| |
| |
| |
De meesterstukken der Vlaamsche school in den Louvre
door Max Rooses.
P.P. Rubens.
De drie Schikgodinnen den levensdraad van Maria van Medici spinnend.
Het voornaamste werk van Rubens, dat de Louvre bezit, en ook wel het belangrijkste van al de werken, die in deze verzameling gevonden worden, is de Geschiedenis van Maria van Medici. Nagenoeg al de andere stukken van het Staats-museum zijn voor andere bestellers dan het Fransche rijk gemaakt, de uitvoering dezer reeks is door een koningin van Frankrijk den meester toevertrouwd; zij stelt een aantal gebeurtenissen voor uit de geschiedenis van het land; zij behoort sedert haar ontstaan aan den Staat: het is dus voor Parijs een werk van uitzonderlijk belang. Ook in des kunstenaars leven neemt het een aanzienlijke plaats in.
Het werd geschilderd van 1622 tot 1625, toen Rubens in de volle rijpheid van zijn talent was; het is het eerste werk, dat hij voor een vreemden vorst vervaardigde; het was ook het eerste, dat hem met vorstelijke mildheid werd betaald; het is het uitgebreidste, dat hij ooit schiep; twee eeuwen lang is het de beroemdste zijner scheppingen gebleven. Het is dus alleszins de moeite waard dat wij er ons een poosje bij ophouden.
Zooals men weet werd de Geschiedenis van Maria van Medici geschilderd voor het Palais du Luxembourg, dat de koningin-moeder na den dood van haren man Hendrik IV voor zich liet bouwen. Men was aan het werk gegaan in 1613, het paleis was voltooid in 1620; en toen was de koningin er op bedacht de twee eerezalen te doen versieren met twee groote reeksen geschilderde doeken: de eene haar eigen geschiedenis, de andere die van Hendrik IV voorstellende. De vorstin was een Italiaansche, uit het roemrijkste en meest kunstlievende geslacht, dat haar vaderland voortbracht; zij herinnerde zich hoe in hare geboortestad Florence, de kerken, de kloosters en paleizen met muurschilderingen versierd waren en kon zij er niet meer aan denken de wanden van haar paleis met frescos te doen bedekken, dan kon zij toch, getrouw blijvende aan de gebruiken van den dag, er dichtst bij komen door de muren te laten bekleeden met olieverfschilderingen.
| |
| |
De drie Schikgodinnen den levensdraad van Maria van Medici spinnend.
Eens dat het plan gerijpt was moest er gedacht worden aan den uitvoerder.
De Italiaansche school had in 1620 uitgebloeid, alleen de laatste Bolonneezen waren nog in leven, en de Florentijnsche prinses was wijs genoeg in haar geboorteland naar niemand te zoeken, wien zij het werk kon vertrouwen. In haar nieuw vaderland had zoo iemand nooit bestaan. Rubens daarentegen was wijd en zijd beroemd. Ook zonder dagbladen en tentoonstellingen verspreidde zich de faam eens kunstenaars toen in korten tijd over de beschaafde wereld. Men zegt, dat baron de Vicq, de afgezant van het hof van Brussel bij dat van Parijs, den Antwerpschen meester aanbeval. Het is best mogelijk, maar er dient daarbij aangemerkt te worden dat de hertogin van Mantua, bij wier echtgenoot Rubens als hofschilder had gewerkt, de zuster was van Maria van
| |
| |
Medici en dat Frans Pourbus, met wien Rubens aan het hof van Vincentius van Gonzaga had verbleven, de portretschilder der koningin-moeder was. Een onbekende zal hij dus niet aan het hof van Frankrijk geweest zijn. Dat de aartshertogin Isabella gunstig over hem getuigd had lijdt geen twijfel.
Op het einde van 1620 noodigde Maria van Medici Rubens uit naar Parijs te komen om zich met haar te verstaan over het werk. Op zijn weg naar Frankrijk reisde hij over Brussel en bezocht daar de Infante, die hem belastte in haren naam aan de koningin een hondje en een halssnoer, met vier-en-twintig geëmailleerde platen versierd, aan te bieden.
Rubens bevond zich te Parijs den 17den Januari 1621 en den 26sten Februari was hij uit die stad vertrokken; den 4den Maart was hij te Antwerpen terug.
