Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
De luitenant-generaal Willem Jan Knoop.
| |
[pagina 194]
| |
tot den Munsterschen vrede. Hij las het slot voor uit een Vlaamsche spraakkunst, in den toenmaals voor schoolboeken gebruikelijken vorm van een gesprek tusschen een vader en zijne twee zoons, waarbij Jantje en Pietje van tijd tot tijd met vragen aankwamen, enkel en alleen om vader in de gelegenheid te stellen zijne wijsheid omtrent de een of andere kerkelijke stelling te luchten. Zoo viel Pietje bij den vredehandel van Munster - waarmede ‘monsieur’ Booterdaele even weinig als de vraagbaak uit het leerboek ingenomen scheen - onbescheiden in de rede met de voor zoo'n historicus in den dop vrij snedige opmerking, dat Holland dan toch een vrij en onafhankelijk volk was geworden, België daarentegen.... Willem Knoop luisterde vol aandacht! Maar Pietje's vader, wiens functiën ‘meester’ met groote oogen en niet-twijfelachtige vingerbewegingen tusschen het eerwaardige hoofd en het fluweelen dekseltje waarnam, legde Pietje het zwijgen op door de barsche tegenwerping, dat België het ware geloof had behouden, en er dus veel beter aan toe was dan Holland! - Juist kondigde het vermaarde carillon op de belfrije boven de oude Hal met de ‘kermesse flamande’ het middaguur aan. Meester Booterdaele sloeg zijn geschiedkundige cathechismus dicht. De jongens vlogen uit de banken en begroetten den eersten slag van twaalven met luid applaus hunner klompen en met ijzer beslagen hakken op de stoepen en straatklinkers. Willem Knoop stoeide niet meê maar liep langzaam en nadenkend naar de ‘Coupure Kaai’ no. 576. ‘Monsieur’ Booterdaele mocht Willem wel, en hij mocht eveneens ‘Monsieur’ gaarne lijden. Maar heden, nog al zijn tienden verjaardag, had ‘meester’ hem met dat koude verhaal over onzen beroemden worstelstrijd tegen Spanje, waarvan hij zich heel wat anders had gedroomd, bitter teleurgesteld. Welk een onderscheid tusschen dit als wierook bedwelmende fabeltje op school en de opwekkende, gekleurde verhalen van zijn vader over Neerlands heldendaden! Papa Knoop, Willem Hendrik, was den militairen loopbaan begonnen als cadet bij de dragonders van het legioen van Maillebois. Na ontbinding van dit dragonderkorps had Knoop senior gediend bij de huzaren van Salm, en in 1787 als sergeant bij de Geldersche brigade van Pyman - agent of minister van oorlog onder de Bataafsche Republiek - te Amstelveen en Oudekerk deelgenomen aan de verrichtingen der patriotten, die niet zonder roem vochten tegen de Pruisen. Hij werd door een geweerkogel gewond en krijgsgevangen naar Wezel gevoerd. Wel kon hij binnen enkele maanden naar het vaderland wederkeeren: maar levenslang uitte zijn wrok tegen de Oranje-klanten zich krachtig genoeg, om zijne zoons niet onpartijdig over de laatste jaren van het Stadhouderlijke bewind te doen oordeelen. Hij week echter in 1795 niet uit en voerde geenszins, als zoovelen in dien tijd hebben misdaan, de wapens tegen eigen landgenooten. Zoodra in '99 het vaderland door een landing uit Engeland werd bedreigd, trad hij weder in dienst bij het Bataafsche leger; later kwam hij o.a. in garnizoen te Deventer, waar Willem Jan geboren werd. En wanneer hij thans, op gevorderden leeftijd plaats-commandant te Brugge, 's winters om | |
[pagina 195]
| |
den hoog opflikkerenden haard of 's zomers op de wandeling verhaalde uit den Spaanschen tijd, van Leidens ontzet, van de dappere Kenau met hare trawanten op Haarlems wallen en van de verdediging van Alkmaar; of wel van den schandelijken moord der de Witten op het Groene Zoodje te 's-Gravenhage; nog liever, van zijn eigen charges in Noordholland op de Engelschen en de Russen bij Bergen en Castricum, van generaal Daendels, dien hij hoog vereerde en meermalen op het slagveld met zijn peloton tot dekking had vergezeld; van zijn veldtochten in Oostenrijk en Hannover of in
... had Knoop senior gediend bij de huzaren van Salm...
1809 in Zeeland als ritmeester bij de garde-huzaren - dan flikkerden de oogen van den jeugdigen Jan Willem, en luisterde hij, niet slaperig en ongeduldig als de jongens bij ‘monsieur Booterdaele’ maar: ‘Die Augen auf, die Ohren spitz!’ De indruk dezer verhalen is nimmer uitgewischt en van grooten invloed gebleven op de levensrichting van den zoon, wiens staat van dienst geen enkelen veldtocht zou vermelden maar die in grootheid zijn vader ver heeft overtroffen. | |
[pagina 196]
| |
Sedert Willem Jan Knoop op 29 Juni 1825 te Brugge als volontair bij de 6de Afdeeling Infanterie in dienst trad tót zijn dood heeft hij geen oogenblik de edele gevoelens verloochend, die zijne ouders hem in hun eenvoudigen gezelligen kring hadden ingeprent. Evenals zijn broeder en zijne beide zusters hing hij met groote liefde aan zijne moeder, Henrica Wilhelmina Hartkamp: een schoonzuster van generaal Baron Tindal. Om het autoriteits-geloof van meester Booterdaele heeft hij later nog dikwijls gelachen. .... als volontair bij de 6de Afdeeling Infanterie....
