Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een zeemanszoon uit de zeventiende eeuw.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En.... daar bevind ik mij reeds op een hellenden weg! Ik spreek van een zeeheld, een man des oorlogs, en ik noem hem ‘den eenvoudigen, vromen man’. En onder dit schrijven denk ik aan zijn kinderlijke liefde en eerbied voor zijn moeder, en ik denk.... aan den toren van Vlissingen, aan het wiel op de Lijnbaan, aan den kwâjongen, den schrik van de gansche stad En al denkende aan al die zaken, voel ik behoefte ze even aan te duiden, en ik weet, dat die aanduidingen voorstellingen zullen opwekken, die u een glimlach op het gelaat brengen. Maar als een Engelschman mij vraagt naar den admiraal en aldoor naar den admiraal, dan mompel ik van zeeslagen, die gewonnen zijn, en als hij daartegenover andere zeeslagen stelt, begin ik te wijzen op het oordeel van autoriteiten - liefst Engelsche! - en ik beroep mij op deze en gene, in één woord: ik ontdek, dat ik op dit gebied er een autoriteitsgeloof van belang op nahoud. En dat kan wel niet anders. Voor honderdduizenden mijner landgenooten moet het nu eenmaal een axioma zijn, dat De Ruijter de grootste vlootvoogd zijner eeuw was. En evenals de boeren van Mastland blijven we zitten, zoolang de dominee uit die beroemd geworden Pastorie zijn tekst ontwikkelt. Maar als de toepassing komt, als wij van al dat voor ons zoo hooggeleerde afdalen naar het dagelijksche leven, waaraan we met duizend draden verbonden zijn, dan - al verwondere het den jeugdigen prediker - dan staan we op en knikken elkander toe! De Ruijter was een groot admiraal.... Ja, zeker - maar weet ge dit of dat wel van hem? Willem de Derde was een staatsman en een veldheer van den eersten rang, lees er de Gidsstudie van professor Fruin, lees er Macaulay op na.... Maar wat voelt ge een medelijden met dat arme, teringachtige knaapje daar in dien grooten leuningstoel half verborgen bij den ontzaglijken haard; wat doet het u goed, als die knaap anders wordt, als hij met hooggekleurde wangen op de ijsbaan rondzwiert; wat is het u een behoefte, wanneer ge gaat twijfelen aan de energie van ons volk, de geschiedenis van het Rampjaar op te slaan, toen om dien jeugdigen prins zich een arm volk heenschaarde, dat radeloos van angst, aan dien jongen, onervaren man het geloof in zichzelven terugvroeg. Wat was Frederik de Groote niet een held! Het kost u uren van inspanning, eer ge zijn veldslagen van buiten geleerd hebt; en, na eenige maanden, dansen ze wel een weinig vreemd in uw arm hoofd rond.... Maar - kent ge dien kleinen man wel, met zijn krukje en zijn verstandige blauwe oogen? En een glimlach speelt u om de lippen, nu u de bons mots te binnenschieten, kleine duiveltjes, die zich met hun scherpe klauwtjes wàt beter aan uw geheugen wisten vast te klemmen dan al die deftige, zwartgerokte jaartallen. Zeg, dat wij een groot held gehad hebben in de zooveelste eeuw; en met eerbied zullen we dat vernemen. Diepe rimpels zullen zich trekken over ons voorhoofd, en we zullen zitten als 's Zondags onder de preek. Maar geef ons een mensch erbij, en ge zult aan de schittering onzer oogen bespeuren, dat ge iets edelers in ons hebt aangeraakt. Misschien zijt ge van meening, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de held erdoor naar beneden gehaald wordt. Wij, gewone menschen, kunnen uw vrees niet deelen, omdat uw wetenschap niet de onze is.
Bestevâer Tromp, naar een ets voorkomende in de verzameling te Brielle van Mr. Alex. Ver Huell. (Phot. van den heer P. Roeloffs te Brielle.)
Maar wij gevoelen behoefte aan kracht en gloed. En, evenals de vrouw uit het Evangelie, raken wij een groot man aan, omdat wij gelooven. Hij zal er kracht bij verliezen, zeker! Maar wij, zelfzuchtigen, die we zijn - neen, nooddruftigen! bedelende om zooveel dat we missen, maar het meest om hoop en vertrouwen, ja, hoop vooral - we strekken de hand uit, wetende, dat het woord, hetwelk de wereld heeft doen trillen, nog altijd van kracht is: ‘Uw geloof heeft u behouden!....’ Het zal dan ook afhangen van de meerdere of mindere mate, waarmede ons volk in kennis zal gesteld worden met den mensch, of het over eenigen tijd het driehonderdjarige geboortefeest van den zeeheld Maarten-Harpertszoon Tromp, wiens roem door dien van De Ruijter niet verduisterd mag worden, vieren zal of niet. Wat zal het baten, of men al van de daken predikt, dat hij een man was, ‘die volgens de getuigenissen van hedendaagsche Engelsche schrijvers, moet gehouden worden voor een der grootste zeelieden, welke tot op zijnen tijd in de wereld verschenen waren, van wien zij getuigen, dat hij zeer ervaren in de kunst van oorlogen ter zee was, aan wien zij de eere toekennen, van in menig opzicht de leermeester en het voorbeeld der Britsche bevelhebbers te zijn geweest en wiens bekwaamheden en heldendaden nog heden ten dage zoo hoog in Groot-Brittanje geschat worden, dat men gemeend heeft, te midden der lofspraak op de vroegere en latere Engelsche zeelieden, aan zijne verdiensten een opzettelijke hulde te mogen bewijzen, en men hem waardig heeft geacht zijne beeltenis nevens die der Britsche zeelieden in de galerij te Greenwich op te hangen.Ga naar voetnoot1) Al roept men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er de Franschen bij, om mede getuigenis af te leggen,Ga naar voetnoot1) wat kan het meer doen dan ons verlangen om met den mensch Tromp nader in kennis te komen, nog te verlevendigen?.... Ik heb daar in het voorgaande een taak gesteld, die voor mij te zwaar is Maar wie geen bouwmeester is, behoeft daarom niet ledig te blijven: wierpen de soldaten van Alexander den Grooten geen steenhoopen op aan den oever van den Hyphasis, en zullen wellicht deze ruwgevormde monumenten in hun stomme welsprekendheid niet gesproken hebben tot den geest der bouwmeesters en beeldhouwers, die den godenzoon zouden verheerlijken? Maar nog iets anders stond mij bij het schrijven van dit opstel voor den geest, iets, dat meer nuchter is, en geheel past in zijn omlijsting. En wat kan meer nuchter zijn dan.... de waarheid. Autoriteitsgeloof, waar het niet anders kan. Maar, waar de mensch voor ons komt: waarheid, zooveel dit den schrijver, die zelf een feilbaar mensch is, mogelijk kan zijn. Want de regenboog der sage strengelt zich zoo gaarne rond het hoofd van een held. Ik heb b.v. over de jeugd van Tromp verhalen gelezen zoo avontuurlijk, alsof Gustave Aimard ze hadde geschreven. Zooveel mij mogelijk was, heb ik het leven van Tromp nagegaan. En wat ik gevonden heb, deel ik u eerlijk mede, met verwijzing naar de voor iedereen toegankelijke bronnen. Mocht het den een of anderen auteur de stoffe verschaffen om voor Bestevâer te doen, wat zoovelen voor De Ruijter gedaan hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Hoe eenvoudig men ook het leven van Maarten Harpertszoon Tromp wil opvatten, men zal altijd moeten beginnen met een herinnering aan den tijd, waarin hij geboren werd, dien gelukkigen tijd, toen ons landje meer grootsteedsch, eigenlijk één groote koopstad was, welker bewoners het te druk hadden om zich bijzonder veel met elkanders levensomstandigheden te bemoeien. Toen gaf men God wat Godes was, en de rest van dit voorschrift vertaalde men op zijn Hollandsch door: ‘wat de Heeren wijzen, moeten de gekken prijzen.’ Maar men vatte het eerste van dit voorschrift zóó op, dat er kapiteins waren, die door de hel zouden zeilen, al moesten ze er hun zeilen aan zengen, indien er maar winst bij te behalen was.Ga naar voetnoot2) En het laatste met dien verstande, dat dezelfde Heeren eens zouden glimlachen om zulk een wonderlijke vertaling. Want het volk, dat op zulk een vroolijke wijze zijn verhouding tot zijn regenten vertelde, kon dan al heel wonderlijk met zijn Heeren om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
springen; daar wist b.v. de koning van Spanje een paar aardige sprookjes van te vertellen! Het Kolfslop te Brielle. Naast het huisje bevindt zich een heining, waarvan een gedeelte rust op een steenen muurtje, eenig overblijfsel van het huis, waarin Tromp geboren werd. (Naar een phot. van den heer P. Roeloffs te Brielle.)
