Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 456]
| |
Sarina
| |
[pagina 457]
| |
Of ze nooit aan haar denken? Trouwt de vader met eene Europeesche, dan doemt de moeder weer van den verren achtergrond op, om het schrikbeeld te worden van de toekomstige echtgenoote, die zich soms de inlandsche vrouw voorstelt als eene Nemesis met vlammenden blik en loerend oog, wachtende op eene gelegenheid om de indringster te treffen.
Sedert vier jaar woonde Sarina met den candidaat-notaris, daar ze hem van Loentong - hare geboorteplaats - naar Kendang volgde, en later naar Tempo Doeloe. Zij en hare moeder hielden veel van de blanken, en Sarina kon geen weerstand bieden aan den magnetischen stroom, die van den heer Loevestein scheen uit te gaan. Haar vader Kassim, vroeger in dienst bij hooggeplaatste Europeanen, keerde later met zijn gezin naar Loentong terug tot het leven van een eenvoudig dessabewoner: landbouwer. Wel stond hij bekend als een ijverig Muzelman, maar in de laatste jaren vooral bestuurde godsdienstijver zijn denken en werken. De dorpspriester bezat als HadjiGa naar voetnoot1) grooten invloed, en daar hij de broeder van Kassim's moeder was en de omgang met den zoon daardoor vertrouwelijk werd gaf dit te meer voedsel aan Kassim's dweeperij. De priester schilderde hem de boosheid der Christenen, die niet alleen een valsche profeet vereerden, maar hem zelfs hulde brachten als God's zoon. Allah had de aarde, zon, maan en sterren geschapen, ook het geheele menschdom, al de dieren des wouds en ook de visschen der zeeën. De waterstroomen werden bewogen door God's kracht, wanneer de wind als zijn heilige adem over de zeeën blaast. In de toppen der boomen hooren de menschen dienzelfden adem en ze hebben er naar te luisteren als tijdingen uit den hemel. In het hart der aarde onderhoudt Allah een vuur, en als hij 't wil opent zich de berg, die vlammen en vonken uitwerpt, waardoor geheele landstreken worden verwoest. Boven dien machtigen Koning der schepping staat niemand, en wie zich met hem gelijk stelt is een ijdel mensch. Eenmaal zullen allen 't weten, dat de Heere God zijn engel Gabriël zond aan Mohamed, die alleen Zijn Profeet is. Met het zwaard zullen de ongeloovigen worden bekeerd, of van den aardbodem verdelgd. Steeds in zichzelf gekeerd verrichtte Kassim zijn bezigheden in de rijstvelden; veel ging aan hem voorbij van 't geen in zijn gezin belangstelling wekte. Sedert eenigen tijd werd de Javaan Sidin meermalen in den omtrek van Kassim's woning gezien, en velen wisten 't, dat hij Sarina's gezelschap zocht. Aan hare moeder was dit evenmin ontgaan, maar Sarina zelve bleek ongevoelig voor Sidin's bewijzen van genegenheid. Haar hoofd was vervuld van toekomstige plannen, in verband met het voorstel van een Europeaan, waardoor ook haar moeder zich gestreeld voelde. De blanke huid en het overwicht der Europeesche beschaving oefenen soms grooter invloed uit op de verbeelding der Javanen dan de leerstellingen der godsdienst. In dit geval wordt | |
[pagina 458]
| |
de betrekking van huishoudster door de minder rechtzinnigen eene onderscheiding geacht. De Hadji wachtte op den indruk van het gesprokene...
Sidin trachtte uit te vorschen of misschien een ander der Kampongbewoners door Sarina boven hem verkozen werd. Als teleurgesteld minnaar wekte hij bij vele vrouwen medelijden op, en de buren staken de hoofden bij elkaar om hem te helpen. Door hen hoorde hij voor 't eerst de waarheid als een vermoeden uitspreken, waarop Sidin zich bij Sarina's vader beklaagde, minder om zich op haar te wreken, dan om Kassim's toorn op te weken tegen den Europeaan, die hem in den weg stond. Eerst trachtte Sarina's vader haar voor Sidin te winnen, maar toen zij steeds weigerde zijne vrouw te worden, waagde Kassim eene laatste poging door de hulp in te roepen van den priester. De heilige man wiens haar wit was van ouderdom, verzamelde al zijne overredingskracht om Sarina tot andere gedachten te brengen. ‘Christenen waren honden,’Ga naar voetnoot1) zei hij, en de vloek van Allah en zijn profeet kon niet uitblijven. Indien Sarina het leven met den Europeaan verkoos boven een huwelijk met Sidin mocht zij nooit tot hare ouders terugkeeren. Blijkbaar luisterde Sarina wel naar zijn woorden; dit gebood de eerbied, een priester verschuldigd, maar wat hij eischte beloofde zij niet. De Hadji wachtte op den indruk van het gesprokene, maar kreeg geen | |
[pagina 459]
| |
antwoord. Sarina had in de blauwe oogen van den heer Loevestein een deel gezien van den hemel die haar in zijn omgang wachtte en niemand kon haar dit vizioen ontnemen, haar vader niet, en nog minder een priester, die niets van liefde verstond. Kassim en de priester schudden het hoofd over Sarina's verstoktheid toen zij, weinige dagen na het laatste onderhoud uit de woning harer ouders was verdwenen, en kort daarna de candidaat-notaris naar Kendang vertrok. Kassim wilde te paard zijn dochter nareizen, maar de priester gebood hem voorloopig hiervan af te zien. 's Avonds raadpleegde de heilige man den dorpsgeest, en zond Kassim bericht van 't geen hij meende te hebben vernomen. Op de vleugelen van den wind had de beschermgeest hem doen weten, dat de Heere God Sarina als middel gebruikte om de Europeanen te brengen tot den Islam. Daarna berustte Kassim eenigszins in hare verwijdering, denkende aan den hemel van Mohamed, waar zij later een hooge plaats zou innemen.
Als huishoudster had Sarina een goeden naam, daar zij in alle opzichten de belangen van den candidaat-notaris behartigde. Bekend werd dit onder de heeren, zelfs ook gefluisterd onder de dames. Sommige inlandsche vrouwen misbruiken haar verkregen invloed, waardoor op verschillende wijzen de man achteruit gaat, die daarvan de dupe wordt. Onder de vrouwen van donkere kleur bestaat evenwel verschil van karakter, evenals de blankhuid der huid bij de Europeanen niet altijd evenredig een symbool is van de reinheid des harten. Omtrent de dagelijksche gewoonten der Hollanders had Sarina veel geleerd van hare moeder, die verscheidene jaren als ‘lijfmeid’ gediend had bij eene Europeesche dame. Sarina was nog heel jong, toen zij met de kinderen uit dat gezin had mogen spelen, en hare schranderheid veler aandacht had getrokken. Maar nu kwam veel van het vroeger opgemerkte weer in hare herinnering terug. Kromo, een huisjongen vertrok mede naar Tempo Doeloe, en zijne vrouw Dirah, vele jaren in functie als ‘kokkie’ - keukenmeid - bewees Sarina vele diensten. Ze ging ook voor haar naar de markt om inkoopen te doen, en kende Sarina's nauwgezetheid, die van elke uitgave strenge rekenschap verlangde. Kromo werkte ook dikwijls in den tuin met de hulp van een anderen Javaan. Een jongen van circa 12 jaar, - kind van een inlandsch soldaat - was aangesteld als pluimgraaf, en voelde zich in die betrekking zeer gewichtig. Op het erf van den heer Loevestein stond een duiventil met vele bewoners, terwijl er ook kippen, eenden, ganzen en kapoenen in groot aantal rondliepen. Als 's morgens al die dieren door Maridjan - zoo heette de jongen - werden gevoederd, kregen ze ook de vrijheid. In partijen verdeeld, wandelden ze den tuin uit, en den grooten weg op. De weinig muzikale stemmen der ganzen voerden den boventoon. Tegen den avond sloot de jongen al het gevleugelte in de hokken. Op het kantoor van den heer Loevestein verrichtte Kromo de dagelijksche | |
[pagina 460]
| |