Hij was overeengekomen met de koningin, dat hij de twee eerezalen van haar paleis zou versieren tegen een vergelding van 20.000 kronen, wat in geld van onzen tijd met ruim 300.000 frank gelijk staat. Hij zou beginnen met de Geschiedenis van Maria van Medici in 25 tafereelen af te beelden. De zaal, welke diende versierd te worden, was van beide kanten door negen vensters verlicht en aan weerszijde moesten er tien schilderijen geplaatst worden; de overige kwamen in de breedte der zaal. De tien eerste bevonden zich aan den kant van den tuin, de elfde en de twaalfde waren in de breedte aan het een uiteinde der zaal geplaatst; de tien volgende kwamen tusschen de vensters aan de zijde van het binnenplein; aan het ander uiteinde bevonden zich de portretten der ouders van Maria van Medici boven de deuren; het portret der koningin zelve hing boven den schoorsteen. Al de schilderijen zijn 3.94 meters hoog. De eerste en de laatste zijn 1.55 m., de tiende en de elfde zijn 7.27, de twaalfde 7,02, de andere 4,95 breed.
Rubens mocht het werk in zijn atelier te Antwerpen afmaken, alleen moest hij het te Parijs komen plaatsen en voor zooveel noodig zelf daar hertoetsen. Hij stelde zich dadelijk aan den arbeid en den 19den Mei 1622 bood hij het algemeen plan aan, dat den 1sten Augustus door de koningin met enkele wijzigingen was goedgekeurd. Een jaar daarna had Rubens de negen eerste stukken voltooid en in het begin van Juni 1623 kwam hij ze plaatsen. De koningin was er zeer over tevreden. In December 1624 was het werk ver gevorderd en ontving de schilder bevel in de eerste dagen van Februari 1625 te Parijs te zijn. Geheel de reeks moest voltooid en geplaatst wezen op den dag van het huwelijk van Karel I van Engeland met Henriette van van Frankrijk. Rubens vertoefde toen vier maanden te Parijs om de laatste hand aan zijn schildering te leggen; in het begin der maand Juni 1625 keerde hij naar Antwerpen terug.
De bijval, dien de schilder bij de opening der zaal inoogstte was bijzonder groot; in verzen en in proza werd de Galerij van Maria van Medici beschreven en geprezen. De onderwerpen waren van aard om de dichters en de geleerden van dien tijd gelegenheid te verschaffen om niet alleen blijk van goeden smaak, maar ook van kennis der geschiedenis en schranderheid in het verklaren der zinnebeeldige en mythologische figuren te geven. Van
| |
| |
dien kant was de eerezaal van den Luxemburg een waar buitenkansje voor de latere geschiedschrijvers van Rubens. Gretig namen zij de beschrijving der twee-en-twintig stukken en de verduidelijking der allegorische figuren van elkander over en vulden er tal van bladzijden mede.
De schilderingen bleven in het Luxemburg-paleis tot in 1802. Toen werd het gebouw tot zetel van den Senaat ingericht, de eerezaal werd afgebroken om plaats te maken voor de groote trap en de schilderijen werden overgebracht naar den Louvre.
De schetsen werden het eigendom van den abbé de Saint-Ambroise, die de gewone bemiddelaar tusschen den schilder en de koningin was geweest en aan wien Rubens ze hoogst waarschijnlijk uit erkentelijkheid schonk. Tegenwoordig bevindt zich het grootste deel er van in de Pinacotheek te Munchen, enkele ook in het Museum te Kopenhagen en in dat van Sint Petersburg.
De tweede zaal, die Maria van Medici door Rubens wilde laten schilderen en die den levensloop van Hendrik IV haren gemaal moest verbeelden, kwam nooit tot stand.
Er was een oogenblik spraak geweest van een Italiaanschen schilder Giuseppino (Giuseppe Cesari, il Cavaliere d'Arpino) met het werk te gelasten. De kardinaal de Richelieu had in 1626, die toen zeer bekende en later vergeten grootheid aan de koningin-moeder aanbevolen; zij zelve had zich tot den kardinaal Spada gewend om te vragen of Guido Reni het werk niet op zich zou kunnen nemen, maar toen deze laatste er zich niet bereid toe verklaarde en Giuseppino te oud bleek, kwam men ten slotte toch tot den Antwerpschen schilder terug. Waarom men aarzelde na de voleinding der galerij van Maria van Medici hem ook die van Hendrik IV toe te vertrouwen, zooals in den begin besloten was, weten wij niet.