En wie zou in die dagen niet opgewekt en opgeruimd zijn geweest! De zaken - en we waren toen een volk van business - gingen goed; wat men ondernam, gelukte, en daarom ondernam men al meer en meer. Overal verrezen van die huizen, zooals men er, vooral in onze ‘doode steden’ nu nog zooveel vindt, ‘eigen’ huisjes, waarvoor men, werkende met vrouw en kinderen, jaren lang gespaard had, en waarin men op zijn ouden dag eindelijk eens ging uitrusten van al dat harde werken. Dan was de tijd gekomen om met zijn buren te praten, 's avonds op de stoep. Of men dan aan het uitpluizen van andermans zaken ging doen? Waarschijnlijk wel. Maar meer nog zal men gesproken hebben over de jongens, die nu verre waren van het kleine Vaderland, die, rappe gasten als zij waren, er op uit waren gegaan, naar de Oostzee om koren te halen, of naar de Levant om wijnen of vijgen, of die heel en al gezworven waren naar die wonderlijke landen, waar de peper groeide, en de kruidnagelen en de notenmuskaat. Vraag niet naar de jeugd van een kind in dien tijd geboren, van een zoon, wiens vader een dier kloeke schippers was. ‘Als dat maar een stevige, pootige bengel wordt!’ zal de schipper gemompeld hebben, nadat zijn eerste, op luidruchtige wijze geuite vreugde, dat hem een zoon geboren was, voorbij was gegaan. En toen het knaapje grooter werd, wat zal het anders gedaan hebben, dan naar de haven te loopen, op de schepen te klimmen, en als vader door een gunstigen wind naar het Vaderland werd gedreven, op vaders schip. En 's avonds, als die groote, zwaargebouwde man bij den haard zat - wat een vreemd, wonderlijk gezicht; of er zoo op eens een heel stuk van de wijde wereld in moeders vreedzaam huisje was neergetuimeld! - dan hoorde de kleine met wijdgeopende oogen naar al die wonderlijke verhalen van de groote zee. En vader had moeten zien, hoe hij al scheepjes kon teekenen, en vader zei, dat hier een zeil niet goed zat, en dat de wimpel van den voorsten mast een heel andere richting aanwees dan het vlaggetje op den boegspriet, en zoo iets was toch wat al te erg voor een zeemanszoon. Zeemanszoon - dàt was het, wat vader zoo met trots kon uitspreken, wat moeder zoo aarzelend kon nazeggen, als het hoofd van haar jongen zoo vervuld was met booten en zeilen; dat was het, wat de jeugd van Maarten Harpertszoon Tromp kenmerkte. Van dien vader, den kloeken Harpert Maartenszoon Tromp, werden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vreemde dingen verteld. Men zeide, dat hij van zijn ouders weggeloopen was. Hem had de zee getrokken, en waar vader en moeder het hem wilden beletten, was hij er kort en goed van doorgegaan. Als scheepsjongen of als koksmaat had hij dienst genomen, en, om den naam zijns vaders te verbergen, dien van Tromp aangenomen, hetzij willekeurig, hetzij meer geleidelijk van een bijnaam, dien hij gekregen had, omdat hij in zijn leegen tijd ‘zich amuseerde met op een trompje te spelen.’Ga naar voetnoot1) Wat daarvan aan zij, de liefde tot de zee zat Harpert in het bloed. En daarom behoeft men er met een tijdgenootGa naar voetnoot2) niet eens iets heel bijzonders, een schitterend bewijs ten gunste van de voorbeschikking in te zien, dat het knaapje in de Geuzenstad geboren werd. ‘In den Jare CIↃIↃXCVIII heeft Den Briel’, aldus heft hij aan, ‘de uyterste Stadt van Hollandt (alwaer de Mase door den Rhijn vergroot zijnde, met een wijde mondt in de Noordtzee vloeyt) Marten Harpersz. Tromp, voedsterkindt van de Zee-Mars voortgebracht: onzen Bevel-hebber heeft syn gheboorteplaets soo nabij de zee moeten hebben, omdat hij door syn gebiet dat woeste Element ter bequamer tijt soude temmen. In die plaets heeft de Beschermer van de vryheyt der zee moeten gebooren werden, daer de eerste fundamenten van onze vryheydt geleyt zijn.’ Maar, met allen eerbied voor het vertrouwen dat prof. Thysius in de teleologie had - het verlangen om de zee rond te zwalken, de lust om het zeegat uit te gaan en het land te beschouwen als een plaats, waar men zoo van tijd tot tijd heenwaait, en, waar men in de verre, verre toekomst, in dien vreemden tijd als men oud en zwak geworden zal zijn, tot ‘de beste stuurlui’ zal gaan behooren: de passie van den trekvogel, was den knaap aangeboren. Den Briel was toen een plaats, waar elke kloeke, jonge maat lust kreeg in de zeevaart. Het feit, dat de boerenzoon: Witte Corneliszoon de With het geloof zijner vaderen verzaakte, en het leven zijner ouders verbitterde, totdat hij eindelijk zijn wensch vervuld zag en het Brielsche zeegat uitvoer, bewijst dit voldoende.Ga naar voetnoot3) Maar ook een schrijver uit de vorige eeuwGa naar voetnoot4) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zinspeelt hierop, als hij van Maarten's vader sprekende, zegt: ‘Deezen ouden Harper M.T. moet, mede al in navolging van veele onzer stadgenooten, zijn Fortuin in de zee gezogt hebben.’ Wanneer wij nog een weinig meer van gemelden schrijver aangehaald hadden, zou de lezer opgemerkt hebben, dat Jan Kluit het vermoedelijke geboortejaar van Tromp op 1594 steltGa naar voetnoot1) terwijl Thysius, die het in zijn voordeel heeft een tijdgenoot van den zeeheld te zijn, 1598 noemde. Nu vindt men voor het geboortejaar van Tromp meestal het jaar 1597 opgegeven.Ga naar voetnoot2) Zelfs het grafschrift op zijn tombe in de Oude Kerk te Delft geeft daar aanleiding toe. Daar leest men tochGa naar voetnoot3): ‘.... den 10den AugustiGezicht op het Maarland te Brielle, de plaats, waar de Brielsche “Zeeleepers” woonden, o.a. ook de vice-Admiraal Witte Cornelisz. de With. (Naar een phot. van Notaris Van den Blink te Brielle)