bezigheden, doch de laatste hand van Sarina ging over alles wat door hem mocht zijn verzuimd. Naast het kantoor was een kamer voor eigen gebruik van den candidaat-notaris. Bezoekers, die hem vertrouwelijke mededeelingen hadden te doen, werden daar ontvangen. Bracht Sarina 's morgens die kamer in orde, dan bleef ze soms langer staan voor een kleine tafel, waarop zich eenige portretten van familieleden en vrienden bevonden. In het midden stond een cabinetportret in lijst van een bejaarde dame: mevrouw Loevestein. Sarina kende de zorg van den zoon voor deze photographie en zijne vereering voor het origineel. Hoe dikwijls had zij er op gekeken, en zijn trekken er in weergevonden. Elken dag plukte ze rozen en melatis, en maakte een soort van guirlande, die ze om het portret hechtte. Dit was de eenige hulde die ze brengen kon, want deze dame stond zooveel hooger dan zij, en vermoedde misschien niet eens haar bestaan. Een half jaar geleden kwam er tijding uit Holland, die den zoon moeielijke dagen liet doorleven. Zijne moeder was ziek, en hij in voortdurende spanning omtrent den afloop. Sarina vroeg hem een slametanGa naar voetnoot1) te mogen geven, maar hij antwoordde niet.- Zij zweeg, en begreep dat hij met zijne smart alleen wilde zijn. Vele Europeanen willen niets weten van deze Mohamedaansche gebruiken, maar toch ging Sarina op hare eigene verantwoording daartoe over, want verboden had hij 't niet. Zij zelve betaalde de onkosten, en geloofde zeker te hebben bijgedragen tot de beterschap waarvan de tijding weldra aankwam. Bij het portret beloofde zij, zoo mogelijk met nog meer ijver voor den zoon te zullen zorgen. Omgang met andere vrouwen had ze weinig, want uit eigen kring was ze natuurlijk afgedwaald door de plaats die ze thans innam. Somtijds kreeg zij bezoek van Semmòh, die ook lang geleden huishoudster van een Europeaan was geweest. Nu woonde zij in de Kampong te Tempo-Doeloe en had een huisje in eigendom. Nog al bedreven in het naaien, zooals vele inlandsche vrouwen, werd hare hulp wel eens ingeroepen, waar handen in dit opzicht te kort kwamen. Menig uur bracht ze 's morgens door bij Sarina; beide vrouwen zetten zich dan neder op den met matten overdekten vloer van de achtergalerij. Semmòh's haar, reeds grijs geworden, verhoogde de donkere kleur harer huid. Bovendien lag er een zekere zwaarmoedigheid over haar gelaat, waarvan het profiel regelmatiger was, dan gewoonlijk bij de Javanen voorkomt. Van hare kinderen, die tien jaar geleden naar Holland gingen, had ze sedert drie jaar niets meer gehoord. Bij het vertrek waren ze vier en zes jaar oud. Semmòh's hart werd zeer zwaar, toen ze alleen achterbleef, want | |
[pagina 461]
| |
ook de vader reisde mede. Later in Indië teruggekeerd, werd hij aangesteld op een der hoofdplaatsen, waar hij een hoogen post bekleedde. Wel had hij voor Semmòh gezorgd, en kreeg ze met het inlandsch Nieuwjaar in den eersten tijd een geschenk aan geld, maar het gemis van de kinderen werd hierdoor niet vergoed. Toen ze klein waren waakte zij over hen den geheelen dag en soms ook 's nachts. Thans konden ze hare hulp missen; ze waren voor de moeder als gestorven, want eene groote zee lag tusschen hen. Semmòh loosde een diepe zucht, en keek met weemoedige oogen van 't werk op, door de opene deuren der achtergalerij naar de lucht, als moest vandaar een antwoord komen. Zij vertelde verder al wat ze van Holland wist....
‘Zijt ge boos op den vader, die u dit verdriet deed?’ vroeg Sarina. ‘Neen,’ antwoordde Semmòh en begon weer ijverig te naaien. ‘Ik stond hen af voor hun geluk en op zijn verlangen. Boos kan men niet worden op iemand van wien men veel houdt. Zijn portret bekijk ik elken dag, en ook dat van de kinderen. Ik zou allen zoo graag weerzien, en vraag aan den Heere God of 't nog eenmaal kan voor Semmòh sterft.’ Zij vertelde verder al wat ze van Holland wist, om zich dan weer te verplaatsen in de omgeving harer kinderen, en Sarina luisterde met onverdeelde belangstelling. Bij volle maan vooral werd in gedachten een groet naar Holland gezonden, want ook daar is dezelfde maan aan den hemel te zien. Dit werd Semmòh verzekerd door wie 't weten konden, en dit denkbeeld scheen den afstand te korten die haar van Holland scheidde. De zon scheen er heel anders dan hier, want een groot deel van 't jaar kon zij weinig warmte geven. Al de boomen verloren hun blad, en alleen een geraamte van hout bleef over. Geen enkele bloem kon ontluiken, en de heele natuur ging ter ruste, want er groeide niets meer. Het eten voor mensch en dier bestond voor 't grootste deel uit voorraad van het warme jaargetijde. Bij hevige koude kon zelfs de zon niet beletten dat het water steen werd en tot een weg voor de menschen om er op te loopen. Ook paarden en rijtuigen konden er soms over heen gaan, maar dan was de koude heel groot, en moest eenige weken zoo aanhouden. De menschen maakten dan een soort van schoenen met ijzeren reepen onder aan, en gleden over het tot steen geworden water met grooter snelheid dan een ‘vuurschip.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 462]
| |
Sarina kon 't niet gelooven, en nam zich voor Mr. Loevestein om verklaring te vragen, want misschien werd Semmòh gefopt, door die pas uit Holland teruggekeerde baboe, die allerlei vertellingen deed. Sarina had wel van haar moeder gehoord, dat op de hoofdplaatsen van Java in een fabriek ijs werd gemaakt, om te gebruiken tot verkoeling van dranken, maar wat Semmòh nu meedeelde scheen een grooter wonder. De maan zou dezelfde blijven, hier en in Holland, terwijl de zon, zooveel warmer en sterker, geen kracht zou hebben! Zij vroeg aan Semmòh of 't in Holland ook veel donkerder was dan in Indië, maar het antwoord maakte de voorstelling niet duidelijker: ‘Het oog van den dag’Ga naar voetnoot1) geeft in Holland veel langer licht dan in Indië, en over duisternis kan men niet klagen. In het warme jaargetijde, als soms de hitte even groot is als in Indië, zijn de dagen driemaal langer dan de nachten, en deze dus veel korter dan hier. In sommige maanden begint de dag om drie uur, en duurt het licht tot ruim 9 uur 's avonds. Sarina zette groote oogen op, maar Semmòh kon het raadsel niet verklaren. Beiden dachten aan het gemak in huis om maar zoo'n korten tijd lamplicht noodig te hebben. Semmòh zeide dat ze soms het verlangen naar haar kinderen niet bedwingen kon, en voor eenige jaren het plan had opgevat zich als baboe te verhuren bij eene familie die naar Holland ging, en in den Haag waar ook hare kinderen waren, zou wonen. Hen bezoeken zou wel niet mogelijk wezen; in hare verbeelding wachtte zij op straat tot ze het huis uitkwamen. Zeker waren ze heel groot geworden en veranderd, maar zij zou hen wel herkennen, al herinnerden de kinderen zich hunne moeder niet meer. Bij langer nadenken had zij het plan onuitvoerbaar gevonden, want men neemt geene bediende voor den overtocht zonder getuigen van vroegere diensten, waarop eene voormalige huishoudster zich niet beroepen kon. Langzamerhand troostte zij zich en werd ze verzoend met het denkbeeld in Indië te blijven, vooral na de verhalen over het leven in Holland van eene baboe die daar een jaar had doorgebracht. Zij werd gekleed als eene kindermeid, wat haar voor de koude aangenamer was dan ze eerst dacht. De kousen en schoenen maakten het loopen heel moeilijk, en 't had lang geduurd eer zij er aan wennen kon. Op straat werd ze dikwijls aangekeken; en somtijds bleven de menschen zelfs staan. In de buurt waar ze woonde was een school voor nog al groote jongens, die dikwijls, haar ziende ‘aap’ riepen, en andere scheldwoorden, die ze niet verstond en evenmin had kunnen onthouden. Zij was heel boos geweest, toen ze van anderen gehoord had wat aap beteekende. Toen ze de taal wat beter verstond, en later ook leerde spreken, gaf zij hare verontwaardiging lucht bij de andere bedienden die er om hadden gelachen. Ze moesten 't toch weten in Holland, dat ook wij gemaakt zijn door den Heere God, en ons lichaam inwendig is als 't hunne. Bij 't geboren worden | |
[pagina 463]
| |
