Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Buitenlandsch overzicht.Kiel is van deze maand het wachtwoord. Bij het naderen van den komkommertijd, als de omvang der couranten al kleiner begint te worden en ieder jaar opnieuw de zeeslang den kop begint op te steken onder het steeds onbeduidender ‘gemengd nieuws’ - zijn te dezen jare alle bladen vol van ellenlange telegrammen over wat vertoond wordt in de havenbocht der Oostzee. Geen wonder: heel Europa is er bij betrokken. Het is waar, van den gastheer zelf is de viering uitgegaan en het schijnt gemakkelijk zijn uitnoodigingen zoover uit te breiden, dat letterlijk niemand zich aan een gelukwensch onttrekken kan. Maar wat tevens moet worden in het oog gehouden is dat het vrijstaat op een uitnoodiging te bedanken. En zoo beschouwd is het Kielsche feest een schitterend succes voor Wilhelm II die zijn viering door de persoonlijke deelneming van alle Europeesche mogendheden tot een plechtigheid van beteekenis verheven zag. Men stelle het zich eens voor dat een zeker groep uit de mogendheden (niet ééne enkele, want van die zou het een daad van internationale onbeleefdheid d.i. vijandschap geweest zijn) zich aan de viering had onttrokken. Het feest des vredes hadde dan de markeering eener Europa-scheidende lijn veroorzaakt en de onhandige aanlegger zou op zijn zachtst gesproken een mal figuur gemaakt hebben. Niet dat ik het over mijn hart kan verkrijgen het ‘waterballet van Kiel’ nu zoo bij uitstek belangrijk te vinden. Men zal het best doen, dunkt mij, het te beschouwen als een grootsche festiviteit, een schitterende ceremonie, welke - en dit is misschien het gewichtigste - den jongen Duitschen Keizer, die oorlogszuchtig heet, de gelegenheid heeft gegeven een rede van uitdrukkelijk vredelievende strekking uit te spreken in een omgeving, bestaande uit personen wier aanwezigheid de beteekenis van des sprekers woorden ontzaglijk verhoogde. Bijna zou men zelfs kunnen zeggen dat de feesten van belang waren om de rol die de Keizer er bij gespeeld heeft en om het licht dat zij op des Keizers persoon en gevoelens hebben geworpen. Het is waar, nog geen drie maanden geleden heeft dezelfde man den | |
[pagina 98]
| |
ouden Bismarck het eerezwaard overhandigd met een redevoering, waarin de hulde, aan den grijzen staatsman gebracht wel het eenige vredelievende uitmaakte, wat dan nog wel zoo weinig heeft nageklonken dat het thans weer met een zacht gegrom van Friedrichsruh beantwoord wordt. Maar - men neme de zeer verschillende omstandigheden in aanmerking, te midden waarvan de Keizer nu en toen gesproken heeft. Toen eerde hij Bismarck en het hoofd des Duitschen Rijks kon wel die huldiging niet beter baseeren dan op het reuzenaandeel dat de ijzeren kanselier in de vestiging van datzelfde rijk gehad heeft. Het is nu eenmaal niet mogelijk de eenheid van Duitschland als een werk des vredes aan te merken en hare vestiging te herdenken zonder er zich bij te herinneren, dat die te Versailles geschiedde. En wordt dit onafscheidelijke van Duitsche zijde herdacht, dan staat men aan den overkant der westelijke grens met beide ooren geopend om het gesproken woord op te vangen, om er vervolgens van de ongunstigste zijde het licht op te laten vallen en het aan de wereld te vertoonen als bijzonderlijk gericht tegen de natie, welker tragische nederlaag aan de grootheid der Duitschers vastgekoppeld blijft. Hoe anders was het nu. Nù had Wilhelm II de gansch eenige gelegenheid om in persoon te spreken te midden van de vertegenwoordigers der natiën, wier troepen - men zegt het immers? - eerlang tegen elkander te velde zullen trekken. Hier stond hij als