van het jaar onzes Zaligmaakers 1653 ter ouderdom van 56 jaaren, opgehouden te leven en te verwinnen.’ Tromp nu verjaarde vóor Augustus (den 23sten April) derhalve; 1653 - 56 = 1597. Ook de schrijver der Aant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Mededeelingen in de Rotterd. Historiebladen geeft het jaartal 1597 op.Ga naar voetnoot1) Toch is het geboortejaar van Tromp niet 1597, maar 1598. Men zou, om dit te bewijzen, naast de getuigenis van prof. Thysius die van een ander tijdgenootGa naar voetnoot2) kunnen plaatsen. Beter echter is het zich te wenden tot het Brielsche archief. ‘Zooals terecht is vermoed’, zegt de man, die het beste gedeelte zijn levens aan de bestudeering van dit Archief wijdde, ‘werd het huwelijk der ouders van Maarten Harpertsz. Tromp te Brielle gesloten. Een der Brielsche Trouwregisters vermeldt, dat op den 13 Julij 1597 te Brielle in echt traden: Harpert Maertenszoon, jonckgeselle van Delff, endeJannetgen Barens, wede. van Cornelis Euwoutszoon, beyde nu woonende in de Brielle.’ - ‘Het eerste kind, waarmede het huwelijk van Harpert Maertensz. en Jannetje Barentsdr. gezegend werd, was de bekende zeeheld Maerten Harpertz. Tromp. Volgens opgave van den Schrijver der Aanteekeningen (bl. 62 en 87) werd hij te Brielle geboren den 23 April 1597. Ware deze opgave juist, dan zou Maerten vóór de sluiting van het huwelijk zijner ouders het levenslicht hebben gezien. Gelukkig is er in 's mans geboortestad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een doopregister aanwezig, waarin te lezen staat, dat op den 3en Mei 1598 in de Groote of St. Catharinakerk te Brielle gedoopt werd “Maerten” zoon van “Herpert Maertensze” en “Jannetje Barents” bij welken doop als getuigen fungeerden Lambrecht Maertenszoon, Jochum Corneliszoon en Machtelt Maertens. In plaats van 23 April 1597 zal men dus 23 April 1598 hebben te lezen.’Ga naar voetnoot1) Gezicht op de plaats, waar Maarten Harpertsz. Tromp gedoopt werd, in de Sint-Catharinakerk te Brielle. (Naar een phot. van den heer P. Roeloffs te Brielle.)
We hebben bij de vaststelling van Tromps geboortejaar zoo lang stilgestaan, omdat de meening, dat hij een jaar vroeger geboren is, vrij verbreid schijnt te zijn. Konden we hopen, dat bij deze dorre opsomming nog de aandacht van den lezer ons getrouw zou blijven, we zouden vreezen haar geheel te verliezen, waar wij de plaats gingen vaststellen, waar het geboortehuis van Tromp gestaan heeft.Ga naar voetnoot2) We haasten ons terug te keeren tot den kleinen man, dien wij te Brielle achterlieten, waar hij, volgens prof. Thysius, geboren moest zijn. Wie er zich nu op spitst, bijzonderheden uit Tromps jeugd te vernemen, welke in de verte herinneren aan den kwâjongen van Vlissingen, dien moeten wij teleurstellen. Wie echter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een jeugd vol avonturen wil hooren, die zijn phantasie kunnen prikkelen, zal hier voldoening vinden. Want dit vooral is het groote onderscheid tusschen de jeugd van De Ruijter en die van Tromp, dat de eerste bijna geheel aan wal werd doorgebracht en vervuld was van het machtige verlangen van den knaap om het zeegat uit te varen, een verlangen, dat door de botsing waarin het den vroolijken, levenslustigen jongen met zijn levenslot bracht, werkelijk tragische momenten schiep, en daardoor juist een onvervalschte comedie, - terwijl de jeugd van Tromp voor een klein gedeelte aan wal, voor verreweg
Gezicht op de Gapers - thans Beursbrug te Rotterdam.
het grootste deel op zee, ja, op alle zeeën der toenmalige wereld werd doorgebracht. Uit dit eerste gedeelte van Maarten's jeugd, dat tot zijn achtste jaar liep, en dat ons doet denken aan de jeugd van den zeevogel, een dier wonderbare zwervelingen op den wijden Oceaan - vanwaar komen zij, werwaarts gaan zij? - een kort verblijf op het land, waar men wel vertoeven moet zoolang de vleugels nog niet krachtig genoeg zijn geworden; uit dit eerste gedeelte van Maarten's jeugd is ons niets bijzonders bekend. Het eenige, wat wij als vaststaand kunnen mededeelen, is, dat Maarten in 1606, dus op achtjarigen leeftijd, naar Rotterdam verhuisde, waar zijn vader den 15en Februari een huis had gekocht, welk huis gelegen was nabij de Gapers - thans Beursbrug.Ga naar voetnoot1) Dat hij zeker in April van dat jaar aldaar woonde, blijkt uit een akte van borgtocht in het Brielsche Archief d.d. 3 April 1606Ga naar voetnoot2). Sedert blijft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan Rotterdam het roemrijke leven van Maarten Harpertsz. Tromp verbonden. Dat hij in elk geval later meermalen zijn geboorteplaats bezocht, wordt bewezen door het geval, dat hij in Den Briel met zijn eerste vrouw is ondertrouwd en getrouwd,Ga naar voetnoot1) en met zijn tweede vrouw getrouwd is.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe kort echter duurde dit eerste gedeelte zijner jeugd! Kort vóór zijn negenden verjaardag, dus reeds op zijn achtste jaar, ging het kind naar zee. En niet op een tochtje om zoo eens met de zeelucht en het groene water bekend te worden. Maar op een tocht, die een der grootste ondernemingen van dien tijd zou zijn: den tocht naar Gibraltar. Daar zou het niet zijn om vijgen of wijn te koopen, maar daar zouden de kogels fluiten, daar zouden de jongens van Jan Beukelszoon bewijzen, dat ze Janmaat gingen worden. Het schijnt ons, weekelijke kinderen der 19de eeuw, haast barbaarsch toe om een jongetje van dien leeftijd op zulk een tocht mede te nemen. Oordeelen we daarover, zooals we willen. Maar het teekent de figuur van den koopvaardijkapitein, die ten oorlog zou varen; het teekent ook de figuur van den kleinen man, die zijn droomen al zoo spoedig vervuld zag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Een Brielsch volksdeuntje zingt: Roemt Holland voor de wereld
Zijn admiralen luid,
Hier voeren drie als jongen
Het Brielsche zeegat uit.