Zijne luitenants-jaren besteedde Knoop tot ijverige studie. In 1838 behoorde hij tot het gelukkige viertal officieren, die na een vergelijkend examen buitengewoon tot kapitein werden bevorderd. Aan dit voorrecht beantwoordde hij in 1846 als leeraar aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda door zijn schitterend weerschrift op de lasterlijke beschuldigingen van den Engelschen kapitein Siborne tegen den wapenroem der Nederlanders bij Quatre-Bras en Waterloo; voorts door zijn leerstellig werk over de krijgskunst. De moed en de beschamende overtuiging, waarmede hij den Britschen vleier van lord Wellington in het ongelijk stelde en terecht wees, deed het hart van elken deskundigen Nederlander van dankbaarheid gloeien. Op die wijze in het strijdperk te treden voor de zaak van recht en waarheid, evenals Gijsbert Karel van Hogendorp in 1830 voor den Prins van Oranje heeft gedaan, is de daad van een man van moed, van een edel karakter; een daad, die door het nageslacht geroemd wordt. Kapitein Knoop mocht zich zelf de trotsche woorden van den Cid toeëigenen, door hem op den Macedonischen Alexander, op Bonaparte bij Lodi en Arcola, op den Oranje-held in 1815 toegepast: Mes pareils à deux fois ne se font pas connaître
Et pour leurs coups d'essai veulent des coups de maître.
Veertig jaren behield de Engelsche pers het zwijgen over de houding der Nederlanders op 16 en 18 Juni 1815. Op hoogen leeftijd is onzen krijgsgeleerde het weten bespaard, hoe de indruk van zijn machtig woord in den | |
[pagina 197]
| |
vreemde verloren ging. Een gezaghebbend Duitsch tijdschriftGa naar voetnoot1) opperde nieuwen twijfel aan onze verrichtingen bij Quatre-Bras en Waterloo. ‘The Boy's Own Paper’Ga naar voetnoot2) - een Engelsch ‘Jonge Volkje’ - sloeg, wellicht verkeerd voorgelicht door de jongste Waterloo-artikelen in ‘Colburn's United Service Magazine’Ga naar voetnoot3), onnadenkend een nog smadelijker weg in om Neerlands wapeneer bij den beroemden Viersprong en te Mont St. Jean te bekladden. Aan een jonger geslacht de eer en de plicht om Knoops voorbeeld te volgen, de in 1815 eervol verworven lauweren niet door den vreemdeling te laten ontrooven! Van Knoops krijgskundigen cursus werd het deel ‘Strategie’ door den toenmaligen minister van oorlog als leerboek verboden en uit den handel teruggenomen,Quatre-Bras.
uit vrees voor de daarin verkondigde waarheden betreffende ons verdedigingsstelsel. Weinige militaire schrijvers kunnen zich op een dergelijke onderscheiding beroepen. De groote beteekenis van het boek is later algemeen gehuldigd; de daarin ontwikkelde denkbeelden bezitten nog waarde.
Generaal Knoop had bereids alle rangen bij het leger doorloopen, reeds voor lang (1857) was hij om zijne letterkundige verdiensten onder de vorsten der wetenschap in de Koninklijke Academie van Wetenschappen aan den | |
[pagina 198]
| |
Amstel en door Alkmaar in de Tweede Kamer der Staten-Generaal binnengeleid, toen in 1870 ons het voorrecht te beurt viel om aan hem bij de derde divisie van het veldleger te worden toegevoegd. In die betrekking aanschouwden wij hem op het hoogtepunt zijner militaire grootheid. Generaal Knoop was optimist en had - 't valt niet te ontkennen - door zijne adviezen als volksvertegenwoordiger omtrent aangelegenheden van legersamenstelling, legeroefening en landsverdediging geenszins het goede gesticht, dat men van hem verwachtte. Maar zelden heeft optimisme meer zelfvertrouwen gekweekt dan toen in 1870 aan hem de bewaking onzer grenzen op de scheiding van Rijn, Waal en IJssel werd toevertrouwd. Het standpunt van Neerlands regeering bij den plotseling uitgebroken krijg tusschen Galliërs en Germanen was handhaving der neutraliteit. Onzekerheid omhulde den politieken horizont. In een tijdperk, dat