Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 577]
| |
Op de heide, naar eene schilderij, in 't bezit van den Heer J.C.J. Drucker te Londen.
| |
[pagina 577]
| |
Anton Mauve.
| |
[pagina 578]
| |
zilveren kunst. De luchten zijn dan niet zelden stralend grijs als satijn, of lichtblauw; de bodem is bedekt met dat fijn-groene gras, dat op de duinweiden groeit; de spichtige boompjes, hetzij berk of abeel, zijn nog in hun schaars verspreid lentegroen. Gewoonlijk hangt dan, wanneer de wind niet uit den oost- of noordhoek waait, een fijn, doorzichtig, haast onstoffelijk waas over het landschap en geeft aan het geheel de liefelijkste, toonvolste stemming. En wanneer dan het toeval wil, dat juist de landman met ploeg, egge, of spade zijn bedrijf uitoefent, is het als wandelde men door een galerij van de verrukkelijkste Mauves. De keten van blonde duinen, die het natuurtafereel zoo harmonisch afsluit, vormt een even passend achterdoek, waarop als het ware Moeder Natuur onbewust die Mauve-galerij heeft opgehangen. Ik erken, dat er iets vreemds in is, om de werkelijkheid en de kunst schijnbaar zoo dooreen te haspelen, als ik thans doe; maar pleit die verwarring niet zeer voor den schilder, die er in geslaagd is den natuurbewonderaar met zijn kunst zoo te begoochelen, dat voor zijn gevoel een zekere stemming in het Hollandsche landschap geheel verwant is geraakt aan een kunst, die haar wilde vertolken? Zoo denk ik aan de boorden der Oise ook altijd aan Daubigny; in het bosch van Fontainebleau aan Diaz. In de buurt van Hooghalen zwervende, meende ik een schetsboek van Hobbema te doorbladeren. Ik weet echter niet, of Hobbema ooit in Drente vertoefd heeft. Mauve hield van een natuur, gelijk ik daareven beschreef. Zoo heeft elk waar kunstenaar zijn voorkeur, overeenstemmende met den aard van zijn temperament en geestesrichting. De kerngezonde Roelofs, de wakkere, immer groene Weissenbruch, beminnen de sappige, smaragdgroene polders en helder weerkaatsende plassen en vlieten. De minder hartstochtelijke Van de Sande Bakhuyzen, de goed geëquilibreerde practische wijsgeer onder de artisten, gevoelt zich het meest tehuis in de gulden stralingen van een gezonden, sterkenden herfstdag. Willem Maris' aard heeft noch de zachte droefgeestigheid van Mauve, noch de kracht der andere daar genoemden. Hij is kalm, vroolijk en tevreden in de uitoefening van zijn kunst, en de Natuur ziet hij liefst stralend in haar momenten van jeugdige, frissche weelderigheid. En Jacob Maris? Hij is de Rembrandt der moderne Nederlandsche landschapschilders. Wat hij in de Natuur in kiem waarnam geeft hij weer, gezien door het persoonlijk door hem geslepen vergrootglas. Hij is meer romanticus, dan meestal wordt aangenomen. Evenmin als Rembrandt, is Jacob Maris wat men heeft genoemd ‘realist’. Hij is als Ruysdael, waar deze het Gezicht bij Wijk-bij-Duurstede en het Jodenkerkhof schilderde. In zijn wolkenpracht nadert Maris de poëzie van Byron. Toen Mauve eenmaal in de Natuur zich zelf gevonden had, bleef hij zich liefst vermeien in de duin- en heidestreken. Wat de eersten betreft, nu eens te Scheveningen en omstreken, dan in de zoogenaamde binnenduinen landwaarts. Zoo vertoefde hij geruimen tijd op een boerderij, genaamd Kranenburg, bij Dekkersduin in de buurt van Loosduinen, een echt Mauve-plekje: blonde | |
[pagina 579]
| |
Aan de sloot, naar eene schilderij, in 't bezit van den Heer J.C.J. Drucker, te Londen.