Bij al het trotsche zelfgevoel in deze regels besloten, schijnt het rijmpje zich ten minste omtrent Maarten te vergissen. Want, zooals ieder weet, vertrok de vloot onder Jacob Van Heemskerck van Texel naar Gibraltar. Als ik mij wel herinner, laat dan ook de ongenoemde schrijver van een der jongensverhalen van Tromp, zijn held naar Noord-Holland vertrekken om daar op de vloot te komen. En toch, het stond geschreven, dat Maarten op zijn eerste reis zijn geboorteplaats zou voorbij varen, dat het laatste, wat hij boven de vale duinen - die voor zijn oog tot een flauwe, kronkelende lijn zouden ineen gekrompen zijn - zag uitsteken, de hooge Geuzentoren zou zijn. Want wel vertrok de vloot uit Texel, maar niet verder dan het eiland Wight, om daar te wachten op de schepen, die uit Rotterdam - dus in dien tijd langs den koristen weg, voorbij Brielle - moesten komen.Ga naar voetnoot1) Geen jongen die voor het eerst naar zee gaat, wiens blikken niet even afdwalen naar het deinzende strand van het Vaderland. Wat er dan gedacht wordt, wie zal het zeggen, wie zal lezen in die oogen, welke nog altijd ‘in de Toekomst kijken,’Ga naar voetnoot2) maar waarover in zulke oogenblikken een vochtige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glans kan komen. Doch zelfs die grijze Geuzentoren, die zooveel gezien heeft op de verraderlijke groene golven der Noordzee, heeft bij dat afscheid den kajuitsjongen wel niet kunnen voorspellen, dat een dertigtal jaren later zijn groote klokGa naar voetnoot1) zou trillen in welkomsgroet voor den grooten admiraal.Ga naar voetnoot2) Het tweede gedeelte van de jeugd onzes heids schijnt veel aantrekkelijks te bezitten. Onder de schrijvers toch, die er zich toe aangetrokken gevoelden, behoort niemand minder dan Potgieter.Ga naar voetnoot3) Daar wij echter verschillende lezingen over dit gedeelte onder de oogen kregen, hebben we getrachtDe Geuzentoren te Brielle. (Naar een phot. van den heer P. Roeloffs te Brielle).
hierin tot klaarheid te komen, en dragen hier vooral onze bouwsteenen gaarne aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van den slag bij Gibraltar zwijgen we. Wij willen van een tijdgenoot gaarne aannemen, dat ‘de gantsche Spaensche kust zidderde,’ en hoe de spreekwoordelijk zoo saaie Hollanders hier met zulk een doodverachting vochten, ‘dat als de Krygslieden van den Spaenschen Admirael hier en daer in zee sprongen, sommigen van de kloeke Nederlanders haer (hebben) naghevolgt om haer in 't water zelfs in groot peryckel van haer leven aen haer Vyanden te wreecken.’Ga naar voetnoot1) We denken hier aan onzen tijd, en aan Bertha von Suttner's: Die Waffen nieder! - en doen er het zwijgen toe. Maar - als kind van mijn volk hart gevoelende voor den grooten kamp om de vrijheid, die onze Vaderen, uit nood gedwongen, hebben moeten volstrijden, en welken zij, prozamenschen, niet eer aangevangen hebben, voor ‘hun Mammon met kracht aangeroerd werd’Ga naar voetnoot2) mag ik niet voorbij zien, welk een indruk deze zeeslag op den jeugdigen Maarten heeft moeten maaken. Hij leerde hier den vijand kennen, wien hij eenmaal de heerschappij der zee zou ontrukken. Maar bovenal, hier leerde hij, die zich steeds ongedekt zou blootgeven aan het vijandelijk vuur,Ga naar voetnoot3) den oorlog kennen, ‘ja, de doodt zelfs verachten.’Ga naar voetnoot4) Doch het boezemt ons ook belang in, te vernemen, dat Harpert voor zijn zoon een flink zeevader was. Lees er De Jonge's Gesch. v.h. Nederl. Zeewezen op na, welk een strenge krijgstucht er nog onder Philips van Almonde, dat is dus in het begin der 18de eeuw, aan boord van onze schepen heerschte,Ga naar voetnoot5) en ge zult inzien, dat de knaap aan boord van het schip zijns vaders volstrekt niet de rol vervulde van een verkleeden prins. Niet alleen werd hem bij Gibraltar de ‘Scheepsoorlogh’ geleerd, maar hij heeft, volgens Thysius, ‘de raddigheydt van syn Lichaem ende leden gheoeffent’, en, ‘nadat syn kindtsheydt konde begrijpen, by de Scheepstouwen tot in de opperste marsch te klimmen ende vandaer als van een toorn over de onmeetbare zee uyt te sien; de vlaggen met een uytnemende gauwigheydt af te halen, was hem syn eerste kinderwerck: dan heeft hy eerst de deelen ende het gebruyk van allerley Scheepen, ende Scheepsgereetschap van buyten geleert, ende met een driftigen ganck (op syn Schippers) yders dienst waer genomen; Hy heeft hem dan soo aen de zee gewent, datter hem verdrietigh was aen Landt te zijn, soo dat hy gelyck als Neptuni Soon scheen te wezen; Hy heeft grouwelycke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zeeslag bij Gibraltar.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stormen ofte Schipbreucken niet gevreest maer het soute water daer hy dickwils van nat is geweest, heeft hem versterckt.’Ga naar voetnoot1) Maar dit alles leert men niet in één dag, zelfs niet in den tijd, dien Potgieter ervoor stelt.Ga naar voetnoot2) Want reeds veertig dagen na den slag bij Gibraltar, laat deze schrijver het noodlottige tijdstip aanbreken, waarop de kloeke Harpert stervend naast zijn kind nederzonk, naast zijn jongen, die de slaaf van vaders moordenaar zou worden. Op zichzelf reeds is dat korte tijdsverloop, tusschen den slag bij Gibraltar en Harpert's dood, verdacht. Het lijdt wel geen twijfel, of de dappere kapitein volgde het lijk des gesnevelden admiraals naar het Vaderland. Daar zou hij zich dadelijk hebben moeten losmaken van den staatsdienst, en onmiddellijk er weer als koopvaarder op uit zijn gegaan, om na een week of wat reeds in de Aethiopische zee, ter hoogte van de kust van Guinea, te kruisen. Inderdaad verhaalt ons de Memorie, dat vader en zoon, ‘nadat ze dien gerenomeerden Slach geluckelyck hadden helpen doen’, naar deze landen zijn teruggekeerd, om het lijk van Jacob Van Heemskerck te ‘helpen t'huys brengen’. Deze Memorie leert ons echter ook, dat kapitein Harpert Tromp in 's lands dienst is gebleven, of wel: er zich op nieuw aan heeft verbonden; ‘ghecontinueert’ - zegt de Memorie. Mocht men in het midden willen brengen, dat alle dienst nog geen landsdienst is, de Memorie laat ons niet in twijfel, al spreekt zij alleen van ‘dienst’. Want zij verhaalt verder, dat deze toestand zoo bleef tot den negenden Juni Anno 1610, toen, door het Bestand, de kapiteinGa naar voetnoot3) met zijn scheepsvolk, evenals de andere kapiteins, uit den dienst werd ontslagen.Ga naar voetnoot4) De tweede, door ons geraadpleegde tijdgenoot, bevestigt dit ten volleGa naar voetnoot5) zoodat we mogen vaststellen, dat ruim twee jaar na den slag bij Gibraltar het verschrikkelijk ongeluk plaats had, waarvan wij nu melding moeten maken. De ontslagen kapitein kon niet aan wal blijven. Gewis zal hij hevig uitgevaren hebben tegen het sluiten van dat Bestand, waarvan krijgslieden te dien tijde zoo weinig heil verwachtten. En bovendien: 's lands dienst scheen maar al te goed te weten, dat de arbeider zijn loon waard was. Want met een ‘eygen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geladen’ koopvaardijschip zien wij Harpert het zeegat uitgaanGa naar voetnoot1) om ‘de fortuin van de zee te verzoeken.’ En de nu 11 à 12-jarige Maarten, die op schip zich al beter thuis gevoelde dan in de woning zijner moeder, stond natuurlijk ingeschreven op de rol der equipage. Het doel der reis schijnt de gevaarlijke, doodelijke kust van Guinea te zijn geweest.Ga naar voetnoot2) Omtrent Cabo Verde echter had er een ontmoeting plaats met een zeeroover. Potgieter noemt hem Sir Francis Verney, en spreekt van één schip. Doch deze schrijver geeft niet aan, hoe hij aan dezen naam komt, terwijl een aanteekening van Joh. C. ZimmermanGa naar voetnoot3) van ‘den invloed van het romantisme’ en van het offeren aan ‘het dramatische’ spreekt. De Memorie echter spreekt van een ‘sekeren welgemant ende gemonteert Engelschen Rover, ghenaemt Capiteyn Hessen,’ en nog van diens bijhebbende Schepen.’ Prof. Thysius, veel stelliger, van ‘een Engels Rover, die met seven schepen de Zee onvry maakte.’ Zoo zal het dus wel geweest zijn. Levend heeft de dappere koopvaardijkapitein zijn schip en zijn goederen aan den Zeeschuimer niet gelaten. Onversaagd heeft hij den aanval afgewacht, en gestreden, tot hij stervend ineenzonk op de bebloede planken van zijn arm ‘eygen geladen Schip.’ Ach, de elfjarige knaap wilde nu ook sterven; wat was het anders dan dit gevoel, dat hem aandreef zijn bootsgezellen nog aan te vuren om den dood van den kloeken Schipper te wreken? Tot den laatsten man zouden ze sterven, zoo maande hij ze aan.Ga naar voetnoot4) Tranen hebben den armen jongen wel de stem verstikt, toen hij dit bevel gaf, hij, die de minste der equipage, maar toch.... de zoon des Schippers was. En dat men hem niet alleen liet, dat de brave bootsgezellen de roepstem van hun scheepsjongen, dien noodkreet van den zoon huns meesters, gevolgd hebben, dat verhaalt ons in zijn droogheid en dorheid de Memorie aldus: ‘nadat se noch na de doodt van de Vader eenige tijt hadden gevochten, wierden (zij) vermeestert ende ghenomen.’ Of ze afgemaakt zijn, die bootsgezellen? We weten het niet. Als wij denken aan het gebrek aan volk, waarmede uit den aard der zaak een zeeroover steeds te worstelen moet hebben, zouden wij gelooven, dat zij gespaard zijn gebleven, hoewel zij met het zwaard in de hand gegrepen waren, gespaard - als zij tenminste niet liever hebben willen sterven dan hun Vaderland, hun geheel verleden te verloochenen. Maar of hun lijken al dan niet neerzonken in het groote graf, waarin zoo menig braaf Hollander is neergedaald, - het welp van den leeuw werd gespaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die knaap, dienen kon hij den roover! En als hij op de lange zwerftochten van den zeeschuimer, na jaren en nog eens jaren, de taal zijner Vaderen vergeten zou zijn, ja, als hem dat Vaderland zelf als iets heel onduidelijks voor den geest zou staan, als hij niet meer denken mocht aan den braven vader, omdat hij in en door zijn omgeving het gevoel voor wat recht is verloren zou hebben - dan kon immers uit hem een van die mannen groeien, wien de zee het eenige vaderland is, omdat zij verstootelingen zijn van elke geordende maatschappij?... Hoe het leven van Maarten was aan boord van den zeeroover, bij wien hij omtrent derdehalf jaar, ‘tegens syn wil ende danck’ bleef? Als vreesde de Memorie, dat dit: ‘tegens syn wil ende danck’ nog niet sterk genoeg zou spreken, voegt zij eraan toe, dat hij den knaap ‘hart ghetracteert’ heeft en Thysius spreekt van: ‘nauwe en geweldighe gevanckenisse’. Maar bovenal, denk uzelven eenige oogenblikken in den toestand van den armen jongen in; stel u voor, hoe smartelijk het den fieren knaap, die voor zijn vader niet had kunnen sterven, moest vallen de voetveeg te zijn van den moordenaar zijns vaders. En aan wien kon hij zijn nood klagen... dan aan God alleen, tot Wien een vrome moeder hem had leeren gaan in vreugde en in nood? Hier is het karakter van den toekomstigen held gevormd. Bij overlevering had hij gehoord van de Spaansche tyrannie, van een klein volk, dat geen slavendiensten wilde, en daarom niet kon verrichten. Zijn Wilhelmus zong hem ervan. Hier leerde hij, die voor zijn volk zou strijden, de slavernij kennen. Hij, die eenmaal de afgod zijner matrozen zou zijn, leerde hier de waarde kennen van een vriendelijk woord. Gewone karakters gaan onder in zulke omstandigheden, welke ze sleepen naar het lage, het woeste, het dierlijke. Ongemeene persoonlijkheden, als Bestevâer Tromp, worden er door als het goede zwaard, dat in het vuur gestaald is, als de rots, waartegen de golven te vergeefs breken. Die golven, jubelt Thysius, mogen het de grootste zijn, worden immers door het ‘schuymende geweldt te samen geslagen ende verbroocken’! Arm, teer menschenhart! Hoe heeft het in zijn gevoel van weekheid gezocht naar zulk een tegenstelling als het beeld van die rots moet zijn, de rots, waarop eeuwen en eeuwen lang de golven kunnen beuken! Maar toch, die beeldspraak bezigende, richt zich ons oog als onwillekeurig naar de reuzen uit ons heldentijdperk, tot wie nog slechts de schuimvlokken der levenszee, die rond hun voeten bruist, schijnen op te kunnen spatten. En onze blik blijft rusten op een ernstig gelaat doorploegd van vele rimpels, voren der smart, op den gebruinden, mannelijken kop van den wijdbefaamden admiraal Maarten Harpertszoon Tromp. Doch wie zal, sprekende van de ijzerharde rots, denken aan den vaderloozen scheepsjongen, den slaaf van den zeeroover? Arm kind, dat zoo alleen stond in dat harde en ruwe leven aan boord van den zeeschuimer! Want was zijn taak die van een kajuitsjongen, zijn plaats was in het volkslogies onder de ruwe bemanning, wier taal hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vreemd, maar wier geduld van uitleggen en verklaren niet groot was. Voor een knaap in zulke omstandigheden geplaatst, is er slechts één middel om zich zijn toestand niet alleen dragelijk maar zelfs vrij gunstig te maken, en dat middel is de bewondering der manschappen op te wekken voor zijn moed, zijn verachten van al wat op vrees gelijkt, zijn durven. Aan boord van den zeeroover, die overal heenzwierf, die nu ‘onder de linie de groote hitte, dan de afgryselijke ende felle koude om de noordt’ geleden heeft, die nu aen 't Oosten, dan aen 't Westen, des Sons opganck ende onderganck’ volgde, is Maarten, die ‘gelyck als een vreemt Gesel van de gheheele Wereldt, jae een inboorlingh (is) geweest’, een duchtig zeeman geworden, ‘die uyt een kleyn wolckjen vreeselycke stormen (wist) te voorsegghen,Ga naar voetnoot(1) hoe jong hij nog was. Want is de voortdurende kwaal, waartegen dergelijke zeeschuimers, evenals nu nog de walvischvaarders, hebben te
Maarten Harpertsz. Tromp als scheepsjongen aan boord van den zeeroover.