geenszins met den vredestoestand kon worden gelijk gesteld, hoewel de oorlog nog niet was uitgebroken, moest trots groote belemmeringen deels van wettelijken aard, deels omdat de regeering zich gedurende het lange tijdperk van vrede den oorlogstoestand nooit helder voor den geest had gesteld, onze ondoelmatig georganiseerde en onvolledig uitgeruste krijgsmacht met den meesten spoed te velde gebracht worden. Op 16 Juli werden dertig duizend verlofgangers uit hunne haardsteden onder de wapens geroepen, tevens bevelen gegeven tot het bezetten van liniën, vestingen en forten. Zes dagen later gingen de eerste troepen op marsch. In den namiddag van den 23en hadden de divisiën en brigades van het veldleger de aangewezen kantonnementen in Utrecht, Gelderland, Brabant, Groningen en langs de Hollandsche kust betrokken. Hoewel generaal Knoop te Arnhem op den hoofdtoegang naar ons land in de eerste plaats aan een ontmoeting blootgesteld scheen en hij volle bewustheid gevoelde van de talrijke gebreken en leemten bij de troepen en de middelen tot 's lands verdediging, blikte zijn oog rustig; geen trek van zijn gelaat verraadde de bezorgdheid, waarover hij dikwerf met zijn onmiddellijke omgeving sprak. Bij presentatie der officieren in het stafkwartier, de toenmalige koepokinrichting achter het Duivelshuis van Maarten van Rossum, bezielde hij allen door zijn opwekkend woord tot vertrouwen. Al spoedig vernemende dat de beurs van vele officieren door aanschaffing van dienstpaarden - in die dagen peperduur! -, door buitengewone uitgaven voor uitrusting en schulddelging bij het verlaten hunner garnizoenen, aan bloedarmoede leed of reeds aan tering was bezweken, noemde hij, mits elkeen zijn plicht deed, het financiëele vraagstuk de geringste zorg. Maar onverwijld schreef hij naar het groote hoofdkwartier om de officieren schadeloosstellingen en toelagen te verzekeren. Wanneer hulp geen uitstel gedoogde, tastte de divisie-commandant, ofschoon hij niet onder de gunstelingen van Fortuna telde, diep in den zak. De eensklaps uit hun kring en verrichtingen gerukte miliciens prees de bevelhebber om hun trouwe opkomst en loofde op het exercitie-veld, onder drukkende hitte bij manoeuvers langs den Rijn of den IJssel op verren afstand der kantonnementen, hun ijver en volharding. De post-commandan- | |
[pagina 199]
| |
ten, inzonderheid die te Westervoort, wien de niet-stormvrijheid van het fort achter den spoorwegbrug schier elken nacht na vermoeiend dagwerk een brief vol bezwaren in de pen gaf, stak hij telkens een hart onder den riem. Rusteloos bezig om alles te ordenen en in alle behoeften te voorzien, vroeg te paard en in het veld en laat aan de schrijftafel, nam generaal Knoop bij maaltijden ten huize van 's Konings Commissaris in Gelderland de eereplaats in. Daar weigerde hij elke hulde aan zijn persoon, doch wees met klem op de verplichtingen, die op allen, militaire en burgerlijke overheden, op het leger en de schutterij, op de met inkwartiering zwaar belaste ingezetenen zoowel als op hunne ongenoode gasten rustten. Het veldleger was reeds lang ontbonden, toen men pas vernam hoe hulpeloos de troepen gedurende de eerste dagen aan de grenzen hadden gestaan: niet zonder
.... bij manoeuvers langs den Rijn of den IJssel....
overdrijving, maar toch ook niet geheel onwaar gekenschetst als de infanterie zonder patronen, de cavalerie met te weinig paarden, de artillerie zonder voldoend geschut of bespanningen. Wetende dat het niet helpt te klagen, wanneer 't er op aan komt de handen uit de mouw te steken, had generaal Knoop zijn trouw aan Koning en Vaderland getoond door - zooals hij zoo dikwijls in zijne geschriften had aanbevolen - te doen, niet wat hij wenschte maar wat hij kon, en door te woekeren met de beschikbare middelen.