en bij 't sterven is er geen verschil, en de Heere God alleen weet waarom hij ons een donkere huid gaf, want ons bloed is rood als van den blanksten Europeaan. De Hollanders in Indië zenden hunne kinderen naar het vaderland, om onderricht te ontvangen en eene betere opvoeding dan in Indië. Hun zal toch worden geleerd, dat niet alle menschen op de aarde gelijk zijn aan elkander. Of is hun hart zoo slecht om ons te schelden, die als vreemden in hun dienst zijn? Wordt ooit in Indië door de Javaansche kinderen een Chinees bespot, omdat hij een kale kruin draagt, en 't haar van 't achterhoofd vlecht tot een langen staart? Dit zijn gewoonten van een ander volk want geen Chinees werd geboren met een staart, zooals wij met onze bruine huid. Toch zal de minste Javaan zich wel wachten er naar te wijzen, of er mede te spotten. 't Gebeurt ook nooit in Indië, dat menschen met bleeke gezichten en geel haar door inlanders worden uitgelachen. Semmòh stelde zich nu tevreden met vele herinneringen uit vroegere dagen, en 't was een weemoedig genoegen zich met Sarina daarover te onderhouden. De kleertjes van de kinderen had ze zorgvuldig bewaard, en als zij van tijd tot tijd het goed in handen nam, zag ze weer de mollige lichaampjes die er in gescholen hadden, en het gezichtje dat onbedekt was gebleven. Nu zij van hen verwijderd leefde, voelde ze nog meer, dat die kinderen een deel waren van haar zelve. Die kinderen daarentegen meenden wellicht, dat hunne moeder gestorven is, en denken niet meer aan haar. Later zal ze weer oprijzen voor hunne verbeelding, want hebben ze zelf kinderen, dan denken ze onwillekeurig terug aan de vrouw die hun het leven gaf. Semmòh hoopte niet meer lang te leven, want de dood zou haar de reis naar Holland besparen. Sarina begreep de beteekenis van deze woorden niet, en dacht een oogenblik dat Semmòh gek was geworden. ‘Bij den dood sterft ons lichaam,’ antwoordde ze op den vragenden blik van Sarina, en later komen we daarmee in den hemel van Mohamed. Onze geest leeft echter voort, en als zoodanig hoopte Semmòh den Heere God te kunnen naderen. Zij zal vragen om als geest hare kinderen te mogen omzweven, en kan dan onopgemerkt alles waarnemen, en hun misschien nog van dienst zijn. Bij al deze ontboezemingen achtte Sarina zich gelukkig in hare kinderloosheid. Als moeder toch zou hare ziel verdeeld zijn geworden, en er ware vermindering gekomen in de toewijding aan den man. Dat echter sommige vrouwen hare kinderen liever zouden hebben dan den vader, werd door de oude Semmòh met groote warmte tegengesproken. Zij beweerde, dat van eene vrouw die een kind verwacht ook het hart zich uitzet als de andere lichaamsdeelen. Zoo komt er ruimte voor iedere kleine, die onder dat hart wordt gedragen. Evenmin kunnen de kinderen den vader verdringen, dit ware een groot onrecht. Na Semmoh's vertrek, herhaalde Sarina al wat ze gehoord had en dacht ze er over na. Bleef de heer Loevestein 's avonds thuis, dan schreef hij soms brieven voor de mail, of was in het lezen verdiept, en Sarina waagde 't niet hem te storen. | |
[pagina 464]
| |
Scheen, echter de maan, dan zat hij in de achtergalerij in een gemakkelijken stoel, mijmerende over allerlei wat hem bezig hield. Zulke uren gebruikte zij om hem iets te vragen of te vertellen, wat bijzondere aandacht vorderde. Niet 't minst was dit het geval na een bezoek van de oude huishoudster, die veel wist wat Sarina onbekend was, en waarvan zij toch bevestiging of verklaring behoefde van hem, wiens kennis zooveel verder reikte. Ze durfde niet alles herhalen wat Semmòh beweerde omtrent de Europeanen, die volgens haar zeer zelden overgingen tot een huwelijk met de moeder hunner kinderen. Sarina meende dus geheel te zijn voorbereid op een mogelijk einde harer gelukkige dagen, welk onderwerp echter niet door haar werd aangeroerd. Scheen echter de maan, dan zat hij in de achtergalerij....
Op zekeren dag zat zij 's morgens na de gewone bezigheden in de achtergalerij op den grond, te midden van eenig waschgoed, kort te voren tehuis gebracht. Alles werd zorgvuldig nagezien, en menig knoopje of bandje dat een ledige plaats had achtergelaten, door een ander vervangen. Schijnbaar hierin verdiept dacht ze aan de toekomst, wanneer de candidaat-notaris naar Holland zou vertrekken, en hare scheiding, die daarvan het gevolg zou zijn. Zij merkte eerst niet dat Kromo binnen was gekomen uit den tuin, want ze zat met den rug naar de groote deuren gekeerd. Verschrikt keek zij op toen hij begon te spreken, want hare gedachten waren elders. Hij vertelde dat een man te paard zooeven was afgestapt en haar wenschte te spreken. Het paard moest in den stal verzorgd worden, en de ruiter werd in huis verwacht, dit gaf zij als antwoord op het bericht. In hare tegenwoordigheid maakte de Javaan, na eene buiging voor de ‘njaï’Ga naar voetnoot1) zich bekend als een bode harer familie, die den last had ontvangen haar te melden dat haar vader ziek was en dat hij den naam zijner dochter in ijlende koorts noemde. | |
[pagina 465]
| |
Sarina ontstelde wel van dit bericht, maar uiterlijk was dat niet zichtbaar. Zoodra het paard voldoende gerust had, moest de terugreis worden ondernomen, want de ruiter kwam alleen voor dat bericht. Kromo werd opgedragen voor den bode te zorgen, beiden verwijderden zich. In gedachten zat Sarina bij het ziekbed; het was als hoorde ze weder de harde woorden vroeger door haar vader gesproken. Misschien zou hij in 't gezicht van den dood záchter gestemd wezen, want men nadert dan tot den Heere God. Ze vreesde dat hij de eene of andere belofte van haar zou eischen, en wat een stervende vraagt kan men niet weigeren. Vertrekken met den bode, òf op eigene gelegenheid naar Loentong te reizen scheen haar eene onmogelijkheid, en dit begeerde ze ook niet. Toch wilde zij een bewijs geven van deelneming en eene kleine verkwikking zenden voor den zieke. Ze vulde een mandje met manga's, eene vrucht die in Tempo-Doeloe overvloedig groeide, maar weinig voorkwam in hare geboorteplaats. Dit mandje werd toevertrouwd aan de zorgen van den ruiter, terwijl Sarina hem opdroeg hare familie vele wenschen en groeten over te brengen. Een week daarna kwam diezelfde bode den dood van haar vader berichten. Na de eerste tijding gaf zij wel een slametan, maar de Heere God had den lijder weggenomen, en die wist wat goed voor hem was. Geen gevoel van berouw kwam bij haar op, want al vertrok de heer Loevestein naar Holland, dan toch zou zij niet naar de ouderlijke woning terugkeeren. Zij dacht weer aan een mogelijk huwelijk, en voelde te gelijk iets als een steek in 't hart, om dan weer zich zelve te bestraffen over die gewaarwording. Zou het niet veel gelukkiger voor hem wezen eene vrouw te hebben uit zijn eigen volk en kinderen van diezelfde kleur? Met Sarina naast hem kon hij zich onder de Europeanen moeilijk bewegen, maar zou zoo'n blanke vrouw hem zoo aanhangen en dienen als zij? Hoe graag wilde ze hem redden uit 't een of ander gevaar, al moest zij zelve er bij ondergaan! Uit de klauwen van een tijger bij voorbeeld, want dit voelde ze, voor hem zou ze buitengewone dingen kunnen doen. Kwam er een opstand onder de inlanders, en trokken zij, met klewangs gewapend in grooten getale het dorp binnen, dan zou zij de woeste bende te gemoet durven gaan, al liepen ook de Hadjis vooraan, met den oom haars vaders aan 't hoofd! Door de kracht harer liefde meende ze in staat te zijn hun vijandig voornemen te verijdelen. In den geest zag zij allerlei gevaren, en zij dacht aan een brand, veroorzaakt door de onvoorzichtigheid der bedienden, terwijl haar meester met koorts te bed lag. Plotseling zag ze de vlammen doordringen tot zijn kamer. Zij nam hem op, als ware hij een kind, en ongedeerd droeg ze hem naar de woning van den Controleur, waar hij door haar verpleegd, geheel herstelde. Ze waakte vele nachten, maar het deerde haar niet, gesterkt door de kracht die de liefde haar gaf. Hare ouders hadden dikwijls van groote overstroomingen verteld, als het water komt aanrollen van de bergen. Met het oog op de scheiding durfde zij 't zich bijna niet bekennen welke voorstelling haar soms door de ziel ging. | |
[pagina 466]
| |