worstelen, gebrek aan volk, en werd door het opnemen van de van God en menschen verlatenen, maar vooral door pressen, de manschap nu en dan aangevuld; - op zulk een schip geldt een jongen voor een man. En de jongen, die hier Maarten heette, mocht de dorpelwachter des rooverkapiteins zijn, boven en behalve dat, was zijn werk dat der andere mannen, die noch medelijden noch verschooning kenden, en om wier bewondering, in krachtige woorden geuit, Maarten het uiterste, het meest gewaagde zal ondernomen hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Hoe is Maarten nu dien Roover ontkomen? De reeds vaak aangehaalde Memorie zegt, dat ‘hy dien Rover noch eyndelyck ontspronghen, ofte ontdonckert’ is. Waar nu reeds een tijdgenoot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een vraagteeken achter dit gedeelte van Tromp's leven zet, mag men het b.v. den schrijver van het ‘Leeven en Bedrijf van den vermaarden zeeheld Cornelis Tromp’ niet kwalijk nemen, dat hij er zich met een Jantje van Leiden afmaakt. ‘Waarna,’ zegt hijGa naar voetnoot1) ‘de jonge (Maarten Harpertsz.) Tromp, dien Roover wel dardehalf jaar voor Katjuitwachter moest dienen; doch vond eindelyk middelen om t' ontkomen.’ Toch nog altijd middelen om t' ontkomen! Wat een tantaliseering voor de phantasie, om dit donkere gedeelte in het leven des helds met alle kleuren van den regenboog te omweven! Helaas, dat dit een Tantalus-smart moet blijven. Want Tromp is noch ontsprongen, noch ontdonckert, noch heeft hij middelen gevonden om t' ontkomen! Ziehier de tamelijk nuchtere wijze, waarop hij vrij gekomen is: ‘- totdat de satheyt van de Zee ende des roofs, de Roovers selfs bevingh, ende nae dat sy conditien met den Hertogh van Savoyen ghemaeckt hadden, haer een vrye plaets om te herbergen toegestaen is. Naerdat de Engelse roovende Vloot tot niet was, heeft hy hem (= zich) vrygesteld zijnde, in syn gemoet doen alreede groote saken overleggende, wederom naer syn Vaderlant begeven.’Ga naar voetnoot2) Maarten heeft niet lang rust genomenGa naar voetnoot3) al schijnt hij, waarschijnlijk om het brood voor zijn moeder te verdienen, ‘tot Rotterdam, met een schootsvel voor’ geloopen te hebben, ende was (hij) een timmermansjongen.’Ga naar voetnoot4) Maar op het land gevoelde hij zich niet meer thuis; de zee was zijn element geworden. En het was niet goed ook voor jonge zeelieden om lang aan wal te blijven. Waarlijk, we behoeven er prof. Thysius niet op na te slaan, om dit te weten te komen! Anders, hij hangt ons van het ‘jonge Scheepvarende Volk’ aan wal geen al te uitlokkend tafereel op. Wel schetst hij ons Maarten als een uitzondering, maar.... vergeten we niet, dat Thysius een lijkrede uitsprak. En natuurlijk ging Maarten maar dadelijk ter koopvaardij varen. Want door het bestand was er geen volk op de oorlogsschepen noodig. Bovendien kon hij daar als Jongen slechts f 1,10 per maand verdienen; want om als Bootsgezel een maandgeld van f 3,15 te verdienen, was hij nog te jong. Vóór 1617 vinden we dan ook alleen van hem gemeld, dat hij met Schipper Cornelis Cornelisz. de HaesGa naar voetnoot5) een reis op ‘Rowanen’ heeft gedaan. Maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den 23sten Juni 1617 ging hij in 's lands dienst over onder den Commandeur Moy Lambert, en wel als Kwartiermeester, waardoor hij dus f 8 per maandGa naar voetnoot1) verdiende, en werd reeds den 18den Augustus 1618 tot Stuurman benoemd op een maandgeld van f 20. Doch het beviel den ondernemenden zeeman in vredestijd niet aan boord van een oorlogsschip. Wie thans geld wilde verdienen met handen vol, wie vooruit wilde in de wereld, moest ter koopvaardij zijn fortuin beproeven. Reeds in Mei van het volgende jaar werd hij door zijn kapitein (den Commandeur Moy Lambert) gelicentieerd, naar het mij wil voorkomen met diens volkomen instemming, en als stuurman geplaatst aan boord van een ‘Coopvaardij-man Straetvaerder, namentlyck Henderik Thysz., Schipper van Schiedam.’ Want Maarten, hoe jong ook, kon geplaatst worden, waar het hem het voordeeligst dacht, omdat er van hem een roep uitging van ervarenheid. Waar zich wel zoo'n ervaren zeeman uit dien tijd op verstond? Leer het van prof. Thysius. Zoo'n ervaren zeeman ‘verstond (zich) op de Bochten der oevers, de Capen, de boesemen, de droochten, de diepten der wateren, de gelegenheydt van de beweegingen der Zee en Landen in alle wycken ende streecken; het ghebruyck ende treek van de zeyl-naelde, de kennisse van de linie, door de welcke een Schip uyt d' een plaets in d' ander gebracht kan worden, de lenghde ende breedte van plaetsen, ende eyndelick was hy in de konst van stueren bovens andere wel ervarene seer wel geoeffent.’ In 't kort: Tromp ‘is in de zeevaert zoo ervaren gheworden, dat hy niemandt in wetenschap en behoefde te wycken’. Toen echter het Bestand ten einde liep, liet de jonge man zich ook van dezen Schipper licentieeren, en begaf zich op de terugreis naar het Vader- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maarten Harpertsz. Tromp voor den ‘Bassa’ van Tunis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land. Op dezen terugtocht dreigde een groote ramp zijn veelbelovende toekomst geheel en al te vernietigen. Hij viel namelijk in de handen der Turken, onder wie hij ruim een jaar heeft moeten verkeeren. En de schrik voor de Turken zat er toenmaals in! ‘Wij schrikken al t' saem soo wanneer wij den naem van Turck hooren noemen’, roept Thysius huiverend uit. En hij overlaadt ze - op een afstand - met de scheldwoorden van wreed en gierig. En voorwaar, het ging hier, naar allen schijn, voor Maarten op leven of dood. Want één zaak stond bij hem vast: nooit ofte nimmer zou hij de Ongeloovigen dienen! Of hij hen dienen kon? Niet als de arme, hulpelooze knaap kwam hij thans weer onder de zeeroovers, die echter meer hadden dan zeven schepen, die... landen