Sinds de wederlegging van Siborne aan den heer Knoop een zegepalm had uitgereikt, een oorlogslauwer evenarend, was zijn lust geprikkeld om het licht der krijgsgeschiedenis, de ‘alma mater’ voor alle militaire wetenschap, te doen stralen over volk en leger. De staatkundige beweringen op het eind der eerste helft van onze eeuw, jammerlijke onkunde bij de regee- | |
[pagina 200]
| |
ringsklasse omtrent militaire aangelegenheden en dientengevolge ondoordachte bezuinigingen op de krijgsmachten, het behoud van verouderde instellingen en een toenemende verzwakking van leger en vloot scherpten telkens zijn pen om te waarschuwen tegen overdreven vermindering der levende kracht van de natie, en te zamen met zijn vriend Stieltjes den vinger te leggen op de zoogenaamde schadelijke vestingen. Door te herinneren aan de roemrijke daden van het voorgeslacht wist hij de ontmoedigden op te wekken, den volksgeest te verheffen; hij trachtte de impopulariteit van het krijgswezen voor belangstelling te doen plaats maken. Voor de studie der Nederlandsche krijgsgeschiedenis brak met Knoop een nieuw tijdperk aan. Ter vermeerdering van kennis bij de verdediging van eigen bodem zocht hij vooral leering in den Tachtigjarigen strijd met het trotsche Spanje en de verrichtingen van den Koning-Stadhouder Willem III, die als Groot-Brittannische Majesteit de ziel is geweest van het groote bondgenootschap tegen den half-god Lodewijk XIV. Willem III was de uitverkoren held zijner studiën. Meestal nam generaal Knoop aanleiding uit een of ander nieuw-verschenen werk om zijne denkbeelden over het behandelde tijdvak mede te deelen. Hij deed zulks aanvankelijk in den jaren lang door hem geredigeerden Nieuwe Militaire Spectator, later bij voorkeur in niet-militaire maandwerken of in de vergaderingen der Koninklijke Academie van Wetenschappen: waarvan de hoogst belangrijke verslagen, helaas, te weinig onder de oogen van het groote publiek komen. De krijgs- en geschiedkundige geschriften van Knoop hebben een plaats gevonden in menige burger- en boerenwoning: maar hoevelen - beter wellicht hoe weinigen? - onzer officieren lazen b.v. in de Academische verslagen zijn toelichting betreffende een gedeelte van den veldslag van Waterloo, gericht tegen Pertz? Toch heeft deze bijdrage niet minder de aandacht getrokken der onsterfelijken te Amsterdam, dan de bestrijding van Siborne door geheel Nederland. Uit bedoelde verslagen leert men de veelomvattende kennis, het critische oordeel, vooral het edele, humane karakter van onzen meest populairen militairen schrijver beter kennen, dan uit andere vruchten van zijn rusteloos werkzame hand. Volgens getuigenis dier hooggeleerden wist generaal Knoop ook hen te boeien door keurige voordracht, gekuischten vorm en sierlijke taal, door zijne snedige aanhalingen uit Vondel en Cats, uit Molière, Bossuet, Lamartine, Victor Hugo en andere Fransche schrijvers, uit Byron en Shakespeare of de groote Duitsche klassieken, wier letterkundige nalatenschap thans te Weimar door een prinses van Nederlandschen bloede wordt beheerd. Allerlei andere wetenschap bracht hij daarbij te pas, en vergoedde daardoor onder hellenen en latinisten zijn weinige bekendheid met de oude talen. In de beroemde aula van Amsterdam vestigde de militaire geleerde, sprekende over den aanslag van Prins Maurits op Maastricht, het oog op de werkzaamheden van het Limburgsche Geschied- en Oudheidkundig Genootschap onder leiding van den diep betreurden dr. Habbets. Op het podium te Amstelredam dong hij af op den overdreven roem van den grooten keur- | |
[pagina 201]
| |
vorst: geenszins, zooals men zich den echtgenoot van Louise Henriette van Oranje en Nassau gemeenlijk voorstelt, een man uit één stuk of altijd recht op zijn doel afgaande, maar die in de politiek de kunst van wenden en laveeren uitmuntend verstond Wanneer Frederik Willem geen kans zag voordeelen te behalen aan de ééne zijde, dan beproefde hij het aan de andere. Tegenover zijne collega's ter Koninklijke Academie velde generaal Knoop met de hand op de werken van Camille Rousset betreffende Louvois, minister van oorlog onder Lodewijk XIV, of van Grovestins aangaande den staatkundigen naijver in de tweede helft der 17de eeuw tusschen de Zeemogendheden en Frankrijk, een streng vonnis over den Franschen sultan, die Hollands stadhouder Willem III eenvoudig beschouwde als een rebel, omdat Oranje voor hem den rug niet kromde. Aan den Amstel kruiste Knoop den degen met den hoogleeraar dr. R. Fruin - reeds vóór tientallen jaren door hem gehuldigd als Neerlands grootste historicus - over vraagstukken verbonden aan den slag van Saint-Dénis en den Nijmeegschen vrede. Na ernstige studie der krijgsdaden van de Republiek tegen Lodewijk XIV en onder aanhaling van het eigen oordeel van den verwaten monarch over het jaar 1672, demonstreerde Knoop aan den strategischen ontleedtafel de grootheid van Willem III als veldheer en wraakte de uitspraak zijner tegenstanders: ook van dr. von Ranke, die Willem III niet had willen rangschikken onder de groote legerhoofden. Minder nog dan de scherpzinnige schrijver van ‘Neerlands Heldendaden’ bezat dr. von