gastheer, als middelste persoon, om wien zich voor een wijle alle mogendheden hadden geconcentreerd, als een van die weinige mannen in Europa, van wiens willen en handelen - zoo daarvan sprake zijn kan waar het oorlog en vrede geldt - het lot van ons werelddeel afhankelijk schijnt. En nu had hij zeker geen krijgskreet kunnen aanheffen, noch Duitschland's hegemonie in Europa kunnen roemen als aanzienlijk versterkt door de eerste oorlogshaven, die het ook den weg naar de heerschappij ter zee zou kunnen openen. Maar zijn rede had toch heel wat officieeler, kleurloozer, onbeduidender kunnen geweest zijn. Het ware alreeds een kunststuk geweest, indien hij te Hamburg en te Holtenau zoo iets als een troonrede gehouden had: ‘Onze betrekkingen met het buitenland zijn gunstig; dito de toestand van landbouw en veeteelt; idem die der marine, inzonderheid door de opening van het Noord-Oostzeekanaal...... enz. Integendeel houdt de Keizer, wien zelfs zijn haters zeker geen geprononceerde persoonlijkheid kunnen ontzeggen, een sterk individueele rede en wijdt die aan den vrede. In plaats van de officieele orakeltaal hooren wij te Hamburg: ‘Den vrede willen en zullen wij in stand houden’ en te | |
[pagina 99]
| |
Holtenau: ‘Duitschland stelt dit nieuwe werk in dienst van den vrede’. De Keizer is openhartig en onvoorzichtig; hij heeft wat men noemt een expansieve natuur. Het kan niet in zijn aard liggen, het staat lijnrecht tegen zijn karakter over, dat hij deze woorden zou spreken om er zich later, als hij den oorlog hetzij gewild, hetzij niet verhinderd heeft, achter te verschuilen, zeggende dat toch van zijn vredelievendheid meermalen gebleken is. Ware het hem met deze geen ernst, hij hadde langs meer omwegen gesproken. En zoo kan dit de beteekenis zijn der vertooning van Kiel, dat zij Europa bekend gemaakt heeft met de gezindheid van dezen zeer merkwaardigen man, die zich door niemand de wet wil laten voorschrijven, maar in wiens gemoed toch stellig een zeer krachtig bewustzijn van verantwoordelijkheid en plicht werkzaam en levendig is. Nu zijn de oorlogsbodems weer weggevaren uit de Baltische wateren. Het eerst - in den kortsten nacht van het jaar - de Fransche. Is admiraal Ménard door den Keizer niet en door prins Heinrich wel toegesproken? Heeft hij met Kronstadt-Toulonsche hartelijkheid de hand van zijn Russischen collega gedrukt? Heeft hij getoast eerst op Faure en toen op Wilhelm, of alleen op Wilhelm in antwoord aan een dronk op Faure? Zijn zijne schepen naast de Russische de Kieler bocht komen binnenvaren? Gij kunt, o weetgrage lezer, dat alles leeren uit pers-artikelen, welker inhoud gij den dag na hun datum terecht weer vergeten zijt. Want dat de Franschen naar Kiel gegaan zijn, is werkelijk het onthouden niet waard. Zij zijn wel vroeger naar Berlijn geweest en hunne artisten gingen reeds honderd maal ‘naar Kiel’. Het valt te betreuren dat een groot man als Pasteur de Duitsche orde pour le mérite geweigerd heeft - maar ook dit feit is niet meer dan eene belangrijke bijdrage tot de psychologie der groote mannen; ik houd het voor een klein trekje in zijn karakter, gij ziet er een daad van zelfbewustheid en patriotisme in; het is een antecedent voor latere weigeraars en als zoodanig wordt het misschien..... niet geheel vergeten. En wat de Russische vriendelijkheid betreft, het werd reeds elders gezegd: zij kost niets. Het moge dan toeval of toeleg zijn, blind is hij die niet ziet dat de Fransch Russische entente tot nu toe alleen aan Rusland eenig dadelijk voordeel heeft opgebracht. Voor de Republiek beperkt dat voordeel zich vooralsnog tot feesten met veel vlaggen en vuurpijlen, tot een extra-borrel voor de matrozen te Toulon en champagne voor de officieren te Kronstadt, tot helgekleurde prentjes met de beeltenissen van Carnot en Alexander III saamgesnoerd en luidkeels gevent tusschen Bastille en Madeleine, tot een Andreas- | |