bezaten, waarop geketende slaven in het zweet huns aanschijns moesten arbeiden. Doch hij kwam als de ervaren zeeman, wiens diensten hoog op prijs zouden gesteld worden. En die befaamde ervarenheid van Maarten Harpertz. Tromp schijnt al spoedig ontdekt te zijn geworden door de zoo ervaren zeeroovers. En zij werd wel in die mate erkend, dat het den ‘Bassa’ van Tunis ter oore kwam, die den gevangen man voor zich liet brengen. Zeer vriendelijk was deze ontvangst; trouwens de Bassa kon zulke lieden gebruiken! En hij wist het pad, dat hij Tromp wilde doen inslaan, wel met rozen te bestrooien! Had de jonge zeeman nu een jaar geleden de thuisreis ondernomen, volgens de gevoelens van den Oosterschen vorst voornamelijk om eer en roem te verwerven, - die vorst maakte het hem duidelijk, dat hij niet eens zoo ver behoefde te reizen, heel en al naar het nevelige Noorden. Hier in het zonnige Zuiden lagen al dadelijk ‘eere ende groote vereeringhen’ als voor het grijpen. Lang heeft hij bij den jongen zeeman aangehouden, vertelt ons prof. Thysius, en, wat meer zegt, dezelfde getuige voegt erbij: ‘met zeer grooten ernst’. Wat de Bassa hem aanbood, komt in de Vertaling niet duidelijk uit: ‘het Stuyrmanschap van zijn Schepen’. Ik durf, zelfs in vergelijking met den oorspronkelijken tekst, niet staande houden, dat het aanbod het Admiraalschap inhieldGa naar voetnoot(1). Maar wat daarvan aan zij, Tromp antwoordde, dat hij het niet aanvaarden kon. ‘Want’, zeide de eenvoudige Hollander, ‘ik kan het niet met mijn geweten overeenbrengen u trouw te beloven’. Eenmaal had hij trouw beloofd, en dat was aan zijn Vaderland. En evenals hij slechts één Vaderland had, had hij slechts één trouw. Dat waren ‘deftighe’ woorden, zegt Thysius. Maar het ‘deftighe’ van onze voorouders was wel iets anders dan het deftige van ons. Want om zulke woorden uit te spreken voor een Bassa van Tunis, voor een Oostersch despoot, die zulk een schitterend aanbod had gedaan aan een kind van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volk, dat eeuwig met hem in vijandschap zou blijven leven, moest men die woorden met een ‘onbevreesd wesen’ uitspreken. En wie kan of durft dit anders doen dan hij, die ‘bereydts te vooren de doodt veracht hadde’, en ‘der Turken harde wreedtheydt ofte dienstbaerheydt’ niet achtte, waar het eer en plicht gold? De Oosterlingen hebben ons, Christenen, vaak beschaamd door hun ridderlijke erkenning van de deugd, ook in een vijand. Ook hier was dit het geval. Het Vaderland, dat zulke zonen had, gelukkig prijzende, en getroffen vooral door de rondheid en openhartigheid van den jongen zeeman, schonk de Mahomedaansche vorst den ongeloovigen Frank de heerlijke vrijheid. Maar hierbij bleef het niet. Op Oostersche wijze overlaadde hij hem met geschenken, en liet hem gaan naar het Vaderland, het kleine, nevelige Vaderland, waar nog een toekomst gemaakt moest worden, die hier aan de schoone stranden der Middellandsche zee versmaad was. ‘Voorwaer’, roept Thysius uit, die zijn verbazing niet opkon, ‘dit was een saeck, die pryselyck is voor een Turk!’ Maarten zocht nu naar het Vaderland weer te keeren. Of hij spoedig een Hollandsch schip aangetroffen heeft, weten we niet. ‘Hy is gheraekt naer Londen’, zegt de Memorie. Maar van Londen naar Rotterdam is hij gekomen, zoo wordt uitdrukkelijk vermeld, aan boord van Kapitein Adriaen Emmelins. Dat werkelijk het verblijf onder ‘de Turken’ tamelijk lang geduurd heeft, kan men uit het volgende opmaken. Wij hebben medegedeeld, dat Tromp zich tegen het expireeren van het Bestand naar Holland had begeven, en we vinden, dat hij eerst den 23sten Juli 1622 zich in 's lands dienst begaf als Luitenant onder Kapitein Cornelis de Bageyn. Dat hij na zijn aankomst te Rotterdam lang aan wal rondgeloopen zal hebben, is niet waarschijnlijk. Ten eerste kwam hij naar Holland om dienst te nemen, en ten tweede: moet hem dit spoedig gelukt zijn. Want, zegt Thysius, onze held was nauwelijks in zijn Vaderland gekomen of zijn deugd was iedereen bekend. En bij die deugd zal ook wel het een en ander over die befaamde ervarenheid verteld zijn! Ten slotte deelt de Memorie als in éénen adem mede, dat hij te Rotterdam kwam en daar luitenant werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.We zijn nu door het meest duistere gedeelte van Tromp's leven heen. Daarom zullen we hem niet meer zoo angstvallig jaar voor jaar volgen, en maar dadelijk spreken over zijn verhouding tot Piet Hein. Het zou ook, vreezen wij, den lezer bijster weinig belang inboezemen, of we Maarten Harpertsz. Tromp den 1sten (?) Januari 1624 als Luitenant zien overgaan bij Kapitein Bartholomeus Reyniersz. Jonge Boer,Ga naar voetnoot1) die de Vlaamsche kust | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moest bewaken, dat hij in Juni van dat jaar weer ‘begeert’ werd door zijn ouden Kapitein Moy Lambert, iets wat wel voor Tromp getuigt. Wij zullen tevreden zijn hem den 16den Juni door prins Maurits tot Kapitein aangesteld te zien over een oorlogsschip van 40 man. Wij laten hem uitblinken door dappere daden in den strijd tegen de Duinkerker kapers; we vinden het natuurlijk, dat hij allengs het commando verkreeg over grootere bodemsGa naar voetnoot1) Maar dan eerst wordt onze belangstelling weer levendiger, wanneer we hem ontmoeten als Kapitein van het admiraalsschip, het schip derhalve van Piet Hein. Want deze vlootvoogd heeft onzen Tromp ‘daertoe uyt alle de andere Capiteynen specialyck verkooren’Ga naar voetnoot2). Piet Hein toch ‘hadt verklaard, dat hy veele kloekmoedige Kapiteins gekend, doch in dezelven altijd eenigen misslag hadt gevonden, doch nimmer in Tromp, in wien hy alle de deugden, die in eenen zeeoverste vereischt worden, erkende.’Ga naar voetnoot2) Of echter dat specialyck verkiezen nu zulk een... buitenkansje voor Tromp was? Piet Pietersz. Hein.
