| |
| |
| |
Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
VII.
Analecta. Nederlandsch Leesboek voor Gymnasia, Hoogere burgerscholen en Normaalscholen. Bijeengebracht door Dr. B., Leeraar. Tweede vermeerderde druk. Utrecht. H. Honig, 1895.
Dit leesboek is met groote zorg samengesteld, en legt een zeer gunstig getuigenis af omtrent den paedagogischen zin en de belezenheid van Dr. B. In de eerste plaats blijkt de paedagogische zin uit de keus der prozastukken. Dr. B. neemt fragmenten in zeer eenvoudigen epischen toon, waarin soldaten en matrozen, soms ook knapen, hunne dapperheid en beleid toonen. Hiertoe helpt hem Van Lennep met een zestal langere en kortere fragmenten; ook Schimmel in zijn bekend verhaal over de jeugd van Michiel Adriaensz. de Ruyter werkt hier toe mede. Voor maritieme schetsen maakt hij gebruik van Weruméus Buning, van wien hij drie vrij uitgebreide fragmenten opnam, en van C. van Nievelt, die er evenveel afstond. Tot dezelfde rubriek behoort eene vertelling van C.F. van Assendelft de Coningh; tot de zuivere epische behoort nog een vrij uitgebreid verhaal van Oltmans gebracht te worden. Zuiver komisch alleen is het bekende: ‘Toen ik nog een lief vers maakte’ van Lodewijk Mulder, en een fragment uit een auteur, die zich langzaam meer en meer begint te onderscheiden, Conrad van de Liede. Uit eene novelle van dezen: Onze schutterij zijn enkele vroolijke tooneelen overgenomen.
In denzelfden geest deelt Dr. B. het slot mee van Justus van Maurik's novelle Hoe Jetje gekust werd. Ik vrees evenwel, dat de jongens, als zij het voorafgaande niet kennen, de aardigheid van dit slot niet zullen vatten. Het komische genre is verder vertegenwoordigd door het bekende schimplied van Mr. Cornelis van Marle op Napolen's terugtocht uit Rusland (1813) en het Liedje van Kokanje van de Genestet. Eenigszins afwijkend, meer humoristisch, is de novelle van H. de Veer Ons groot diner.
Misschien heeft de auteur eens de proef willen nemen in hoe ver de jongens toegankelijk zijn voor humor. Uit de keuze zijner stukken blijkt het, dat hij zekere vrees heeft voor al wat naar het sentimenteele zweemt. Hij kiest een paar beeldige verzen van Helène Swarth - nu Mevrouw Lapidoth - en een zeer goed gedicht van Boele van Hensbroek, maar verder gaat zijne toegevendheid niet. Hollandsche jongens leven met hunne verbeelding in veldslagen, of op schepen, die in nood verkeeren. Zij gevoelen veel voor een storm op zee - maar zullen weinig belangstelling toonen voor wat Victor Hugo une tempête sous un crane noemde.
In het algemeen valt tegen deze opvatting niet veel in te brengen, maar toch zorge men, dat dorheid en droogheid vermeden worde. Dr. B. heeft zeer terecht zijne toevlucht genomen tot eene zoo fijngevoelende dichteres als Helène Swarth, maar mij dunkt, dat ook het een of ander uit Van Effen's Spectator, vooral enkele brieven van Abraham Blankaart uit Sara Burgerhart hadden kunnen gekozen zijn. In den geest der jongens valt ook De Schoolmeester, dien ik hier ongaarne mis, evenals een paar schetsen van J.J. Cremer en M.P. Lindo. Daarentegen geeft Dr. B. een verhaal van Gerard Keller: Een plot-
| |
| |
selinge vriend, dat nog niet schijnt uitgegeven te zijn.
Dat zijne Analecta nu reeds een tweeden druk beleven, getuigt voor de bruikbaarheid der verzameling. Misschien komt nog een deel, daar op den titel van eerste deel wordt gesproken. In elk geval is deze antholoog een man, die zijn vak verstaat.
| |
Alfons Vanneste, Gedichten. Kortrijk. Drukkerij van Ed. Vandesteene & Zonen, 1894.
Op een afstand van 44 kilometers, zuidelijk van Gent, ligt de bekende stad Kortrijk aan de Lei - eene stad, zeer bekend om het fabrikaat van prachtig tafellinnen en kant. In deze stad leeft en strijdt de dichter Alfons Vanneste. Hij getuigt het zelf:
‘Te Kortrijk, mijn geboortestad,
Werd ik vervolgd tot heden.
Maar of ik meer te lijden had,
Ik ben niet moe gestreden.
Wat geeft me haat en overmoed?
Mijn stem is niet te smoren,
En is ze slecht of is ze goed
De waarheid zal men hooren.’