[pagina 100]
| |
orde van Nicolaas aan Faure, tot telegrammen tusschen Petersburg en Parijs, tot een gezamenlijk optreden in de Oost-Aziatische quaestie... samen met Duitschland, tot een gecombineerde bemoeiing in het Armenische vraagstuk... samen met Engeland! ‘La France met au premier rang de ses préoccupations la considération de ses alliances...’ Men kent die woorden van den minister Hanotaux, openbaar gemaakt in de Fransche Kamer, toen het interpellatie-vuurtje, door Millerand gestookt en door Goblet met meer ijver dan kennis van zaken aangeblazenGa naar voetnoot1), der regeering aan de schenen gelegd werd. Dat woord alliances, wat is er sinds den 10den Juni niet om te doen geweest! En dan in het meervoud! Ja, met dat meervoud is het werkelijk zeer moeilijk op weg te geraken. Het kan zeer veel beteekenen. Of: Frankrijk houdt zijn bondgenooten in het algemeen in eere; gij, Rusland, zijt zijn bondgenoot, dus... Of: Frankrijk houdt U, Rusland, en zijn andere bondgenooten in eere. Of: Frankrijk houdt U, Rusland, als bondgenoot in eere. Of: Frankrijk houdt zijn bondgenooten in eere, gij zijt het wel nog niet, maar desalniettemin kunt gij het worden. Of: Frankrijk is in strikten zin Uw bondgenoot nog niet en daarom beteekent alliances hier iets anders dan het meervoud van alliance. Zal ik zeggen, dat ik deze laatste uitlegging, als de aannemelijkste voor mij, achteraan plaatste? Maar zoo gij een andere uitkiest, kan ik U niet overtuigen. Het is een maand van vaagheid en nevelen geweest, de Junimaand van | |
[pagina 101]
| |
het jaar 1895. Er zijn schijnbaar groote dingen in gebeurd. Als men ze van nabij beziet, zijn ze nevelbeelden; men weet in de verste verte niet wat ze beteekenen en wat men er dus aan heeft. Deze knoopt er fantasieën aan vast, gene bouwt er luchtkasteelen op. En op den 1sten Juli staat de barometer van Europa nog even onwrikbaar als dertig dagen te voren. Men oordeele zelf. De monsterbetooging te Kiel - resultaat: de openbaring van een persoonlijke neiging van den Duitschen keizer, welke met zeer veel sympathie vernomen wordt, maar dan toch ook niet meer is dan de openbaring van iets dat reeds bestond. La considération de ses alliances - resultaat: een motie van lof voor de Fransche regeering, aangenomen met de grootste meerderheid, welke het tegenwoordige bewind der Republiek (reeds bijna vijf maanden oud!) tot nog toe in Kamer heeft weten te verkrijgen. De weigering van de Porte om aan de wenschen der mogendheden ten opzichte van de Armeniërs te voldoen - resultaat: hernieuwde aandrang van de betrokken regeeringen en diplomatisch terugkrabbelen van den Sultan, die zich inmiddels een nieuwen grootvizier aanschaft. Is nu eigenlijk de maand, die achter ons ligt, niet tóch het begin van den komkommertijd geweest? Maar zie, ik ben ondankbaar, want er valt waarlijk nog genoeg op te merken. Behalve de Turksche hebben wij immers een Oostenrijksche minister-crisis gehad? Nauwelijks hebben wij er naar omgekeken. Het aftreden van graaf Kalnoky in de maand Mei en zijn vervanging door Goluchowski was, niet in zijn gevolgen maar als gebeurtenis, veel belangrijker dan drie ministerieele crisissen te Weenen na elkander. Want de gemeenschappelijke minister van buitenlandsche zaken voor Oostenrijk en Hongarije is een veel gewichtiger personage dan tien Oostenrijksche ministers. Of nu prins Windischgrätz of graaf Kielmannsegg