In 1628 had hij er dan toch een aanvang mede gemaakt, maar de reizen, die hij in Augustus van dit jaar ondernam naar Madrid en Londen als diplomatiek onderhandelaar kwamen het werk onderbreken. Toen hij in 1630 teruggekeerd was in Antwerpen, hervatte hij het; in den loop van dit jaar bracht een oneenigheid over de afmeting der stukken nieuwe vertraging te weeg en weldra deden de vijandelijkheden, uitgebroken tusschen Maria van Medici en haren zoon Lodewijk XIII het plan geheel opgeven. De koningin ging het volgende jaar in ballingschap en keerde nooit meer in Frankrijk weer. Die gebeurtenis, volkomen onbeduidend in zich zelve, mag een ware ramp voor de kunst heeten. Rubens had reeds tal van schetsen gemaakt voor de tweede galerij, twee groote stukken waren er aangelegd en tamelijk ver gevorderd: beide bevinden zich in het Museum der Uffizi in Florence. Zooals zij daar zijn nemen zij een eerste plaats in Rubens' scheppingen in, en zonder den minsten twijfel zouden zij tot zijn uitstekendste meesterstukken gerekend worden had hij ze kunnen voltooien.
Het was een zware taak, die Rubens aanvaardde, toen hij op zich nam de geschiedenis van Maria van Medici te schilderen. Een minder belangwek- | |
| |
kende koninklijke levensloop dan de hare, een onbehagelijker vorstin als zij ware moeilijk te vinden. Zij maakte Hendrik IV het leven bitter door haar heerschzuchtig en twistziek karakter; leefde in onmin en in oorlog met haren zoon gedurende een goed deel van haar leven en werd eindelijk door hem verplicht het land te verlaten en in den vreemde een bestaan te gaan vragen aan hare vrienden van vroeger of aan het toeval dat zich niet altijd gunstig toonde. Na den dood van haren man (1610) had zij als regentes velerlei muiterijen te bekampen gehad. Toen zij haar zoon meerderjarig had doen verklaren in 1614 was de strijd tusschen hen beiden begonnen; de koningin werd overwonnen, in hechtenis genomen (1617) en door het waagstuk van een aanhanger verlost (1619). Daarop volgde een nieuwe verzoening, een nieuwe oorlog en een nieuwe wapenstilstand, die van 1620 tot 1626 duurde. In die jaren van rust en verademing vond Rubens tijd om zijn galerij te voltooien.
Ziedaar de heldin, die de schilder te verheerlijken had: geene gebeurtenis van belang dan die welke getuigenis aflegde van hare gebreken en van den haat, dien zij zich hierdoor op den hals haalde; ongelukken genoeg maar niets hartsverheffends, niets tragisch in dit leven van onrust en tegenspoed. De strijd tegen hare onderdanen en haren zoon, die haar bestaan eene treurige beteekenis gaf, moest door den schilder van haren levensloop verzwegen worden. Hoe weinig behandelenswaardige stof lag er in dit alles!
Rubens had dan ook te zorgen dat hij uit dit nietige, uit dit weerzinwekkende iets kunstigs maakte en daar de waarheid hem in den steek liet nam hij zijn toevlucht tot de verdichting. Uit Maria's leven koos hij de algemeene onderwerpen en zooals een dichter voor familiefeesten doet, nam hij de algemeene menschelijke voorvallen om ze door eigen vinding en opsmukking een belang bij te zetten, die zij uit zich zelve niet bezaten. Zoo kregen wij achtereenvolgens te zien de Schikgodinnen die Maria van Medici's levenslot spinnen, hare Geboorte, hare Opvoeding, hare Verloving met Hendrik IV, haar Voorloopig Huwelijk, hare Aankomst in Frankrijk, de Voltrekking van haar Huwelijk, de Geboorte van haren zoon, het Huwelijk harer dochter. Daarnevens komen de staatkundige gebeurtenissen: Hendrik IV die naar den oorlog gaat en zijn vrouw het bestuur van het land toevertrouwt, de Kroning van Maria van Medici, de Verheerlijking van Hendrik IV en de Tusschenregeering zijner weduwe, hare Reis naar Pont de Cé, waar zij ging strijden tegen hare vijanden, de Overgave van 's landsbestuur aan haren zoon, hare Vlucht uit het kasteel van Blois waar zij gevangen was, de Verzoening met haren zoon en het sluiten van den Vrede. Heel die staatkundige reeks is één fraaie leugen; de opvolging van twist en oorlog werd gemaakt tot een verheerlijking van krijgsmoed, van vredelievendheid en eendracht. Veel wat had dienen gezegd te worden werd verzwegen en wat gezegd werd behoefde een behendigen uitlegger om het aannemelijk te maken. Rubens wist het wel, en evengoed wist het de omgeving der koningin. Twee dagen nadat de nieuwe galerij was ingewijd kwam Lodewijk XIII Rubens' werk
| |
| |
zien, bij die gelegenheid schreef de schilder aan zijn vriend Peiresc: ‘De koning heeft mij ook de eer gedaan onze galerij te komen bezichtigen; het was de eerste maal dat hij den voet zette in het paleis, waar men 16 of 18 jaar geleden is begonnen aan te werken. Zijne Majesteit toonde zich volkomen tevreden over mijne schilderingen; iets wat mij werd medegedeeld door al diegenen, welke er tegenwoordig waren en voornamelijk door den heer de St. Ambroise. Deze heeft toen de onderwerpen uitgelegd, hun waren zin met groote behendigheid verdraaiende en verbergende.’