De watervloed zou alles meenemen, boomen, huizen, rijstvelden, dieren, menschen, ook den heer Loevestein en Sarina. Zij zou dan geen leed voelen, hem naar Holland te zien gaan, maar hij zou tevens het geluk verliezen wat hem daar misschien wachtte. De vrienden van den heer Loevestein zinspeelden soms op eene wettige verbintenis met Sarina als het einde van deze verhouding, want er werd gesproken van haar overgang tot het Christendom. De aanleiding hiertoe bestond in schrijf- en leeslessen die Sarina op haar verzoek kreeg. Een der onderwijzers van de Gouvernementsschool werd den heer Loevestein aangewezen, als daartoe de meest geschikte persoon. Binnen een half jaar maakte de leerling zulke goede vorderingen, dat ze in staat was de huishoudelijke uitgaven nauwkeurig op te teekenen. Zij oefende zich vooral, om later berichten naar Holland te kunnen zenden, en de van daar ontvangen te kunnen lezen. De profeet der Mohamedanen bleef echter in haar oogen de eenige en wettige afgezant van den Heere God. Patminah, de vrouw van den koetsier Aliman stond vijandig tegenover Sarina. Ze woonde met haar man op kleinen afstand van het erf, en hoewel deze vrouw niet behoorde tot het dienstpersoneel, trachtte ze toch indirect invloed daarop uit te oefenen. Als kleindochter van een inlandsch hoofd, - hoewel van ondergeschikten rang - was zij door haar huwelijk in minder aanzien gekomen. De meer voorname afkomst deed soms hare rechten gelden, want de inlanders hechten aan geboorte en stand, aristocraten als ze zijn. Patminah verbeeldde zich, dat Sarina als njaï zich boven haar verheffen wilde, hoewel alleen Patminah's houding oorzaak was van een gewapende vrede tusschen beide vrouwen. Openlijk kon ze haar wrevel niet toonen, want Aliman en de candidaat-notaris waren met elkander ingenomen. Elke poging om Sarina onaangenaam te treffen zou ook door den koetsier worden gelaakt. Patminah bleef echter wachten op eene gelegenheid om Sarina's vermeende hoogmoed te knakken. Afgunst en nijd verteerden haar, te meer, daar zij bij de andere bedienden in dit opzicht geen bijval vond. Zij spande zich in om nauwkeurig op de hoogte te blijven van Sarina's handelingen, om iets te kunnen ontdekken, wat in haar nadeel kon worden uitgelegd. Sarina's onberispelijk gedrag en onverflauwde toewijding noodzaakten Patminah vooreerst hare booze plannen op te geven. Een Mohamedaansche vrouw moeten deze vijandige gezindheden vergeven worden, bij de dankbare erkenning dat in eene Christelijke maatschappij voor genoemde ondeugden geen plaats is, naar het woord van den Meester: Joh. 13: vs. 35 ‘Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander.’ Alleen booze tongen toch kunnen beweren, dat duizenden Christenen te klein zouden worden bevonden, naar dezen maatstaf gemeten, niet waar? Of zou bij eene mogelijke terugkomst op aarde de ‘Heer’ velen die zijn naam dragen van ganscher harte verloochenen? Patminah werd eenige dagen na een gesprek met Dirah over de lessen die Sarina ontving, en waarover zij een strenge afkeuring liet hooren, aan- | |
[pagina 467]
| |
genaam verrast door vertellingen van Aliman. Volgens hem bracht de heer Loevestein den laatsten tijd dikwijls 's avonds een bezoek bij den Assistent-Resident, in wiens gezin eene jonge dame logeerde. Toen Aliman de vorige week den heer Loevestein daarheen bracht, bleef hij met 't rijtuig als gewoonlijk voor het huis staan. Hij nam dan, op den bok, een houding aan, als ware hij ingedommeld, maar thuis gekomen bleek Aliman volkomen in staat Patminah op de hoogte te brengen omtrent het gezelschap in de voorgalerij dier woning. De oogen van den heer Loevestein waren dikwijls gevestigd op de bedoelde logée, en aan haar was eene verlegenheid te zien, door het veranderen van kleur, waarmede de blanken zich zoo spoedig verraden. Bij het laatste bezoek hield de notaris - afscheid nemende van de familie - hare hand langer in de zijne, dan gebruikelijk is bij een gewone visite, en ook zijn gezicht sprak van aandoening. De jonge dame keerde zich haastig om, en verdween in de eerste kamer links van de binnengalerij. Van den bok af, had hij duidelijk gezien, dat ze aan 't venster stond, en in de richting van het rijtuig keek. De familie Rosenburg geleidde den heer Loevestein tot aan de trappen der galerij, en toen richtte Aliman zich op, als werd hij pas wakker. Hij twijfelde er niet aan, dat deze dame de ziel van den notaris had ingenomen, en dan - waren Sarina's dagen geteld. 't Lag volstrekt niet in Aliman's bedoeling zijn heer verdacht te maken. Hij gaf zijne opmerkingen zonder de minste critiek, en vond 't heel natuurlijk, dat een Europeaan zijn geluk zocht in de vereeniging met een blanke vrouw, terwijl hij overtuigd was, dat een huwelijk aan de huiselijke omgeving meer luister zou bijzetten, wat hem zeer toelachte. Patminah nam zich voor zoodra mogelijk het nieuws over te brengen aan het juiste adres, maar zij wilde toch meer zekerheid hebben. De tuinbaas en zijne vrouw, beiden in dienst van het gezin, waar de dame in quaestie logeerde, waren bekenden van Patminah, die ook op vriendschappelijken voet stond met de ‘lijfmeid’ van mevrouw. Bestond er grond voor Aliman's beweren, dan zouden ook de bedienden over deze zaak hunne persoonlijke opvattingen hebben, die voor Patminah van groot belang zouden zijn. De ingewonnen inlichtingen bevestigden wat ze vernomen had, en toen begaf ze zich den volgenden dag naar het erf van den heer Loevestein. Eerst ging ze naar den stal, als had ze Aliman iets te zeggen. Sarina deed hare gewone ochtendronde in de bijgebouwen, waar provisiekamer, keuken, badkamer en andere ruimten onder een dak te vinden zijn, door een voorgalerij tegen regen en zon beschut. Zij was daarna aan 't roeren gegaan van eene saus in eene pan die op een petroleum-machine stond, geplaatst op eene kleine tafel in de galerij. Met langzamen tred ging Patminah van de staldeur naar Sarina, en deed 't voorkomen alsof zij een moeielijken plicht vervulde, toen ze van Aliman's waarnemingen het voornaamste meedeelde. Sarina toonde zich niet getroffen, en vroeg evenmin verklaring der zaak. | |
[pagina 468]
| |
Zij beschouwde dit verhaal als een booze plagerij, en wantrouwde het bericht haar door Patminah gebracht. Ze gaf heel weinig antwoord, terwijl ze de saus bleef roeren zonder van dit werk op te zien. 't Werd Patminah onmogelijk verder uit te weiden over deze aangelegenheid. Geloofde Sarina haar niet, zooveel te harder zou later de slag treffen, en dan zou ze denken aan dit oogenblik. Patminah droop af zooals ze gekomen was, en Sarina wilde vergeten wat zij gehoord had, maar toch bleef er een indruk achter. Ondanks haar zelve stond zij stil bij 't verhaal, en langzamerhand vond zij het minder onwaarschijnlijk. Zou Aliman zonder aanleiding, met zulke nauwkeurige opgaven een en ander durven uitspreken? Ze ontgaf zich weer die vermoedens, want haar was niets bekend van eene aanstaande verandering en zij moest 't toch weten vóor anderen. Zij vleide zich met de gedachte dat Aliman zich kon hebben vergist. Een oogenblik later achtte ze 't weer mogelijk, dat de heer Loevestein de tijding van zijn verbintenis, met een goede bedoeling zoo lang 't kon verborgen hield. Ze martelde zich met allerlei gissingen. Patminah kon tevreden zijn, als ze geweten had hoe Sarina door twijfel werd geslingerd. De volgende week zou een groot feest worden gevierd bij den Regent van Tempo-Doeloe, wiens dochter trouwen ging met den zoon van den Regent uit het naburig district. Sarina wist, dat de heer Loevestein eene uitnoodiging had aangenomen voor het ‘thé dansant,’ dat door den vader der bruid, bij die gelegenheid aan de Europeanen zon gegeven worden. De gasten zouden zich bevinden in de Pendoppo, die dienst deed als receptie of balzaal, en gelegen was aan de achterzijde van 't Regent's huis. De steenen vloer van deze vierkante ruimte was daarvoor zeer geschikt, want het dak er boven was van dezelfde afmeting, en rustte aan de uiteinden op palen. Zijwanden ontbraken geheel, waardoor de personen die zich daar bevonden zichtbaar waren voor de buitenwereld. Sarina voelde grooten lust, om zich te mengen onder het volk, dat in den tuin en op den weg zou staan, zooals altijd wanneer er feest was in de pendoppo. Vroeger, bij hare ouders wonende, stond zij wel eens meer onder die gapende menschen op straat, maar de laatste jaren had ze 't nooit gedaan. Wat was zij sedert veranderd! Hoe kwam ze nu aan die begeerte, om naar dit feest te gaan zien op een afstand? Zij beschuldigde zich er van den heer Loevestein te willen bespieden, maar op vertellingen van bedienden alleen kon ze niet vertrouwen, en toch was zij er door geschokt. Ditmaal verdiepte ze zich evenzeer in het feest als de genoodigde gasten. Even over acht uur kwam het rijtuig voor om den candidaat-notaris naar de woning van den Regent te brengen. Toen Aliman de zweep over de paarden lei, en Sarina het rijtuig hoorde wegrollen, kwam de begeerte om het te volgen, weer met grooter aandrang bij haar boven. Meer dan een uur wachtte ze, en hoopte heimelijk op de komst van Semmòh om haar gang te verhinderen, maar niemand verscheen. Ook de bedienden hadden zich allen verwijderd, overtuigd dat hunne diensten niet meer zouden verlangd worden. Gedreven door een onweerstaanbaar verlangen naar zekerheid, | |
