘Zeg,’ en meester Slijring trok hem aan 't oor, zóó geweldig dat hij 't wel uit had kunnen schreeuwen van den pijn, ‘zeg, kom jij hier om ons voor den gek te houden? Dat heet Vlammetje. Neen, ezel, stommerik, bengel moest je heeten.’
‘Ik heet Fritsje Jacobs, meester,’ bracht hij er eindelijk snikkende uit.
‘Hoe oud ben je?’
‘Zeven jaar, meester.’
Zijn moeder had hem geleerd altijd met twee woorden te spreken, en dat vergat hij ook nu niet in zijn hevigste droefheid.
‘Zeven jaar. Zoo. Ken je al wat!’
Hij wist niet of hij ja of neen moest zeggen. De vraag was zoo vreeselijk onbepaald. Hij zou maar zeggen dat hij niets kende, want hij was doodsbang een derde domheid te begaan.
‘Neen, meester.’
‘Nou, dan moet je maar naar den ondermeester.’
En bij den ondermeester beviel 't den kleinen jongen al niet beter. Eerst werd hem een soortgelijk examen afgenomen als 't welk hij zooeven reeds afgelegd had. Daarna kreeg hij een lei en mocht hij beginnen streepjes te zetten, twintig kanten vol. Toen hij daarmeê een paar uren had zoek gebracht mocht hij teekenen wat hij wilde of de figuurtjes, streepjes en hokjes, die dik met krijt op het zwarte bord stonden, namaken. Tusschen twaalf en tweeën at Vlammetje, als de meeste kinderen die wel wat ver weg woonden, in de school zijn boterhammen op en na tweeën begon het leventje weer een paar uur op dezelfde wijze.
Toen hij 's avonds thuis kwam had hij de koorts en ging aanstonds naar bed, en den volgenden morgen was hij niet in staat de verre wandeling naar de school te ondernemen. De dokter, die tegen den middag gehaald werd, schudde hoogst bedenkelijk het hoofd. Wat Vlammetje scheelde wist hij