Een minder vindingrijke geest dan Rubens ware te kort geschoten in die lastige taak: hem gaf hare poverheid gelegenheid zijne scheppingskracht in al haren veelzijdigen rijkdom te openbaren. Van de gebeurtenissen, huiselijke zoowel als staatkundige, nam hij wat hij geschikte stof achtte om onverbloemd te worden behandeld en hij gaf het naar waarheid weer. Zoo deed hij voor het Voorloopig Huwelijk der Koningin, voor hare Kroning, voor het Vertrek des Konings naar het leger, ofschoon in dit laatste stuk reeds een paar zinnebeeldige figuren voorkomen. In meerdere, ofschoon ongelijke mate, wordt in de andere tafereelen plaats ingeruimd aan Allegorie en Mythologie. Zoo wordt bijvoorbeeld de Geboorte der Koningin voorgesteld door de godin Juno Lucina, die de pas geborene in de armen legt der stad Florence in tegenwoordigheid van den stroomgod van den Arno, van de godin van Overvloed en van de Gelukkige Uren die de kenteekens van het koningdom en bloemen strooien rond het kind; zoo worden, in het tafereel harer Opvoeding, Minerva, Mercurius, de Gratiën en de Harmonie er bij gehaald, terwijl in den achtergrond de wateren der fontein Castalia een doorschijnend vochtgordijn vormen; zoo wordt heel de Olympus ter hulpe geroepen om den voorspoed des lands onder het Regentschap van Maria van Medici te vertolken.
Een overdaad van zinnebeelden, een overstrooming van godengestalten! Maar hoe heerlijk zijn die figuren, uit het rijk der fabel en der verbeelding in dat der geschiedenis binnengevoerd! Wat gaf het Rubens of Maria van Medici het onbehagelijkste aller figuren en hare lotgevallen de meest weerzinwekkende waren? Bleven de goden uit den Olympus niet het schoonste wat de menschen schiepen; riep hij zelf in zijne allegorische figuren niet de bevalligste aller wezens en de prachtigste en machtigste aller gestalten op? Mocht hij ze niet bekleeden met de donzigste huid en met het kleurigste gewaad; mocht hij ze niet plaatsen in de sierlijkste houding en de bekoorlijkste omgeving? Was het gebied zijner verbeelding niet onbeperkt en kon hij met de geschiedenis te verwijden zich geen hemel en aarde scheppen naar zijn eigen fantazie, de weelderigste die ooit een kunstenaar bezat?
En hij deed dit alles: zijne Schikgodinnen, zijne Drie Gratiën in de Opvoeding, zijne Waternymfen in de Landing der Koningin, zijn Geniussen der Gezondheid en der Vruchtbaarheid in de Geboorte van Lodewijk XIII, de Overwinning en de Faam in de Verheerlijking van Hendrik IV, zijn Apollo in de Regeering der Koningin, zijne roeisters in de Meerderjarigheid des
| |
| |
Konings en zoovele andere figuren tellen onder de schoonste gestalten, die ooit door het penseel werden voortgebracht. Minder rijk is het zuiver menschelijk element bedeeld; maar ook daar is menig figuur uitstekend. Zoo Hendrik IV, die met bewondering het portret zijner bruid aanstaart; zoo de moeder, die haar pas geboren zoontje belonkt; zoo de kleine Lodewijk tusschen vader, die naar den oorlog gaat, en moeder, aan wier zorgen hij wordt toevertrouwd.
Zeker er zijn zwakke deelen in het werk; de overdaad der allegorie, waarvan wij een voorbeeld aanhaalden in het tafereel der Geboorte van de Koningin, is volgens onzen smaak overdreven en wordt stuitend; de karige plaats toegemeten aan de waarheid in vergelijking met het ruime aandeel toegekend aan de verdichting bevredigt geenszins onze opvatting der historie-schildering; maar dit neemt niet weg dat in zijnen aard de Geschiedenis van Maria van Medici onder Rubens' meesterstukken telt.