[pagina 469]
| |
kon ze niet meer in huis blijven, al zeide haar een pijnlijk voorgevoel dat deze nieuwsgierigheid tot hare schade zou worden bevredigd. Toen zij het huis van den Regent naderde, hoorde zij van verre reeds de schelle tonen der muziek, die ten dans noodigde. Naderbij gekomen zag ze verscheidene walsende paren; ze vond 't onbetamelijk elkaar zoo vast te houden in gezelschap, en dan als tollen in het rond te draaien. Ze duizelde er van, maar toch zag ze, dat de heer Loevestein er niet bij was. Zou ze weer terugkeeren, want de muziek hield op, en de dansers verspreidden zich. Even het hoofd omdraaiende, luisterde ze naar het gesprek van twee vrouwen achter zich. Deze bleven ook, doch minder om het dansen, dan om het vuurwerk te zien, dat straks zou worden afgestoken. Als gouden hagedissen zouden de vuurpijlen de lucht ingaan, om dan met een lichte knal uit een te spatten. Buiten was 't heel donker, en de toeschouwers geleken één zwarte massa. De voorsten onder hen werden beschenen door het licht uit de Pendoppo. Voor en achter Sarina allerlei menschen, zich inspannende om te kijken naar de dansende Europeanen. Sarina drong meer naar voren, en over de schouders eener andere vrouw heen ziende, rekte ze zich uit, op de teenen staande, in eene houding, die eene balletdanseres haar niet zou hebben verbeterd. Zij besloot om te wachten tot de dans weer begon, en na eenigen tijd hoorde ze de muziek weer spelen. De candidaat-notaris met.... ja, zij was 't, volgens de beschrijving der koetsiersvrouw. Het paar stond tegenover de plek waar Sarina had post gevat, en duidelijk kon ze 't zien, dat de heer Loevestein met die dame in levendig gesprek was. Ze kende al de lijnen op zijn gezicht, en aan de uitdrukking van zijn oogen merkte ze iets buitengewoons. Aliman had gelijk, en ook het loopende gerucht bevatte waarheid. Met één blik las ze haar vonnis, en het geheele tafereel weerkaatste zich in hare ziel als had ze het waargenomen met duizend oogen. Zij voelde zich als overgoten met een stroom van leed, waaronder ze bijna neerstortte. De vrees te worden opgemerkt hield haar staande, maar 't was als draaide de geheele pendoppo met dansers, muziekanten en toeschouwers in een zee van licht. Onder het gewicht der smart, voelde zij zich als verpletterd; maar even van den schok bekomen, zocht ze met strakken blik de plaats weer op, waar ze zich zoo even van had afgewend. Nog stonden ze naast elkander, en praatten weer, zonder te vermoeden hoe en door wie ze werden gadegeslagen. Niemand der omstanders lette op Sarina, en toch maakte ze eerst eene beweging als wilde ze zich een weg banen naar de plek waarheen nu alleen hare oogen zich richten konden. De kracht om tusschen beiden te treden zou haar echter ontbreken, want hare beenen voelden zoo zwaar, en wat zou zij ook doen onder al die gasten? Er kwam een nevel voor hare oogen; en ze leunde even tegen eene oude vrouw, die aan eene gewone duizeling dacht, toen ze, haar ondersteunende, een meewarig‘Kassian’ uitsprak. Sarina kwam tot zich zelve en keerde zich plotseling om, als wilde ze het verdriet ontloopen. Ze drong nu in andere richting door de menschen- | |
[pagina 470]
| |
massa, ze voelde het leed ook medegaan. De omstanders zagen haar na, niet begrijpende wat die vrouw aanzette tot die overhaaste vlucht. Eenige keken elkander aan, en wezen met den vinger naar 't voorhoofd, als was 't daar niet pluis. De vrouw, die zoo even Sarina medelijdend had ondersteund, veranderde ook van meening, sprak het zacht, doch verstaanbaar voor de naaste omgeving uit: dat zij haar voor gek hield, waarna zij met vernieuwde aandacht de bewegingen volgde op het feestterrein. Sarina vond kracht genoeg om alleen den weg naar huis af te leggen; ze verhaastte hare schreden om spoedig met haar groote smart alleen te zijn, want ze wilde er zich geheel aan overgeven. Thuis gekomen tastte ze in het donker rond, want geen der lampen was aangestoken. Ze wierp zich in de achtergalerij neer op den grond, en zat langen tijd in dezelfde houding, met opgetrokken knieën, zoodat 't hoofd er op rusten kon. Zij trachtte zich eene voorstelling te maken van 't geen ze gezien had, en zich te overtuigen dat 't geen droom was, maar de harde werkelijkheid. Wat bleef nu over van al hare plannen tot zelfopoffering? Wat van al de voornemens omtrent zijne verzorging tot en bij het vertrek naar Holland? Zou ze zijn terugkomst van 't feest afwachten? Zeker vielen dan booze woorden uit haar mond over die dame, want hem weet ze 't niet. Die vrouw was oorzaak van al haar leed, zij alleen. ...en zat langen tijd in dezelfde houding...
Had ze wel het recht, om zich te beklagen? Semmòh sprak dikwijls over de mogelijkheid van het huwelijk van den heer Loevestein, maar Sarina had 't beschouwd als een ver verwijderde gebeurtenis. Pratende met zichzelve, verloor de redeneering telkens alle kracht, door 't gevoel van plotseling verdriet, dat haar weer te machtig werd. Zij voelde zich ziek, en toen de candidaat-notaris thuis kwam, twijfelde hij volstrekt niet aan hare koorts, want ze lag op een rustbank in de achtergalerij, met brandend hoofd, gejaagde pols en versnelde ademhaling. Hij zocht naar chinine, doch vernam niets van de oorzaak der gemoedsbeweging. Den volgenden dag bemerkte hij aan Sarina's verstrooidheid, dat er iets bijzonders met haar was voorgevallen, en na lang aanhouden bekende ze wat de koetsier opgemerkt en zijne vrouw had overgebracht. Deze mededeeling ontdekte den heer Loevestein aan zichzelven, want al moest hij bekennen de bedoelde dame gaarne te mogen lijden, toch was hij zich niet bewust aanleiding te hebben gegeven tot zulke positieve gevolgtrekkingen. Sommigen zijner bekenden hadden zinspelingen gemaakt, die hij tot heden als scherts beschouwde, maar die hem nu bleken een ernstigen grond te hebben. | |
[pagina 471]
| |
Oprecht was evenwel zijne betuiging, dat hij geene verbintenis gesloten had, en dit plan voorloopig niet bestond. Sarina kon zich echter het aanstaand huwelijk van den heer Loevestein niet uit 't hoofd zetten, na 't geen ze den avond van 't feest meende te hebben gezien. Nooit verscheen de oude Semmòh op gepaster oogenblik, dan juist nu, den dag na het voorgevallene. Het doel van hare komst was evenwel om over het groote feest en het hooge huwelijk een soort van nabetrachting te houden. Het ontging ook hare aandacht niet, dat Sarina's gemoed door groot verdriet werd bezwaard. Wel kon ze, nadat zij daarvan op de hoogte was gekomen, zich in haar toestand verplaatsen, maar toch oordeelde zij 't niet onbillijk, dat een Europeaan zonder kinderen trouwen wilde met iemand van zijn eigen stam. De omgang met ons inlanders, kan hen op den duur niet boeien, want we staan zooveel lager, zoo redeneerde Semmòh. Onze gehechtheid aan hen is oneindig grooter, dan de hunne aan ons, en we moeten 't dulden wanneer eene Europeesche vrouw hun hart verovert. Trouwde de heer Loevestein met eene nonnah, hier geboren en opgevoed, dan zou dit voor Sarina moeilijker te dragen zijn, want zulk eene vrouw is ten deele van ons volk. Had Sarina zich te beklagen over gebrek aan zorg van den candidaat-notaris of werd zij ooit onvriendelijk door hem behandeld? De liefde komt soms geheel onverwacht, en de mensch wordt er door ingenomen voor hij 't weet. Al de wijsbegeerte van Semmòh kon evenwel 't leed niet verminderen, waaronder Sarina gebukt ging. Wel droeg ze het met meer onderwerping dan in het