als eerste-minister keizer Franz Joseph gehoorzaamt kan niet veel verschil maken: beiden zijn loyale dienaren van de kroon. Een beetje meer naar links of een weinig aan den rechterkant gebleven, wat doet het er toe in een land, waar de begrippen van '48 nog zoo weinig zijn doorgedrongen dat een Kabinet er te voorschijn dorst komen met de zonderlingste standen-kieswet welke nog ooit sinds dat vrijheidsjaar is uitgedacht. Opmerkelijk is zeker dat graaf Kielmansegg, de nieuwe premier, protestant is. Deze omstandigheid levert het bewijs dat men ook in het katholieke Oostenrijk over bezwaren weet heen te stappen, welke nog niet zoo heel | |
[pagina 102]
| |
lang geleden als onoverkomelijk zouden hebben gegolden. Een niet gering deel van den lof, welke aan dit zeer reactionaire land daarvoor toekomt, mag den Keizer worden gebracht, die werkelijk in zijn omgeving een der weinige liberalen is. Verder verdient aandacht dat de coalitie tusschen de Duitsche linkerzijde, de Polen, de Hohenwart-groep enz. uiteen gevallen is door een dier talrijke nationaliteits-geschillen welke zich in het land, welks kaart er als een lappendeken uitziet, zoo herhaaldelijk moeten voordoen. Het wordt door de afscheiding der Duitsche linkerzijde nu voor de regeering wat moeilijker altijd het vaarwater te kiezen, waar het niet aan den grond raakt. Het Slavische element in het Keizerrijk heeft aan het Duitsche een nederlaag toegebracht. Maar werkelijk is deze nederlaag niet anders dan het uiterlijk teeken van hetgeen reeds lang was uitgewerkt. Het schijnt alsof de Germaansche eenheid aan het Deutschthum buiten Duitschland geen goed doet; stap voor stap is het althans in Oostenrijk gedwongen terug te wijken voor den drang der nationaliteiten, die nog kort geleden een paar eeuwen ten achter, zich allengs meer bekwaam gaan gevoelen de plaats, welke aan haar getalsterkte toekomt, in hun eigen landen in te nemen. Italië heeft niet van Kabinet behoeven te veranderen. Er is daar een Kamer geweest - het is reeds meer dan een half jaar geleden - die de regeering te nauw op de vingers keek en zelf de hoedanigheden ten eenenmale miste welke haar tot die scherpe contrôle recht hadden kunnen geven. Zoo ergers, dan mag wel hier de schuld der rampen gedeeld worden. De Kamer heeft bewezen dat Italië voor het parlementaire stelsel geschiktheid mist - zoo is gezegd. Het is mogelijk, maar Crispi en de zijnen hebben zeker geen middel onbeproefd gelaten om dat stelsel te ondermijnen en een systeem van ministerieele verantwoordelijkheid in het leven te roepen, waarbij dat van des Sultans regeering constitutioneel mag heeten. Crispi, in arren moede, waarschijnlijk half overtuigd dat er met dit veile volkje niet te besturen viel, misschien half in angst voor wat een Kamer-onderzoek aan het licht zou brengen omtrent zijn vroegeren levenswandel, sloot de zitting van het parlement. Koning Umberto sprak niet tegen; hij is de eenige, die in dit gansche treurig-komieke conflict streng constitutioneel gebleven is. Toen de zitting eenmaal gesloten was, heeft Crispi, meer slim dan eerlijk, met het ontbindingsbesluit in de hand zitten wachten op het oogenblik, waarop het hem geschikt zou voorkomen het los te laten. Zonder parlement heeft hij naar eigen goedvinden geregeerd, slechts binnen zekere perken gehouden door zijn medebestuurders, op wie hij overigens een biologeerenden | |
[pagina 103]
| |