Deze weinige regelen geven een blik op het volle Vlaamsche menschenleven, zooals het maar al te veel geleefd wordt. Virginie Loveling heeft in een uitmuntend geslaagd kunstwerk: In onze Vlaamsche Gewesten deze toestanden geschilderd, evenals Teirlinck-Styns in: Arm Vlaanderen. De dichter van Kortrijk toont zich een vriend des volks, maar wil niet voor socialist of anarchist gehouden worden. Daarom schrijft hij op 1 Mei:
‘'k Ben geen socialist, der roode vlag geen vriend,
En toch boor ik niet graag het werkmanskleed verlagen.
Mij dunkt, dat de arme man voor zooveel slechte dagen,
Wel eenen dag van troost en blijde rust verdient.
'k Ben min nog anarchist, een vriend van Ravachol.
Toch 'k juich, als kind des volks, dan met den werker mede,
Wanneer hij voor een stond, begeesterd, doch in vrede,
Zijn zorg en wee vergeet, waarvan zijn hart is vol.’
Alfons Vanneste heeft in deze beide coupletten zijne staatkundige en maatschappelijke denkbeelden vrij duidelijk te kennen gegeven - en daarmee eenigszins verklaard, waarom hij ‘tot heden vervolgd’ werd, als hij verzekert. Misschien, dat ook het licht te treffen dichterhart hier in zeker opzicht overdrijft.
Doch voordat ik in dit opzicht dîeper doordring in des dichters land, heb ik van een feit melding te maken, dat mij eenigszins verwondert. In dit bundeltje tref ik twee strophen aan, die luiden als volgt:
‘Ach! zoo ge wist hoe meengen traan
Men laat, als men alleen moet leven,
Ge zoudt u soms de moeite geven
Langs mijne woon te gaan.
Maar zoo ge wist, hoe 'k u bemin,
U immer zie bij waken, droomen;
Gij zoudt misschien wel binnen komen
Dit is de zeer middelmatigen vertolking van een verrukkelijk vers: Prière, door Sully Prudhomme geschreven:
‘Ah! si vous saviez comme on pleure
De vivre seul et sans foyers,
Quelquefois devant ma demeure
Si vous saviez que je vous aime,
Surtout si vous saviez comment,
Vous entreriez peut-être même
In twee opzichten heeft de dichter van Kortrijk zijn plicht niet volkomen betracht. Hij heeft de heerlijke verzen van Sully Prudhomme door zijne vertolking geen recht gedaan; hij heeft daarbij den
| |
| |
naam van den Franschen dichter niet genoemd, terwijl hij elders bij een veel minder belangrijk gedicht: De Engel en het Kind vermeld naar het Fransch te hebben vertolkt, terwijl hij zeer duidelijk aangeeft uit Victor Hugo's Legende des Siècles: La Conscience te hebben vertaald - en zelfs zeer bevredigend te hebben vertaald. Misschien is er hier louter vergissing - of meent de dichter, dat Prière van Sully Prudhomme aan ieder bekend is.
Om tot den persoon des dichters terug te komen, herhaaldelijk ontsnappen hem klachten als deze:
‘Wat Christen nu beduidt, dit mocht ik vroeg ontwaren,
Omdat ik niet als lam, onnoozel en gedwee,
Mijn heilig recht van denken wilde laten varen,
Werd ik beroofd, vervolgd en mijne kindren mee.’
Zoo heeft hij in zijn uitvoerig gedicht: Silhouetten in den Avondschemer wellicht het een en ander uit zijne jeugd en verder leven medegedeeld. Het spreekt van een knaap, die onder zijns vaders ‘timmerbank’ speelde met hamer en beitel, die zijn vader zeer vroeg verloor, en daardoor veel strijd en tegenstand moest doorworstelen. Zijne zusters werden als weezen in een klooster opgenomen, en naar zijn zeggen streng gestraft, omdat zij hun broeder omhelsd hadden. Zijne moeder moest hard voor hare kinderen werken - hij spreekt haar aan in een paar goed geslaagde coupletten:
‘Gij, die dertig lange jaren
Zonder morren vroom en sterk,
Slavenkeetnen hebt gedragen
Met het hardste slavenwerk,
Nadat ge eens de vele gunsten
Kendet van een beetren tijd:
Lieve moeder, eedle zwoegster
De dichter openbaart zeer veel zieleleed, en schijnt menige teleurstelling te hebben ondervonden - zoodat zijn Gedichten een soort van Confessions zijn geworden.
Als dichter heeft hij zeer zeker talent, mocht zijn versbouw, zijn metrum, hier en daar zwakheid verraden. Zijne erotische liederen zijn in een goeden toon geschreven. Als bewijs geef ik twee coupletten:
‘“Tot morgen!” werd mij toegefluisterd,
Wanneer ik gistren haar verliet.
“Tot morgen!” klonk het mij in de ooren
Nog zachter dan een minnelied.’
‘En 'k lag den ganschen nacht te denken,
Aan 't geen ik hier wel zeggen mag:
Aan 't kusje, dat we vluchtig stalen,
Terwijl de moeder ons niet zag.’