De schilder was in den vollen gloed des levens en der scheppingskracht, hij had ruime baan om op een armoedig, maar toch door den rang der heldin nog immer schitterend onderwerp te borduren wat hij wilde; hij bevredigde nu eens voor goed zijn zin voor vernuftige zinnebeelden en voor heerlijke klassieke godengestalten, die bij hem was aangekweekt in het atelier van Otto Venius, in Italië en door zijn oudkundige studiën; vrijer dan ooit vierde hij den teugel aan zijn gave om het leven en de geschiedenis van de decoratieve zijde te beschouwen, de mannen en vrouwen om te scheppen in toonbeelden van krachtvolle schoonheid.
Het was een blijk van verwaanden trots bij de koningin haar eigen lotgevallen in haar eigen paleis door de kunst te laten vereeuwigen en te laten verheerlijken. Den schilder werd de taak opgelegd van een officieelen lofredenaar en zulke opdracht was zeker niet van aard om hem te bezielen. De Galerij van Maria van Medici zou dan ook beneden die van Hendrik IV gebleven zijn, zooals wij duidelijk genoeg zien uit de twee groote stukken der Uffizi; maar het was Maria van Medici's wensch een koninklijke zaal op te smukken met wat de kunst sierlijkst aanbrengen kon. En Rubens toonde zich volkomen op de hoogte der taak. Zijn decoratief werk is geniaal: al wat hemel en aarde, geschiedenis en poëzie hem aan de hand konden doen van behagelijke zinnebeelden en van heerlijke gestalten, al wat licht en kleur kon bijdragen om de weidsche zaal feestelijk en vorstelijk te maken bracht hij samen. Men verbeeldt zich niets glanzenders dan die pralende en stralende doeken in een met passenden rijkdom gestoffeerd paleis, niets dat een grooteren lust aan de oogen en aan den geest moest bieden dan die vernuftige vindingen met die heerlijke vormen en kleuren omkleed.
Rubens schiep de ontwerpen alleen en nam aan de uitvoering het grootste deel; wel liet hij zich helpen door zijne leerlingen en meer bepaald door Justus van Egmont in het schilderen der figuren, wel benuttigde hij het talent van Snijders en Wildens om de dieren en bloemen en andere bijzaken
| |
| |
aan te brengen, maar hij zelf hertoetste alles wat hij niet geheel opschilderde en maakte het tot zijn werk.
Het tafereel dat wij in gravuur weergeven is het eerste in de rei. Hoog in den hemel zetelen Jupiter en Juno: zij, streelend en verleidelijk, poogt hem gunstig voor de toekomende koningin te stemmen; hij blikt majestatisch, maar toch goedig neer, niet zonder eenigen argwaan tegen de verleidende woorden: een brokje van Rubeniaansche vormenschoonheid en van Vlaamsche gemoedelijkheid. Lager de Schikgodinnen tusschen den gloriegloed van daar boven en de donkere wolken van beneden: heerlijke vrouwenlijven op kleurige draperijen gezeten. De vreeselijke beschiksters over het menschelijk lot zijn omgeschapen in bevallige welwillende figuren. Zij zijn over het tafereel verdeeld zooals Rubens alleen dit kon, dit is zoo natuurlijk en zoo gelukkig, dat niemand zich verbeeldt dat hunne houding anders en fraaier denkbaar zij. Het zijn Rubens' vrouwen: geen buitensporig zware lichamen, geen wonderen der natuur, maar uitgelezen typen van weelderigen levensbloei met al het bloemige en frissche dat een milde natuur meebrengt. Wel zijn de koppen fijn en aanvallig, maar de zware spieren, de rijkgevleesde ruggen herinneren ons dat Rubens in de vrouw meer het vleesch dan den geest bewonderde, dat zijn ideaal altijd iets stoffelijks had.
De schilderij zooals heel de reeks behoort tot de middenjaren van Rubens, een tijdstip van overgang van zijn vroegeren tot zijn laatsten trant, geen reuzenlijven meer, geen sterke werking van licht tegen donker, die overigens in die muurbekleedingen niet zou gepast hebben: maar nog niet het dartele en tooverende spel van kleur en tint, nog niet de alleenheerschappij van het licht, nog geen ondergaan van den teekenaar in den schilder; een tijd van gematigdheid, van redelijkheid, van werken zonder gejaagdheid, van overvloedige en sierlijke zeggingskracht, van evenwicht tusschen zijne vele en heerlijke gaven.
|
|