| |
[pagina 580]
| |
duinen met valeitjes van lichtgroen gras, waar kleine koeien en wollige schapen het vrij schrale voedsel afknabbelen. Op deze plek vond de schilder voor het eerst onderwerpen, die een der typen van zijn kunst zouden bepalen: o.a. schamele hutjes in of bij de duinen, waar smalle vrouwtjes, ietwat mystiek uitziend door slechte voeding, enkele schapen of een geit verzorgen, of waschgoed te bleeken leggen. Die oude Laan van Meerdervoort, leidende naar Kranenburg, met een reusachtigen peppel halfweg, was toen nog een verrukkelijke wandeling, waar ook de schilder De Bock menige fraaie, impressionnistische krijtschets geteekend heeft. Helaas! de schoonheid der wereld gaat voorbij, denkt men menigmaal. Die dichterlijke omgeving van Kranenburg werd sedert ontheiligd en bedorven door den aanleg van den stoomtram der Hollandsche Spoorwegmaatschappij. De beschaving is een barbaarschheid voor de schoone Natuur! Mauve genoot op die boerderij een waar artistenleven. Later heb ik in die omstreken wel met hem gewandeld en was hij er nog steeds vol van. Vooral in 't voorjaar, wanneer in de buurt der oude Koninklijke paardenstoeterij de natuur herleefde en de eschdoorn en linden hun purpere of malsch groene knoppen ontplooiden en op den bodem de bryonia of heggerank, de lelietjes-van-dalen en de duinroos zich weer vertoonden. De roode, doorschijnende schubben der bladknoppen van de linden dreven als elfenbootjes op een naburige duinbeek. Ik vermeld reeds nu dat verblijf op Kranenburg, omdat de schilder hier ook het eerst een zeer bepaalde voorkeur aan den dag legde voor een kleurengamma, die aanleiding zou geven tot de benaming van ‘Grijze School,’ welke voor sommige proeven in dien trant niet zoo geheel onverdiend was, want het gelukte den meester en later zijn volgelingen nog niet reeds dadelijk in die grijsheid een aantrekkelijke zilveren of parelgrijzen glans te brengen. Slaan we thans een blik op Mauve's reeds voorafgegane jaren. De schilder werd geboren den 18den September 1838 te Zaandam, waar zijn vader doopsgezind predikant was. Doch spoedig kreeg de waardige man een beroep naar Haarlem, dat hij aannam. Als jongen toonde Anton reeds veel liefhebberij in teekenen, welke neiging steeds sterker ging spreken en eindelijk hem deed besluiten schilder te willen worden. Weinige verstandige ouders toonen zich in den beginne ingenomen met zulk een keuze, omdat zij weten, dat het pad van den kunstenaar met voetangels en klemmen belegd is en in de kunst wèl velen zich geroepen wanen, doch slechts weinigen de uitverkorenen der Muzen worden. Daarbij was de familie Mauve niet bemiddeld en het vraagstuk dus gewichtig ook uit een practisch huishoudelijk oogpunt. Maar wat is er te doen tegen den zin van een jongen, die van teekenen en van het leven in de Natuur houdt? De vader zag in, dat er in Anton geen practisch maatschappelijk mensch stak en zijn dichterlijk, droomerig gemoed hem waarschijnlijk ongeschikt zou maken, om in het raderwerk van het prozaleven een bruikbaar schroefje of wieltje te worden. Vader en zoon kwamen tot een minnelijke schikking. Anton mocht schilder worden, indien hij beloofde zich de acte voor teekenonderwijs te zullen verwerven. Indien het met | |
[pagina 581]
| |
de schilderkunst dan niet lukte, kon hij een eerlijk stuk brood verdienen als teekenmeester. Ofschoon de wil goed was, zou de ervaring evenwel leeren, dat Antons begrip en opvatting van de teekenkunst niet overeenstemden met die van examen-commissies, en dat droog en correct lijntjes zetten en zielloos afbeelden van de dingen, ter verkrijging van een acte, een zeer bittere pil waren voor den dichterlijk aangelegden jongen. Men verhaalt, en er bestaat alle grond voor, dat hij soms in tranen uitbarstte en volhield in dien trant nooit teekenen te zullen of te willen leeren. Mauve's sentiment deed hem zeker toen reeds meer den aard, dan den correcten vorm der dingen zien. Hij hield van een zeker teeder humoristisch impressionnisme, dat tot bijna aan het einde zijner kunstenaarsloopbaan een kenschetsende trek in zijn werken zou blijven. In hoever hij in dat opzicht onder den invloed van den naïeven
Koehoedster, naar eene schilderij.