eerste oogenblik, maar toch dwaalden hare gedachten herhaaldelijk naar het tooneel van 't feest bij den Regent. Maridjan hield zijne opmerkingen voor zich zelven, maar verwonderde zich over Sarina's onverschilligheid voor zijn pluimgedierte. Eenige dagen na het bewuste feest, voederde hij zijne duiven, die als gewoonlijk op dat tijdstip om 't hok fladderden, en waarvan er twee op zijn schouders neer vlogen, terwijl hij op een kleine ladder stond, om naar de jonge duiven te zien. Daarna kwam de beurt aan de kippen, eenden en kapoenen, die na hun onbijt en corps den tuin uitwandelden, gevolgd door de ganzen. Een dikke brei van natte aarde dekte den bodem, week geworden, door den zwaren regen van den vorigen nacht. Twee jonge eendjes hadden veel moeite om 't evenwicht te bewaren, een van hen raakte in de modder beklemd. Eer dit kon worden opgemerkt, kreeg 't beestje een trap van een lompe gans, die al kwakende in haar eigengerechtigheid geen aandacht schonk aan 't kleine dier zoo ver beneden haar. Maridjan nam het eendje op, en schopte de gans, die in hevige woede met al hare collega's een koor aanhief tegen den jongen, van wien ze een dergelijke behandeling niet gewoon waren. De eenden voegden hun snaterend geluid bij dat van de ganzen, waardoor een oorverdoovend rumoer ontstond, dat de bedienden naar de plaats lokte, waar Maridjan het eendje nog steeds in de handen hield. De kapoenen vluchtten | |
[pagina 472]
| |
met groote stappen, schuw voor elken strijd, en haastten zich om zoodra mogelijk op onzijdig terrein te komen. Bij de geringste moeielijkheid, kon Maridjan, waar 't zijn werk gold, altijd op Sarina's hulp of belangstelling rekenen. Zij was bezig in de achtergalerij, en hoewel de deuren openstonden, verwonderde 't hem, geen enkel bewijs van deelneming te ondervinden. Hij waagde 't echter niet naar binnen te gaan, want misschien had zij gewichtige bezigheden of was zij ziek. Dirah zou hen helpen om zijn patient een veilig hoekje in het hok te bezorgen en een legertje te maken van kapok, om dan het beestje verder samen te verplegen. Sarina merkte niets van 't geen op zoo korten afstand was voorgevallen, en verrichtte werktuigelijk en in zich zelve getrokken, haar dagelijksch werk. Dacht zij vroeger aan offers die ze wilde brengen, dan kwam haar altijd een of andere gebeurtenis voor oogen, waarin zij een werkend aandeel kon nemen, en hare liefde zich uiten in buitengewone handelingen. Nu moest ze echter die liefde zelve verloochenen, en in hare voorstellingen de eerste plaats geven aan eene andere vrouw, zoo ver boven haar, en door hem begeerd. Pijnlijk voelde zij 't, dat dit het grootste offer was, en daarom wilde ze zich oefenen, om 't blijmoedig te kunnen brengen, zonder te letten op eigen leed. Zij zou dien strijd uitvechten met zich zelve, en alleen Semmòh mocht weten hoe zwaar 't haar viel. De bedienden, maar vooral Aliman en zijne vrouw zouden niets merken van de haar inwendig geslagen wonde, want uiterlijk zou ze dezelfde blijven. Zelfs de heer Loevestein moest in den waan worden gebracht, dat zij zich met een Oostersch fatalisme schikte in den onvermijdelijken loop der dingen. De onderscheiding door den candidaat-notaris aan het nichtje van den Assistent-Resident bewezen, gaf ook in Europeesche kringen stof tot allerlei opmerkingen. In Indië bestaat weinig gelegenheid voor ongetrouwde jonge dames en heeren zich met elkaar te onderhouden zonder door veler oogen te worden bespied; 't geen in gevallen als het bovengenoemde eene gedwongene houding veroorzaakt. Hoe ook de heer Loevestein zich inspande om getrouw te blijven aan zijn voornemen, toch bleek hij niet bestand tegen de toenemende neiging die hij voor de genoemde logée - Bella van Velzen - voelde. Er werd gesproken van een mededinger op de plaats waar zij in betrekking als gouvernante eenige jaren had doorgebracht. Dit bericht deed hem ten volle den aard zijner gevoelens bewust worden, en gaf den doorslag aan zijn besluit om zich als candidaat-echtgenoot aan te melden. Drie jaar had Bella van Velzen doorgebracht op een der hoofdplaatsen, in een gezin dat onlangs naar Holland was teruggekeerd. Dit vertrek gaf den heer en mevrouw Rosenberg aanleiding hun huis voor haar open te stellen, en om haar daar als kind op te nemen. Bella's moeder was eene zuster van mevrouw Rosenberg, en door de persoon van haar nichtje werd zij aan de betreurde overledene herinnerd. In weerwil van hunne positie, die hen verplichtte met vele menschen om te gaan, hechtte de Assistent-Resident en zijne vrouw groote waarde aan | |
[pagina 473]
| |
het huiselijk leven. Tusschen de kinderen en de ouders heerschte een vertrouwelijke toon, en de brieven van den zoon in Holland getuigden van eene liefelijke herinnering van het ouderlijke huis. De candidaat-notaris werd in deze familie een welkome gast, te meer toen 't ook voor den heer en mevrouw Rosenberg geen geheim meer was, dat zijne neiging door Bella werd beantwoord. Eenige weken na het feest van den Regent deed de candidaat-notaris Bella een huwelijksvoorstel, met gunstig gevolg. Bella werd door hem op de hoogte gebracht, van zijne vroegere verhouding tot Sarina, en haar karakter. Als verloofden die oprecht met elkaar omgaan, bespraken ze deze aangelegenheid, en Bella voelde in dit oogenblik zich als vrouw aan de inlandsche verwant. Wel waren ze gescheiden door een muur, maar bij nader inzien, bleek deze lager, dan ze vroeger zou hebben gedacht. Zou 't mogelijk zijn haar daarover heen, de hand te kunnen reiken? Vervuld met de gedachte aan Sarina, die door haar uit een paradijs verdreven zou worden, nam ze zich voor deze zaak met hare tante te behandelen. Ze werd doordrongen van diep medelijden, en toch vond zij 't natuurlijk, dat voor haar plaats werd gemaakt door eene, aan wie men in Holland volstrekt geene aandacht zou schenken. 't Kwam haar stuitend voor, om de vrouw die eenige jaren zich geheel had overgegeven aan hem, die aan Bella nu zoo dierbaar was, thans als ware zij een schadelijk insekt geworden onmiddellijk te doen vertrekken. Mevrouw Rosenberg was 't in beginsel geheel met haar nichtje eens, en overtuigd dat zij, door erkenning van Sarina's verdienste, en het schenken van vertrouwen, haar, ook volgens inlandsche opvatting een soort van eer bewees. Met de hulp van hare tante, die goed Maleisch verstond, werd er een brief aan Sarina opgesteld, natuurlijk met voorkennis van den heer Loevestein. Bella dankte haar voor de vele zorgen aan den candidaat-notaris bewezen, want niet alleen van hem, doch ook door anderen had zij van Sarina's toewijding en plichtsbetrachting gehoord. Zonder erkend vrouwelijk hoofd in de huishouding, zoo schreef ze verder, zou nu alles in de war loopen, en de heer des huizes groote schade en last ondervinden. Over weinige maanden zou het huwelijk voltrokken worden, en Sarina werd uitdrukkelijk verzocht de belangen van het jonge paar nog eenigen tijd te blijven behartigen. Niemand beter dan haar kon dit worden toevertrouwd. De aangebodene wissel op Sarina's gevoel van eigenwaarde werd gehonoreerd, en de heer Loevestein vond haar den dag waarop de brief was aangekomen bezig met het schrijven van een antwoord. Haar geheele ziel juichte in de onderscheiding haar door de Europeesche dame bewezen, en dit was een zachte balsem voor de groote wonde in haar gemoed, die nog lang niet genezen was. Hoe verbaasde Semmòh zich, toen ze een en ander vernam. Zij dacht aan de tweede moeder harer kinderen, van wie ze taal noch teeken had vernomen. Deze dame bleef kinderloos, en daaraan schreef Semmòh haar zwijgen toe. Sarina, uit eigene beweging verhuisd naar eene andere woning, kwam | |
[pagina 474]
| |