invloed schijnt te oefenen. Stel U eens voor dat ten onzent belastingen werden geheven krachtens Koninklijke decreten. Zouden ons de haren niet te berge rijzen en heel de betalende en niet betalende natie te hoop loopen om aan zulke praktijken een einde te maken? Aan gene zijde van de Alpen niets daarvan. Er moet geld zijn en of men nu krachtens of in strijd met de Grondwet zijn lire betaalt, laat er den belastingplichtige koud. En inderdaad maakt het ook zooveel verschil niet of er buiten de Kamer geknoeid wordt dan of de Kamer naar wet en regel meeknoeit. Toen het zóó warm begon te worden dat men hem dezen zomer toch niet veel meer lastig zou vallen; en toen hij het zelf zeer warm begon te krijgen omdat er één lichaam was, het Hof van Cassatie, dat zich weigerde te onderwerpen aan zijn wensch om Giolitti, den erfvijand, af te trekken van den natuurlijken rechter, de Kamer (die zoo al weder bevoegd zou zijn in zijn financieele aangelegenheden om te snuffelen) - toen liet Crispi het ontbindingsbesluit los. Het land scheen genoeg bewerkt door de regeeringsambtenaren; de kiezerslijsten waren genoegzaam ‘gezuiverd’; het kon er nu op gewaagd worden. Het eind is geweest, dat thans een Kamer op Monte Citorio huist, welke in bijna geen opzicht van de vorige verschilt. Men scheldt elkander en ranselt elkander als vroeger; de eene partij schaamt zich geen laster-middelen tot het bereiken zelfs van een zeer onbeteekenend succes; het vertrouwen der kiezers is even groot als voorheen, trouwens, slechts een gering deel hunner hebben het de moeite waard geacht hun stem uit te brengen. Het helpt toch niet, zullen zij gedacht hebben. En men kan hun geen ongelijk geven. De ministerieelen schreeuwen luidkeels over wat zij hun zegepraal noemen; de anti-Crispianen, een zeer gemengde groep, toonen met cijfers aan, dat die zegepraal een Pyrrhus-overwinning is, ja dat de oppositie in het parlement een krachtiger stelling inneemt dan vóór de sluiting. Tusschen die beide partijen in staat als walgelijk beeld van veilheid, eigenbaat en oneerlijkheid die bende van zoogenaamd ‘twijfelachtigen’, die zich voor het grootste deel onder regeeringsleuzen hebben laten kiezen en, eenmaal in de Kamer, zich wel wachten partij te houden of te kiezen, overtuigd dat het jammer van het betaalde of van het ontvangen geld zou zijn, indien zij alvorens zich aan te sluiten niet eerst eens loerden welke fractie hun de meeste kans zou bieden om den duren zetel te behouden. Hoe gunstig steekt tegen dit bedroevend tooneel het schouwspel van | |
[pagina 104]
| |
Engeland af, welks regeering op dit oogenblik evenmin op rozen zit. En gelukkig mag men er bij voegen: hoeveel nader gevoelen wij ons aan deze naburen verwant. Een amendement, tegen den zin der regeering aangenomen, en dat den minister van oorlog in de beurs tast, dus zeer persoonlijk treft, dreigt daar ontbinding of kabinetsverandering ten gevolge te zullen hebben. Ik behoef nauwelijks te zeggen, dat bedoeld besluit van het Lagerhuis slechts den laatsten stoot heeft gegeven aan het uitbarsten van een conflict tusschen regeering en vertegenwoordiging. Al kleiner werden de meerderheden, die de eerste voor haar plannen bij de laatste wist te verkrijgen en het tijdstip was al maanden lang naderende, waarop volgens de ongeschreven wetten der parlementaire gewoonte, het Kabinet òf zijn plaats voor de tories moest inruimen òf een beroep doen op het land om een poging te wagen die plaats te behouden. De datum van dit overzicht maakt duidelijk dat voor den schrijver dezes eerst de dag van morgen zal beslissen over hetgeen het ministerie van lord Rosebery aan Hare Majesteit wenscht voor te stellen. De lezer zal daarvan reeds op de hoogte zijn, als hij deze regelen onder de oogen krijgt. En ik waag het niet hem mijn vage bespiegelingen op te dringen over wat ik kan gissen, maar hij weten. P.v.D. 23 Juni. |
|