Ranke krijgskundige kennis. In zijne werken, waarover zoo velen spreken maar die door betrekkelijk zoo weinigen zijn gelezen, komen de krijgsverrichtingen slechts in het voorbijgaan voor. Onverschillig óf vorsten- dan burgerbloed de groote mannen onzer oude Republiek door de aderen stroomde, óf zij staats- dan oranjegezind waren, teekende Knoop hen naar het leven. Hij stelde onze voorouders niet in elk opzicht ter navolging, maar toonde bemoedigend uit hunne bedrijven aan, dat, al zijn de oorlogsmiddelen verbeterd, de factoren waarvan de overwinning voornamelijk afhangt, namelijk vastheid van wil, plichtsbesef, volharding en geestkracht der aanvoerders, geoefendheid en tucht bij de troepen, onveranderd zijn gebleven. Niet de talrijkste legers zijn het meest te duchten, maar de dapperste, de best aangevoerde, de best bezielde, de legers, die de meeste orde, het meeste zelfvertrouwen hebben. Niet in de volmaking der wapenen, in ijzer of staal, maar in vleesch en bloed zit de kracht tot 's lands verdediging. Als voorzitter der Vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap en met zijn vriend Menno David graaf van Limburg Stirum als hoofdbestuurder van de Anti-dienstvervangingsbond heeft generaal Knoop onvermoeid en telkens onder andere vormen gepleit voor een deugdelijke samenstelling der levende strijdkrachten: tevens de beste school van orde en tucht voor de geheele natie tot bestrijding der socialistische woelingen in de maatschappij. | |
[pagina 202]
| |
Een boeiende studie wijdde generaal Knoop in de Gids aan prins George Frederik van Waldeck, Pyrmont, enz. Meer dan twintig jaren vervulde deze Duitsche vorst in de moeilijkste tijden bij den Koning-Stadhouder gelijktijdig de betrekkingen van chef van den generalen staf en van hoofdintendant: minder in de tegenwoordige opvatting, dan b.v. als de maarschalken Berthier en Soult bij keizer Napoleon. Tezamen met dr. P.L. Mulder schetste Knoop volledig het karakter van den dapperen voorzaat onzer blonde Koninginne. Als graaf van Culemborg was vorst George Frederik nauw verbonden met de Staten der Republiek en met de hoofden der Oranje-partij; als gebieder van Waldeck behoorde hij tot Frankrijks bitterste vijanden. Reeds meer dan twee-honderd jaar stonden de vorstelijke bewoners van Arolsen en die van het Stadhouderlijk kwartier te 's-Gravenhage, op het Loo, te Dieren en in het lustslot Soestdijk met elkâar in bloedverwantschap en in briefwisselingGa naar voetnoot1), toen de wapenleuzen ‘Je maintiendrai’ en ‘Palme sub pondere crescit’ op nieuw samensmolten. Ook in de krijgsgeschiedenis onzer overzeesche bezittingen heeft de eerbiedwaardige geleerde zich meermalen verdiept. Waarheid van verdichting schiftende, der legende alleen plaats ruimende wanneer ze de krijgsdaden van ons dapper Indisch leger gedurende den Java-oorlog of op Bali beter karakteriseerde, verspreidde zijn pen de werken van de Stuers, van Swieten, Weitzel, de Salis en anderen in ruimeren kring. Hun ondervinding aan eigen denkbeelden toetsende, verhoogde generaal Knoop voor anderen de waarde van zijn oordeel omtrent den oorlog met het rijk van Atjeh, alwaar bij zijn dood de oorlogsfakkel nog lang niet was uitgebluscht. Mét de studiën over onze landsverdediging in 1672 en '73 behooren die over de jaren 1799, 1830 tot '32 onder de meest leerrijke voor Nederland. Een zijner laatste pennevruchten wijdde de generaal in den Militairen Spectator aan Prins Frederik der Nederlanden, die éénmaal bij een even onverdiende als grievende bejegening den generaal Knoop aangedaan, zijn partij genomen en hem voortdurend hooge achting toegedragen had. Van de jaren 1830 en '31 penseelde hij boeiende tooneelen. Onder anderen herstelde hij in de Gids 1877 den ridderlijken Oranje in eere, dien de Belgische generaal Eenens valschelijk van trouweloosheid bij Leuven had beschuldigd. Knoops betoog komt ten volle overeen met het kostbare, hem onbekend gebleven dagboek van generaal Jean Victor Baron de Constant de Rebecque, chef van den generalen staf bij het mobiele leger van 1814, van 1815, van 1830 tot '37. Mr. J.D.C.C.W. Baron de Constant Rebecque heeft uit het handschrift van zijn beroemden grootvader geput om voormelden Belgischen opperofficier - vroeger Nederlander - te weerleggen, die op 12 Augustus 1831 als kapitein der artillerie trots den gesloten wapenstilstand van Leuvens wallen het vuur had heropend. - De uitvoerige opstellen over Joseph Lebeau, | |
[pagina 203]
| |
een der grondleggers van den Belgischen Staat, bevatten veel nieuws en belangrijks over de verhouding der staatspartijen in 1830, over de Gerlache en de Potter, benevens de in 1813 te Amsterdam en te 's-Gravenhage gevloekte prefecten de Stassart en de Celles: de laatste genoemd ‘une espèce de roué de l'ancien régime.’ Knoop roemde onpartijdig de groote bekwaamheden van koning Leopold. Hij dreef even vermakelijk den spot met de onberedeneerde vrijheids-theoriën van dien tijd als met de socialistische leuzen onzer dagen ‘strijd tegen het kapitaal en tegen alle eigendom’: groote woorden en holle klanken, bombast, dien de oproerkraaiers zelf niet begrijpen. .... in 1793....