's morgens vroeg, evenals de andere bedienden om de huishouding te regelen. Patminah verwonderde zich 't meest, want bij voorbaat had ze zich verheugd over de voldoening Sarina spoedig te zien vertrekken, bij welke gelegenheid zij dicht bij het rijtuig hoopte te staan. Mevrouw Rosenberg bereidde Bella voor op de inmenging van het Europeesche publiek wat hare handelwijze tegenover de huishoudster, betrof, want Bella's gedrag week af van den gewonen regel. Ook in Indië vindt men welwillende menschen van allerlei gehalte, die ongevraagd raad geven in intieme aangelegenheden van anderen. Werkelijk kreeg Bella hier en daar terechtwijzingen en wenken, hoe in zulk geval te handelen. Zij toonde zich evenwel niet dankbaar voor die belangstelling, en daar ze soms het antwoord schuldig bleef, werd haar zwijgen uitgelegd als Europeesche preutschheid. Behalve den heer Loevestein was haar aan de goedkeuring van den heer en mevrouw Rosenberg 't meest gelegen. Beiden hadden menigmaal bewezen, dat de ware humaniteit geleid wordt door een hoogere, dan de in het vierkante lijstje der maatschappelijke vormen gevatte moraal. Bij gelegenheid der receptie om de veertien dagen door den Assistent-Resident gegeven, ontving Bella een bewijs van goedkeuring over haar optreden, van een geheel onverwachte zijde. Zulk een avond van officieel bezoek had weinig aantrekkelijks voor haar, daar de gasten niet genoodigd zijn, doch slechts gebruik maken van de gelegenheid om zich aan het Europeesche hoofd der plaats, en zijn gezin te vertoonen. Het gezelschap is dan zeer gemengd, want ieder Europeaan, en daarmee gelijk gestelde heeft vrijen toegang. In de voorgalerij werden de gasten ontvangen, en de thee gebruikt. De heer Loevestein zat wel naast Bella, doch zij konden samen slechts onbeduidende woorden wisselen, daar eenige gasten het stilzwijgen bewarende, op iedere beweging letten van het jonge paar. Na het gebruik van de thee verdeelde het gezelschap zich meer, en eenige dames en heeren werden uitgenoodigd zich aan de speeltafels te zetten. Weldra waren zij ijverig aan het whisten, waardoor de overblijvenden gelegenheid hadden in de binnengalerij naar de muziek te luisteren, door de jongelui uitgevoerd. Men zette zich neer op stoelen en rustbanken in kleine partijen verdeeld, en vele dames dempten hare stem om ongestoord het gesprek te kunnen voortzetten. Allerlei geheimen uit de Europeesche wereld, soms in verband met de inlandsche, gaven stof tot onderhoud. In de binnengalerij weerklonken de tonen van een vleugel tot begeleiding van den zang. Een der jongere heeren droeg met veel gevoel voor: ‘das theure Vaterhaus’ van Gumbert. Van de eene whisttafel hoorde men luid ‘bravo’ roepen door een heer, die vóór hij de kaarten gaf, met welgevallen door de opene portières naar den zanger keek, toen hij de laatste woorden zong: es ist im Vaterlande, das theure Vaterhaus.’ Iedere Europeaan is een vreemdeling in de Koloniën, en soms geneigd het vaderland te idealiseeren. | |
[pagina 475]
| |
De candidaat-notaris wandelde met Bella voorbij het gezelschap in de nabijheid van de piano, en werd toen aangesproken door een oud academievriend, die, Minerva ontrouw geworden, nu administrateur was op een suikerfabriek. Loevestein leidde Bella naar eene zitplaats, en weldra voegde zich bij haar eene ongetrouwde ‘nonnah’ genaamd van Eijk. Ze was circa veertig jaar, en bewoonde een eigen huis met haar nichtje tot gezelschap. Een deel van haar kapitaal was in juweelen belegd, waarmede zij voortdurend handel dreef. Hare opvoeding was zeer beperkt geweest, en aangaande het leven in Holland zou de oude Semmòh haar een lesje kunnen geven. Juffrouw van Eijk sprak thuis met haar nichtje altijd Maleisch, al verstonden ze Hollandsch. Ze meende zelfs zich in die taal zeer goed te kunnen uitdrukken, want zij rekende zich tot de Europeanen. Somtijds bezocht zij de recepties van den Assistent-Resident, alleen om zich onder Europeanen te vertoonen, en iets te vernemen wat hare nieuwsgierigheid kon bevredigen. Tot een huwelijk had ze nooit kunnen overgaan, uit vrees dan de vrije beschikking over hare preciosa te zullen verliezen. Met een zeker welgevallen Bella aanziende, sprak ze: ‘Ik mij aan jou voorstel. Ik juffrouw van Eijk. Jij trouwen ja? met mijnheer notaris? ‘Niet zoo gauw, ons huwelijk is nog niet bepaald, juffrouw.’ ‘In Indië menschen niet lang praat daarover. Jij verloofd, gauw bruiloft, Soeda! Dit ik niet zeggen wil.’ Op zachten toon vervolgde zij: ‘Jij lief voor die njaï van hem? ja?’ Bella maakte onwillekeurig eene beweging om op te staan, maar juffrouw van Eijk belette 't haar, terwijl zij geruststellend vervolgde: ‘Jij niet verlegen. Ik alles weet. Vele Hollandsche dames zij stik in de verbeelding. Zij de neus in de hoogte. Spotten allemaal met ons. Ik jou vertellen. Jij geen verbeelding. Jij luister ja? Twee dames hier, zij straks in de galerij, ik kijk naar mooie plant daar. Zij let niet op mij. Ik alles verstaat wat zij praat. Zij bang voor die njaï, zij kwaad doet, mijnheer notaris of jou. Ik “kassian” met jou, jij bang wordt door praatjes. Die vrouw heel goed mensch. Jou man ook goed hart, hij altijd lief voor haar.’ ‘'t Is heel vriendelijk van u, juffrouw, maar ik laat me niet bang maken, en ben heel gerust in dit opzicht.’ ‘Jij geen verstand. Heel knap in andere dingen. Jij niet weet, Hollandsche dames zij altijd kwaad denkt van bruine menschen. Zij ook van ons banjak - erg - jaloersch, en ik Hollandsche, hier geboren. Mijn vader hij komt uit Rotterdam zuiver Europeaan. Hollandsche dames zij ook vertelt, wij maak liefdedrank en inpak de heeren. Allemaal leugens dat Hollandsche heeren zij verliefd met ons. Zij graag kijkt in de bruine oogen. Vele Hollandsche dames, zij geel haar, flauwe oogen. Jij niet boos, ik niet spreek van jou.’ Juffrouw van Eijk zat even in gedachten verdiept, en al haar moed verzamelende zei ze: ‘Niet mooi, wij valsch beschuldigd. Dikwijls dames uit Holland komt naar Indië om een man te zoeken. Wij nooit naar Holland daarvoor.’ | |
[pagina 476]
| |
Eerst luisterde Bella met aandacht naar het vreemde dialect, en dit vermaakte haar. Nu kwam ze echter in opstand tegen deze bewering en wilde krachtig protesteeren. Was 't toeval of opzet, dat plotseling de aandacht van juffrouw van Eijk afgeleid werd, door het gezicht van andere gasten. Ze wendde het hoofd om en Bella had alleen gelegenheid tot het bewonderen van een groote massa zwart haar, saamgevoegd in een wrong, waarop een glans lag als van satijn, verhoogd door de brillanten hoofden der lange spelden. De ooren van juffrouw van Eijk prijkten ook met een schitterende verlichting van diamanten. Nog ontstemd door het laatste compliment, dat hoewel in 't algemeen gezegd, toch tegen haar was uitgesproken, wilde Bella zich verwijderen, maar juffrouw van Eijk verzocht haar dringend om te blijven zitten, en vroeg met belangstelling naar hare familie, overtuigd dat ze iets had goed te maken. ‘Jij nog niet lang in Indië? Moeder dood, kassian! Vader niet hertrouwd? misschien hij ook komt in Indië ja? prettig voor jou. Jij iets noodig voor het uitzet? Ga in de Chineesche Kamp, in de toko van Kwee Haussian. Zeg, juffrouw van Eijk hem genoemd tegen jou. Hij lekker daarmee. Hij jou niet meer laat betalen dan 't kost.’ De aangesprokene gevoelde zich niet op haar gemak, en was heel blij, toen ze, door den heer Loevestein tot opstaan genoodigd, niet meer door juffrouw van Eijk werd terug gehouden. Deze troostte zich met het gezelschap eener andere dame, en 't werd thans hare beurt om te luisteren. Aan het optrekken der wenkbrauwen kon men den graad harer belangstelling waarnemen. Ook de snelheid van beweging van haar waaier wijzigde zich naar het meer of minder boeiende der vertelling. De keerzijde van den waaier gaf ook vonkelende steenen te zien in de ringen van hare vier uitgespreide vingers. Nog eenmaal had zij gelegenheid Bella te spreken, en op beschermende toon toe te voegen: ‘Als jij getrouwd, ik jou geef allerlei recept van pastei, kwee kweeGa naar voetnoot1), pudding, en indische atjarGa naar voetnoot2). Mijn nichtje zij heel pintarGa naar voetnoot3). Zij schrijven voor jou. Ik nooit geef aan anderen. Dit omdat geheim. Jij niet vertelt ja? Nooit laten zien dat aan dames. Zij lachen om de Hollandsch, wij misschien schrijft met fouten. Het onderhoud met juffrouw van Eijk, gaf mevrouw Rosenberg aanleiding om Bella een en ander omtrent deze nonnah mede te deelen. Evenals bij vele vrouwen van het gemengde ras, aan wier opvoeding weinig zorg is besteed, en die haar leven in de Tropen doorbrengen, hadden in hare omgeving de indische gebruiken en gewoonten den boventoon. Zij ging ook met hare ondergeschikten op vertrouwelijken voet om, en van dezen vernam zij de meer of minder belangrijke en pikante nieuwtjes, welke deze onder huns gelijken hadden opgedaan. Daardoor was zij op de hoogte gekomen van de wijze waarop Sarina door Bella behandeld was, | |