Men doet beter met te gelooven, dat Tromp de waardigheid alleen aannam om den wille der eere van naast Piet Hein te strijden,Ga naar voetnoot3) ten minste als men nagaat, wat prof. Thysius mededeelt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Als nu syn faem seer hoogh was opgeresen, ende dat syn vromigheydt heerlycke deught in yders oogen gesticht was... heeft hy (d.i. Piet Hein) aan onsen Heldt... met groote moeyte versocht, als dat hy op syn Schip onder syn opperste vooghdy, het Capiteynschap wilde aannemen; maer al hoewel hy het selve eerlyck konde weygeren, doordien hy Capiteyn van een eygen Schip was, soo heeft hy het nochtans heerlyck te zyn geacht, syn vroomigheydt met de vroomigheydt van soo een Heldt te vereenighen: want de eer is het voedtsel van een kloeck verstandt’. Lang zou, helaas, deze innige verhouding, die berustte op wederzijdsche hoogachting, niet duren. Piet Hein, die leed onder den roem van den held der Zilvervloot te zijn, omdat hij de held van de Allerheiligenbaai was, de admiraal, die over 't algemeen te ernstig en te deftig schijnt geweest te zijn om zich te kunnen verheugen in een dubbelzinnige populariteit, zou weldra zijn leven geven voor het Vaderland. Ja - wèl voor het Vaderland. Niet in een dier wereldberoemde zeeslagen, waarvan zelfs hij, de held, niet droomen kon, zou hij sneven; maar bij een expeditie, die - we aarzelen bijna het neer te schrijven - wij meer huiselijk zouden willen noemen. Want het was tegen de grondvesten zelve van het gebouw der Zeven Vereenigde Gewesten, dat de Duinkerker kapers hun aanvallen richtten. Al de roem en de glorie der volgende jaren, heel het maritieme Holland, rustte op de geestkracht der alles durvende, alles ondernemende vrachtvaarders, die gegroeid waren uit de haringvisschers. En die geestkracht, vond zij niet voor een groot deel haar oorsprong in de nimmer eindigende worsteling op leven en dood met de Duinkerker kapers? Die Duinkerker kapers! Ze waren meer gevreesd en gehaatGa naar voetnoot1) dan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maarten Harpertszoon Tromp dekt met de driekleur het lijk van den gesneuvelden admiraal Piet Hein.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spanjaarden. Welke schrikkelijke verhalen gingen daar rond van zinkende Hollandsche schepen, waarop de arme schepelingen met handen en voeten of soms ook wel met de ooren waren vastgespijkerdGa naar voetnoot1). Tegen dat roofnest was indertijd een Maurits afgezonden;Ga naar voetnoot2) maar de slag bij Nieuwpoort had hem tot den terugkeer gedwongen. Nu zou de admiraal Piet Pietersz. Hein er heenvaren. Wel, al zijn manschappen waren met die kapers bekend, en hoeveel roofschepen waren door den kapitein van het admiraalsschip niet genomen of op het strand gejaagd!Ga naar voetnoot3) Helaas, te midden van het gevecht werd Piet Hein door een kanonskogel doodelijk getroffen. Indien deze ramp aan het bootsvolk bekend werd, kon het de nederlaag ten gevolge hebben; dat begreep de kapitein. Zijn hoogvereerde beschermer en vriend lag daar zielloos en bloedend neer. Maar, zijn smart bedwingende, voer hij voort te bevelen en te handelen, als volgde hij slechts de commando's van den vlootvoogd. En toen, door Tromp's beleid, de zege bevochten was, eerst toen daalde de vlag van het admiraalsschip halfstok, om de ontzettende tijding aan de dappere zeerobben mede te deelen, wier wangen nog gloeiden van den zwaren strijd. Na den dood van Piet Hein heeft Tromp een poos aan wal geleefd. De oorzaak daarvan lag ten deele hierin, dat ‘de Groene Draak’ het Admiraalsschip, ‘uit gunst aan een ander gegeeven (werd): 't welk Tromp zodanig verdroot, dat hy de zee verliet en daarna zeker ampt omtrent zeezaaken aan land bediende’Ga naar voetnoot4). Omtrent zijn leven aan wal verneemt men van den tijdgenoot de beste getuigenissenGa naar voetnoot5) want ‘sijn manieren waren niet vreesselijck ofte rouw, ghelijck de Inboorlingen van Neptuyn uyt de onstuymigheydt van de Zee ghemeenlijck verkrijgen, maer tot alle beleeftheydt genegen.’Ga naar voetnoot6) Wat dat ‘zekere ampt omtrent zeezaken’ was, leert ons Thysius: ‘Maer hy is terwijlen hij uytter Zee was, niet alleen een bloote aenschouwer van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't lant geweest, maer heeft oock de Zee altydt voor oogen gehadt, ende de Directie van des Scheeps-timmeragie, omtrent de Mase, met groote eer ende neerstigheydt bij ghewoont.’ Veel later, nadat hij reeds een wereldberoemden naam verworven had (door den slag bij Duins) heeft de Luitenant-Admiraal Tromp een poging aangewend om Kommandeur van Den Briel te worden. Dit geschiedde in het najaar van 1647. Wat Tromp daartoe bewogen heeft, weet ik niet, Ik vermoed, dat hij met het oog op den aanstaanden vrede, waarvan de onderhandelingen reeds zoo lang traineerden, een andere betrekking heeft willen zoeken. Uit zijn kinderjaren toch herinnerde hij zich het sluiten van het Bestand, en hoe toen zijn vader en vele anderen kapiteins gelicentieerd waren geworden. En kon hij voorzien, dat juist na dien vrede de groote oorlogen ter zee een aanvang zouden nemen! Doch ‘de poging, door Tromp aangewend om de betrekking van Kommandeur van Den Briel te erlangen, was te vergeefsch. Bij besluit van 9 December 1647 werd door Zijne Hoogheid (prins Frederik Hendrik) aangesteld Frederik van Lyer.Ga naar voetnoot1) Zulk een tijdelijk heimwee naar het rustige burgerlijke levenGa naar voetnoot2) schijnt bij meer dan een zee-overste voorgekomen te zijn. Ook M.A. De Ruijter heeft eens bijna het burgerlijke leven boven het leven ter zee verkozenGa naar voetnoot3) en een dergelijk verschijnsel komt ook voor in het leven van Witte Cornelisz. de With.Ga naar voetnoot4) (Slot volgt.) |
|