Den veldtocht van 1799 heeft generaal Knoop, wellicht uit piëteit voor zijn vader, meermalen behandeld: kort geleden nog in den Tijdspiegel. Het allerlaatste werk zijner hand was in dit tijdschrift gewijd aan Herman Willem Daendels, dien dr. Mendels tot onderwerp van zijn academisch proefschrift had gekozen. De krijgsman had op hoogen leeftijd de uniformjas losgeknoopt en gaf ons in zijn leuningstoel geschiedenis ‘en robe de chambre.’ Daar schreef de edele grijsaard alsof men met hem zat te keuvelen. Bedaard redeneerende en niets vergetende, ontvouwde hij de plannen van Dumourier in 1793 tegen de Republiek der Zeven Provincieën. Met een ondeugend genot analyseert hij al wat het hart van den Franschen repu- | |
[pagina 204]
| |
blikein zooal begeerde, tót hij lachend met opgeheven armen en met wijd uitgespreide vingers uitroept.... ‘een goochelaar, een staatkundige saltimbanque, niets dan een gelukzoeker die Dumourier!’ Maar als deze bij tegenspoed en teleurstelling, als gevolg van begane fouten, zijn eigen lei wil schoonwasschen ten koste van Daendels, 't aan diens traagheid wijdt wanneer de slecht beraden plannen onuitgevoerd moeten blijven - dan wordt de brave generaal boos. Hij staat op, loopt met groote stappen zijn eenvoudig gemeubelde kamer op en neer en roept luide: ‘D..... s! 't mocht wat, traagheid! Daendels en traagheid hooren niet bij elkâar! Neen - de fout lag enkel en alleen aan Dumourier! De kerel scheen wel dol!’ - Heeft hij in Daendels met gloed den voortvarenden bevelhebber geloofd, daarentegen voert hij niets aan ter vergoelijking van den Nederlander, die om staatkundige redenen heulde met de Franschen en de wapens heeft gevoerd tegen eigen landgenooten. Helder van hoofd en warm van hart, legde generaal Knoop in zijne geschriften ongekunsteld de bewijzen voor zijn onpartijdigheid, zijn ongeveinsden godsdienstzin en humaniteit. Door opvoeding en eigen ervaring was hij vrijzinnige denkbeelden toegedaan, maar eerbiedigde elke andere overtuiging. Zijn oordeel betrof meer zaken dan personen. Hij deed recht wedervaren aan de heldengrootheid der Nassauers, maar verhief niet minder het genie en den staatkundigen luister van Oldenbarneveld en den hem overigens weinig sympatischen de Witt. Zonder te vragen naar staatkundige drijfveeren, looft hij de dapperheid in Daendels zoowel als in de onsterfelijke helden van Seneffe en Steenkerke, van Malplaquet en Oudenaarde. Door de ondervinding van 1787 en '95 geleerd, ontraadde hij onbepaald den vreemdeling in burgertwisten te mengen. ‘Het is beter wat toe te geven, dan eigen meeningen hardnekkig te vuur en te zwaard te verdedigen. Overdrijving in de staatkunde staat gelijk met verblinding - of veel erger nog - met arglist, die niet terugdeinst voor het gebruiken van oneerlijke wapens, voor het aanhitsen van onedele volksdriften, als middelen om de zege te behouden over andersdenkende bondgenooten.’ Op kerkelijk gebied bestreed Knoop de dwaze meening, alsof vrijheidsgevoel en godsdienstzin niet samen kunnen gaan, en wees dan - zelf was hij een trouw kerkganger - op Guizot, Gladstone en Thorbecke, die openlijk instemming heeft betuigd met een verlicht christendom boven geloofsverdeeldheid. Wetende dat men hier beneden zelden of nooit met engelen of heiligen te doen heeft, dat men bovendien bij engelen en heiligen weinig baat vindt, waar men geroepen wordt om gebied te voeren over menschen, mengsels van goed en van kwaad zooals Corneille dichtte van den kardinaal de Richelieu: Il a fait trop de bien, pour en dire du mal,
Il a fait trop de mal pour en dire du bien -
zocht Knoop het volmaakte niet op aarde. | |
[pagina 205]
| |
Zijn humaniteit bleek uit hooge eischen aan zichzelf en groote inschikkelijkheid jegens anderen. Sober van levenswijze, streng van zeden en nimmer tevreden over zichzelf, was hij voor anderen een zachtmoedig rechter. Eigenbelang kende hij niet en zelfzucht was hem vreemd; meermalen heeft generaal Knoop zich nadeel en verliezen getroost, enkel en alleen om den schijn van begeerte te ontloopen. Wij zouden daarvan vermakelijke staaltjes kunnen mededeelen. Voor den hem door den minister Thorbecke aangeboden portefeuille van oorlog bedankte hij om persoonlijke redenen; ook omdat hij, overdreven bescheiden, twijfelde aan eigen kracht om hoog noodzakelijke hervormingen door te voeren. Middelerwijl heeft hij meer dan één leider van het oorlogsbestuur met raad en daad bijgestaan. Ofschoon de Tweede Kamer hem weinig aantrok en de gebreken van ons parlementair stelsel hem van nabij bekend waren, sprong hij telkens in de bres, wanneer de waardigheid der volksvertegenwoordiging miskend of aangetast werd. Met groote toewijding nam hij deel aan het philantropische streven van Dunant en aan de verrichtingen van het Roode Kruis. Het goede schragende, waar hij 't vond, waren kuiperij, tegenwerking en betweterij hem een gruwel. Immer en van iederéén het beste denkende, den geest der wet boven den letter en het zedelijke element boven de onbezielde stof stellende, hoorde hij ongaarne fouten gispen van regeering, van bevelhebbers of van zulken, die niet uit eerzucht op den voorgrond kwamen, maar zich enkel uit plichtsbesef en vaderlandsliefde trachtten verdienstelijk te maken. ‘Napoleon joeg toch Ney en Vandamme niet weg, omdat zij bij Dennewitz en bij Kulm hadden gefaald! Waar is de regeering,’ - vroeg hij bestraffend - ‘waar is de man, die nooit fouten heeft begaan? tenzij hij niets doe, wat zéker de grootste fout van alle is! Alleen hij, die niet werkt kan ook geen fouten maken maar: dat is heelegaar geen verdienste!’ Op het graf, waar het stoffelijk overschot van den grooten doode in tegenwoordigheid der keur van Neerlands aanzienlijksten nederdaalde, legde de minister van oorlog een palmtak als hulde namens Neerlands leger en Neerlands volk aan generaal Knoop, aan wien leger en volk zooveel te danken hebben.