[pagina 477]
| |
't geen haar zeer getroffen had. Volgens hare opvatting zagen alle Hollandsche dames uit de hoogte neer op de inlandsche maatschappij. Hoewel tallooze gewaarwordingen Bella's gemoed vervulden en soms tegenstrijdige gedachten haar hoofd doorkruisten, vatte zij toch het besluit op om Sarina in de woning van den heer Loevestein een bezoek te brengen, en een geschenk te overhandigen. Ofschoon de heer en mevrouw Rosenberg omtrent dit voornemen waren ingelicht hadden zij daarop volstrekt geen invloed uitgeoefend. Des te meer juichten zij haar plan toe, overtuigd dat Bella's vrijwillige toenadering op de inlandsche bevolking een zeer gunstigen indruk zou maken. Tempo-Doeloe ligt ruim 1600 voet boven de oppervlakte der zee en de Europeanen kunnen tot 9 à 10 uur 's morgens te voet uitgaan, zonder hinder van te groote warmte. Bella en haar nichtje Pauline deden 's morgens dikwijls eene wandeling, en begaven zich nu op een bepaalden dag samen naar het huis van den candidaat-notaris. Op eenige palen afstands werd eene groote verkooping gehouden, waarbij deze moest tegenwoordig zijn. Pauline vergezelde Bella om een zeker decorum in acht te nemen, ook in Indië vereischt, voor eene jonge dame, die in afwezigheid van den verloofde, zijn huis betreedt. Zij oordeelde 't echter gepaster om Sarina te spreken zonder getuigen, en nadat Pauline plaats had genomen, liep Bella door naar de achtergalerij, de huiskamer in Indië. ‘Roep Sarina,’ klonk het zachte bevel aan Kromo, die bezig was, om op inlandsche manier de stof van de meubels af te slaan met een grooten doek. Deze begaf zich in allerijl naar de galerij der bijgebouwen, waar Sarina juist het slot omdraaide van de deur der provisiekamer. Haar hart klopte bijna hoorbaar, toen Kromo vertelde welke dame in huis wachtte. Sarina werd vervuld met blijdschap, maar door het masker van de donkere huid is geen verhoogde kleur of bleekheid zichtbaar. Bij hevige aandoeningen beven de inlanders inwendig evenals wij, en in het Maleisch is daarvoor een eigenaardig woord. Sarina begaf zich terstond naar de achtergalerij van het huis, waar zij, de glazen deur openende, binnentrad: Terwijl Bella de komst van Sarina afwachtte, voelde ook zij eene lichte trilling, terwijl de kleur op hare wangen verdween. Om zich goed te houden bepaalde zij hare aandacht bij een rek met inlandsche wapens, dat in 't vertrek aan den muur hing. Wat al verscheidenheid van moordtuigen, die hoewel geschikt tot aanval en verdediging, misschien jaren werden gedragen zonder ooit te worden gebruikt, want bij het toilet van een inlander behoort een wapen. Toen Sarina verscheen heerschte gedurende eenige oogenblikken, doodelijke stilte. Met ter neer geslagen oogen zette ze zich zwijgend op den grond, de beenen kruiselings onder 't lijf. Bella bood haar een stoel, maar Sarina weigerde te gaan zitten. Dit vond zij, voegde haar niet in tegenwoordigheid der ‘nonnah.’ ‘Sarina! ik wilde zelve komen, om u te danken voor al wat ge gedaan hebt, en u een mooie sarong te brengen als gedachtenis.’ | |
[pagina 478]
| |
Zonder op te zien antwoordde de andere: ‘Die sarong kocht de “nonnah” met haar geld, en misschien lag deze gister nog in een toko. Den brief, dien ik kreeg, heeft de “nonnah” met hare handen geschreven, en daarin haar hart gelegd. Sarina zal hem bewaren als een poesaka’ - (reliek). ‘Toch zou ik u iets willen geven tot aandenken. Kiest gij liever iets anders dan dit?’ ‘Sarina mag niet kiezen. Wat de nonnah geeft neemt zij met dank aan. Dragen zal ik de sarong nooit, want dan verandert de kleur en de stof. Hij moet nieuw blijven als toen de “nonnah” hem gaf.’ ‘Kan ik nog iets voor u doen? Hebt ge geen wensch dien ik vervullen mag?’ Sarina's hart is heel gelukkig omdat de nonnah het hoofd niet van haar heeft afgewend.
‘Sarina's hart is heel gelukkig, omdat de nonnah het hoofd niet van haar heeft afgewend. Sarina houdt van vriendelijke woorden meer dan van geschenken. Het hart van de nonnah is goed, want zij geloofde dat ik mijn plicht zou doen.’ ‘Ja, daar was ik zeker van. Hebt ge mij niets te vragen?’ ‘Sarina vraagt of de nonnah aan haar zal denken, ook wanneer ze getrouwd is, en ver van hier zal wonen in Holland. Wanneer er feest is bij het huwelijk, dan zal Sarina een slametan geven, en de “Toean Allak” zal den heer notaris en zijne vrouw zegenen. Kinderen heeft Sarina niet, maar als ze gestorven is, staan bij haar lijk alleen vrienden. Zij zullen 't weten, dat de doode wilde begraven worden met den brief en de sarong.’ Weer volgde eene lange stilte na deze woorden. Sarina overtuigd, dat er niets meer te zeggen was, richtte zich op van den grond, en met eene eerbiedige buiging nam ze de sarong aan, die Bella haar overhandigde. Zwijgend stonden ze tegenover elkander, want beiden voelden, dat 't laatste woord gesproken was, en het bezoek meer beteekende dan door woorden kon worden uitgedrukt. | |
[pagina 479]
| |
Met een hartelijk ‘vaarwel’ verliet Bella het vertrek en toen ze bij Pauline terugkwam in de voorgalerij, was 't duidelijk zichtbaar dat ze streed met... twee dikke tranen, die neervallende als groote droppels de overwinning behaalden. Zonder te spreken, wandelden de jonge dames naast elkander, tot Bella in zoover hare ontroering kon meester worden, om Pauline het onderhoud mede te deelen. Thuis komende werd een en ander in de familie Rosenberg besproken. De Assistent-Resident beweerde, dat de gevreesde wraakoefening der inlandsche vrouwen in dergelijke gevallen meer bestaat in de verbeelding der Europeanen dan in de Indische werkelijkheid. Sarina bracht nog eenige weken door in het huis van den heer Loevestein, om met behulp van Dirah en somtijds van Semmòh de huishouding in de beste orde achter te laten, en op hare wijze alles een goed aanzien te geven. De dag der scheiding naderde als een dreigend spook en zij voelde telkens meer en meer hoe ze, ook met de omgeving was saamgegroeid. Hare taak was evenwel minder zwaar door den steun van Semmòh, en door het betoonde vertrouwen van de aanstaande mevrouw Loevestein. Hoe groot ook de liefde van Bella, en hoeveel de heer Loevestein zich voorstelde van eene vereeniging met haar, toch bezorgde het afscheid van Sarina hem een moeilijken dag. Zij keerde niet naar hare geboorteplaats terug, want ook haar moeder was gestorven. Zij reisde naar Bogor met eene som geld, die zij van den candidaat-notaris ontving, een som, welke gevoegd bij hare spaarpenningen aan de inlandsche vrouw een onbekommerd bestaan verzekerde. Zij zond een Hadji naar het graf van den profeet te Mekka om boete te doen voor hare vereeniging met een Europeaan, en alzoo de balans van haar Mohamedaansch geweten in evenwicht te brengen. Den oom haars vaders werd echter die taak niet opgedragen. Bij de geboorte van den eersten, kleinen Loevestein werd onder degenen, die hiervan per post bericht ontvingen Sarina niet vergeten. Spoedig volgde haar antwoord, overvloeiend van gelukwenschen in den eigenaardigen vormelijken stijl der inlanders. De gebruikelijke slametan werd toegezegd voor het geluk van den jongenheer en zijne ouders.
Hiermede beschouwen we ons verhaal geëindigd. Moge deze schets iets kunnen bijdragen tot een rechtvaardiger oordeel over de inlandsche vrouwen op Java, bij wie gezond verstand, kiesch gevoel en tact dikwijls aanwezig zijn. Wat de bevolking in het algemeen betreft, erkennen vele Europeanen, dat wij vaak indirect van deze Oostersche broeders lessen ontvangen in kieschheid en beschaving. Of alle vrouwen zijn als Sarina? Natuurlijk is het antwoord ontkennend, maar er worden velen zóó gevonden. |
|