Voorts biedt Alfons Vanneste eene cantate: Zomer, door eene reeks van personen: knapen, meisjes, koren, veldnimfen, de aarde, de luiheid, de vlijt, opgezongen, waarvan de poëzie de vergelijking met de bekende cantaten van Emanuel Hiel zeer goed kan trotseeren. De Kortrijksche poëet neemt geene hooge vlucht, bezit maar een klein woordenboek, om er zijne verzen mee te schrijven, maar zijne bundel verdient gelezen te worden, omdat er een karakter, een leven, eene overtuiging uit spreekt.
| |
Liederen-Bundel voor Janmaat en Soldaten, 26ste duizendtal. Bijeenverzameld en gewijzigd door H.C.C. Clockener Brousson, Luitenant der Infanterie; 55 Nationale Liederen voor Leger, Vloot en Volk. (Prijs 10 cent.) Uitgave van den Militairen Bond: ‘Voor Koningin en Vaderland’ te Amsterdam.
De titel is wat lang, maar de inhoud van dit boekske is uitmuntend. De Lui- | |
| |
tenant Clockener Brousson heeft een uitnemend doel - hij wil ‘iets bijdragen tot verbetering van het volksgezang’. In dit opzicht handelt hij naar het voorbeeld van den overleden dichter Dr. J.P. Heije, die heel zijn leven streefde ons volk iets beters te leveren dan het smakeloos straatgezang onzer dagen. De Luitenant Clockener Brousson geeft daarbij varianten, die zeer goed te gebruiken zijn. In Tollens' volkslied heeft hij eenige gelukkige eindregels geplaatst, waarin het ‘Voor Vaderland en Vorst’ vervangen wordt door ‘Voor Land en Koningin’.
Zeer trekt de aandacht No. 4: Het Soldatenlied, waarin een flinke, mannelijke toon wordt aangeslagen:
‘Wij, Hollands legerknechten,
Zijn fier op onzen stand,
Wij strijden voor de rechten
Van 't dierbaar Vaderland.
Wij zijn, zou 't twistvuur rijzen,
Het bolwerk van den Staat,
Wie zou ons lot niet prijzen
Van Nederlandsch soldaat?’
‘De heldenmoed der Vad'ren,
God lof! Ons bruischt door a'dren
Nog steeds hetzelfde bloed.
Als 't uur van strijden slaat!
Wie aarz'len mocht of wijken....
Geen Nederlandsch soldaat!’
Uitstekend is het tevens, dat hij Heije's ‘De Kabels los’ - ‘O schittrende kleuren van Nederlands vlag’ - en ‘Piet-Hein’ opnam, de drie liederen van den hoogstverdienstelijken dichter, die het meest ingang vonden bij het volk. Zeer goed is ook Da Costa's ‘Zij zullen het niet hebben’ gekozen. Het is ieder bekend met hoeveel ijver in onze bewaarscholen, in onze volksscholen door verdienstelijke onderwijzers en onderwijzeressen wordt gearbeid aan het instudeeren van goede volksliederen - doch het blijkt maar al te dikwijls, dat de volwassen jonkman, de volwassen maagd, de schoolliederen spoedig vergeet, om de zoutelooze straatliederen der kermissen in het openbaar uit te galmen.
Gelukkig dus, dat er officieren gevonden worden, die, de kracht van het lied op marsch kennende, handen uit de mouwen steken, en voor eenvoudige militaire liederen zorgen. In den Liederenbundel voor Janmaat en Soldaat zijn er velen, die alleraardigst en naïef klinken, als bijvoorbeeld:
‘'t Is middernacht en 'k sta op wacht,
Nu moest er iets gebeuren!
Als daar nu eens een vijand kwam
Die onverwachts positie nam -
Wel, 'k zou er niet om treuren.
't Is middernacht en 'k sta op wacht,
Wel, laat er iets gebeuren!
Laat komen, die er komen kan,
Franzoos of Pruis - ik sta mijn man
Ik zal er niet om treuren.’
Het mag schijnen, dat de toon tot kinderlijke eenvoudigheid afdaalt, toch zou pathos of plechtigheid veelmeer kwaad doen. Het doel was de zonen uit het volk, die dienst nemen bij ons leger of onze vloot, of die door militieplicht tot den dienst zijn aangewezen, in goed, eenvoudig Hollandsch te doen zingen. Hier en daar is het niet zeker welke melode bedoeld is, omdat men niet weten kan, wat de verzamelaar met ‘oorspronkelijke wijze’ meent. De vraag ontstaat nu, wie aan soldaten en matrozen die oorspronkelijke wijzen zal mededeelen. Ook worden er wijzen genoemd, die misschien niet aan ieder bekend zijn, zooals: Ga dan, Marianne! en Margarineboterlied. Het is te hopen, dat vele officieren en onder-officieren hunne minderen in dit opzicht zullen leiden. In elk geval blijft dit bundeltje een veelbelovend teeken des tijds.
T.B.
|
|