Behalve zijne schoone en leerrijke geschriften heeft generaal Knoop ons ook zijn wilsbeschikking op krijgsgeschiedkundig gebied achtergelaten. Reeds vijftig jaren geleden had hij de uitvoering van dit wetenschappelijk testament aan de Koninklijke Academie van Wetenschappen opgedragen. Bij zijne geschiedkundige studiën was 't hem ten duidelijkste gebleken, hoeveel oorkonden, die ten grondslag voor de beschrijving der historie behoorden te strekken, óf niet gekend óf ongebruikt bleven. In dien tijd waren de archieven nog minder geordend en minder toegankelijk dan thans. De uitgave der gedenkschriften van Sicco van Goslinga door het Friesch Genootschap, had veel licht verspreid over de jaren van den Spaanschen Erfopvolgingsoorlog, toen genoemde edelman, als gedeputeerde te velde, de | |
[pagina 206]
| |
beroemde veldheeren Marlborough en prins Eugenius ter zijde stond; over eerstgenoemde velde Knoop een streng oordeel. De kennismaking met Goslinga's ‘Mémoires’ deed de denkbeelden van den heer Knoop betreffende een algemeen onderzoek der archivalia op krijgsgeschiedkundig gebied rijpen. Reeds in één der eerste door hem bijgewoonde zittingen ter Koninklijke Academie ging een voorstel van hem uit, strekkende om de Afdeeling Letterkunde te doen besluiten, een of meer deskundigen uit te noodigen tot het onderzoek in 's Rijks-Archieven en in andere verzamelingen naar belangrijke stukken tot onze krijgsgeschiedenis betrekking hebbende, om daarvan later de belangrijkste en der algemeene aandacht waardigste in het licht te geven. Het ontwerp herinnerde aan de voordracht van koning Lodewijks minister van oorlog Baron Kraijenhoff tot aanstelling van een rijks-historiograaf, die wel benoemd maar nimmer in functie getreden was. Na commissariaal onderzoek beaamde de Academie ten volle de belangrijkheid van het voorstel; doch zij vermeende, onder opsomming van de te verwerken stof, den oogst te groot voor de krachten der Academie: niet bij machte om daarvoor de noodige arbeiders te leveren, om die arbeiders behoorlijk te beloonen of hun arbeid zonder al te groote opoffering ter markt te brengen. Daarom gaven de rapporteurs - de heeren dr. J. Bosscha en dr. R.C. Bakhuizen van den Brink - het oorlogsbestuur in overweging om, evenals zulks reeds lang geleden in Frankrijk onlangs ook in België was geschied, een historische afdeeling bij het departement van oorlog op te richten, en aan die afdeeling het werk op te dragen door het voorstel Knoop bedoeld. De conclusiën van dit belangrijke verslagGa naar voetnoot1) werden met algemeene stemmen aangenomen. Bij groote waardeering der voorstellen van de Academie door de ministers van oorlog van Meurs en de Casembroot ontving de gevierde krijgs- en letterkundige Lodewijk Mulder, toen kapitein bij de infanterie, de opdracht om het dagboek van Anthonius Duyck te bewerken. Deze had Prins Maurits als secretaris in het leger vergezeld en nauwkeurig aanteekening gehouden van alles, wat hij in den veldtocht zag en hoorde. De heer Mulder kweet zich voortreffelijk van zijn taak, waaraan wij de uitgave van bedoeld journaal te danken hebben. Maar daarbij bepaalde zich voorloopig het ontworpen onderzoek. Den voorsteller ter Academie ontbrak het aan gelegenheid en aan tijd, wellicht ook aan lust om de spontaneïteit van het verwerken der gekozen tijdperken op te offeren aan den stelselmatigen inspannenden arbeid tot bijeenzoeken, schiften, ontcijferen, excerpeeren, afschrijven en onderling vergelijken der sinds zeven eeuwen opgehoopte bouwstoffen, die veel hoofden en veel handen eischen. Hoewel dorstende naar de meest geloofwaardige gegevens, dacht generaal Knoop toch eigenaardig over de waarde van officiëele stukken, waarin dikwerf volgens zijn zeggen - Siborne had dezen twijfel bij hem gezaaid! - ‘la vérité officielle’ moest dienen om ‘la vérité vraie’ te beman- | |
[pagina 207]
| |
telen of te verdraaien. Maar hoe de waarheid te onderscheiden zonder nauwkeurige raadpleging der uit haar schuilhoeken opgedolven archivalia? Ook vond hij geen smaak in genealogische studiën. Wel nam hij enkele malen uitvoerige lijsten over van Staatsche korpsen o.a. bij vermelding der strijdkrachten, waarmede Willem III in 1688 de bevrijding van Engeland had ondernomen, doch zonder verdere bizonderheden of omschrijving. In zijne ‘Herinneringen aan de Belgische omwenteling’ klom generaal Knoop op tot het Nederlandsche leger van 1814 en '15 en tot de oud-Staatsche krijgsmacht: maar met zoo weinig bejag naar nauwkeurigheid, dat hij eenige korpsen vermeldende, die vroeger tot het leger
van de Bataafsche Republiek en van koning Lodewijk behoord hadden en in 1810 in hun geheel in Franschen dienst ingelijfd waren, zegt ‘dat die korpsen in 1813
.... in 1812...
en '14 in de rijen van het Nederlandsche leger terug kwamen.’ De eerbiedwaardige Schrijver, die nog op hoogen leeftijd met benijdenswaardige helderheid oordeelde over de aangelegenheden van 's lands verdediging, dwaalde hier immers? De laatste korpsen van 1795 waren in 1810 na velerlei lotwisselingen en wijzigingen in het Fransche keizerlijke leger overgegaan en in 1812 onder de sneeuwvelden van Rusland bedolven of aan de Beresina opgelost. Bij de zelfbevrijding van Holland in November 1813 bestond geen enkel korps meer van het oud-Staatsche leger. Eén compagnie veteranen te Amsterdam en op het Loo, later het garnizoens-bataljon vormende, en twee onvoltallige bataljons vélites, vroeger Hollandsche pupillen in garnizoen te Boulogne, dagteekenden nog uit 1807 sedert het bestuur van koning Lodewijk: laatstgenoemde bataljons keerden eerst na den eersten vrede van Parijs naar het vaderland terug. De geheel nieuw opgerichte Nederlandsche bataljons, die in 1813 en '14 aan het beleg en de | |
[pagina 208]
| |
blokkade der door de Franschen bezette vestingen in de noordelijke gewesten deelgenomen, in 1815 met de Zuid-Nederlandsche afdeelingen onverwelkbare lauweren te Quatre-Bras en Waterloo geoogst hebben, staan enkel in verwantschap tot het Staatsche leger door de officieren, die in 1795 waren uitgeweken, de volgende jaren in vreemden krijgsdienst gestaan of tot 1813 de wapens niet meer gedragen hadden. De onjuiste vermelding door onzen grooten krijgsgeleerde uit de genealogie van Neerlands leger had een nieuw wapen kunnen worden in handen van den onwelwillenden vreemdeling, bij miskenning van hetgeen door de Nederlandsche korpsen in 1813 en '14 is verricht tot eigen-bevrijding van het vaderland, in 1815 tot bevestiging van ons koninkrijk: maar bewijst tevens zonneklaar de waarde van Knoops voorstellen in 1858 aan de Koninklijke Academie van Wetenschappen, waarvan de uitvoering korte jaren voor zijn verscheiden door ons oorlogsbestuur is ter hand genomen. Toen Galvani op het einde van de 18de eeuw uit kattenhaar en lak de horoscoop trok voor een nieuw tijdperk in de toepassing der natuurkrachten, noemden velen hem een goochelaar. Maar na samenstelling van zijn eersten dynamometer in den vorm van den volta'schen zuil, plooide men Galvani de toga om de schouderen. De eenvoudige leerling van meester Booterdaele te Brugge, toen in onze Zuidelijke gewesten der majesteit van de historie geweld werd aangedaan; de edele, die trots zijn weinig militaire figuur een sieraad is geweest van het leger, heeft de grondslagen gelegd voor de school der Nederlandsche krijgsgeschiedenis. In dit heerlijke woud passen geen kunstbloemen. Mits de door de Koninklijke Academie op voorstel van haar militair medelid aanbevolen archivale studiën stelselmatig voorbereid en geleidelijk uitgevoerd, vooral niet te dor opgevat worden, zal eenmaal onder verheffing van de zedelijke kracht der krijgsmachten een reeks van krijgsgeschiedkundige werken met helden-figuren van eigen bloed de schrijftafel onzer officieren sieren, gezamenlijk vormende een eerezuil met het gulden opschrift: WILLEM JAN KNOOP.
7 Maart 1894. |
|