kant van Israëls' kunst heeft gestaan, is niet zoo gemakkelijk te bepalen. Een feit is, dat Mauve Israëls zeer bewonderde en de twee artisten in velerlei opzicht ‘verwandte Geister’ waren. Zelfs toen Mauve een beroemd en algemeen gevierd man geworden was, wiens kunst vooral in Engeland op hoogen prijs werd gesteld, moest hij menigmaal ervaren, dat verzamelaars niet volkomen tevreden waren met de teekening van sommige zijner herders, schapen, honden, koeien. Het verdient opmerking, dat sommige Hollandsche kunstbroeders juist de vroegere figuurtjes, die Mauve in zijn persoonlijken trant teekende en waarbij de vorm wel eens te veel werd opgeofferd aan de typeering, nog verkiezen boven zijn laatste werken. Doch de bekendste Engelsche verzamelaars, Staats Forbes, Sir John Day, Alexander Young waardeeren meer Mauve's rijpere werken. Is het niet opmerkelijk, dat in de laatste vijf jaren van Mauve's leven de kunstenaar toch meer ging streven | |
[pagina 582]
| |
naar anatomische juistheid en klassieke schoonheid? Ik meen dit veilig te mogen toeschrijven aan den invloed van Millet, wiens werken hij toen met aandacht en volle sympathie bestudeerde in een uitgebreide verzameling photographische afbeeldingen, die tot zijn huisgoden behoorde. Kort vóor zijn vestiging te Laren bracht ik eens een avond bij hem door met den landschapschilder Bastert en toonde hij ons vol bewondering de figuren van dieren en menschen door den sculpturalen Millet. Te Haarlem kwam Mauve onder de leiding van den veeschilder Van Os, die maar half tevreden was over zijn eigenzinnigen leerling. Hij klaagde, dat de jongen er zoo tegen op zag iets af te maken. Waarschijnlijk begreep de degelijke, doch prozaïsche veeschilder, wiens gladde, glimmende schilderijen, in den trant van dien tijd, als fabriekswerk werden klaar gemaakt, volstrekt niet, dat zijn leerling nog half onbewust een inniger verband tusschen Kunst en Natuur begeerde en hij geen genot schepte in het verder likken van schilderijtjes waaraan alles nog ontbrak, en die hij geen kans zag door middel van een techniek, die aangeleerd was, beter te maken. Maar, er moest spoedig wat gedaan worden om geld te verdienen, ten einde te leven en voort te studeeren. Anton ging óok schilderijtjes vervaardigen, die er propertjes genoeg uitzagen, om in een Hollandsch salet als spiegelende meubeltjes te pronken. Natuurlijk ziet men hierin den invloed van Van Os en den stijl van het tijdperk, waarmede Mauve later zou breken. Men vindt die stukjes nog wel eens op veilingen; niet licht zou zelfs een kunstkenner er Mauve uit proeven. Welk een genot was het voor hem, toen hij zekeren zomer met een lichte beurs en een luchtig hart den wandelstaf opnam en naar Oosterbeek toog. Toen was het dorp nog niet een samengroeisel van karakterlooze villa's met vervelende renteniers, doch een pastoraal plekje met lachende dorpshuisjes in tuintjes, heuveltjes, steegjes langs bouwland, zonnige valeitjes, enz.; doch iets ongekunstelds en kalm vroolijks, juist iets voor een schilder als Mauve. Oosterbeek was toen het Barbizon van Nederland. De ‘beschaving’ was er nog niet doorgedrongen; ‘bouwterrein’ werd nog niet te koop aangeboden; de dorpeling bouwde zelf, wel is waar niet onooglijke huisjes, maar graan en boekweit, aardappelen en kool. De ontwijdende stoomtram deed zijn gesnork en gebel nog niet hooren onder de hooge toppen der schoone beukenrijen langs den straatweg van Arnhem naar Zeist. Men genoot te Oosterbeek nog het liefelijk getingel der vele kudden schapen, die er tegenwoordig, evenals hun schilderachtige kooien, zoo goed als verdwenen zijn. De oude Bilders was toen de Wodan van het schoone Geldersche plekje. Niet alleen de eiken, maar de smaragdgroene en purpere koolstruiken bewonderde zijn schildersoog. Een koolveld, vertelde Bilders mij eens, had in zijn jonge jaren hem de voorkeur doen geven aan een bepaalde woning in het dorp en.... hij zelf ging er ‘planter ses choux’, zou men kunnen zeggen. Sedert brachten tal van schilders de gunstige jaargetijden te Oosterbeek door. De nestor en mentor der kolonie was de krijgshaftig uitziende, geestdriftige Bilders; in | |
[pagina 583]
| |
vele opzichten de vertegenwoordiger van een ouder régime. Hij had als vrijwilliger in België gediend en was trotsch op zijn metalen kruis. Hij hield er van ‘to fight his battles o'er again’. Geen wonder, dat Mauve groote vrienden werd met Bilders en zijn zoon, die tot de veelbelovende jonge schilders behoorde, doch die, helaas! zoo vroeg zou sterven. Evenals het bosch van Fontainebleau zijn historische en merkwaardige boomen en boomgroepen heeft, boogt Wolfhezen bij Oosterbeek op zijn ‘Wodanseiken’. Mauve sprak later nog gaarne over de heerlijkheden van dit romantieke plekje met zijn schilderachtige schaapskooiGa naar voetnoot1) en eeuwenoudeThuiskomende schapen, naar eene schilderij.
dennen. Bilders vertelde mij eens de legende van de zoogenaamde Wodanseiken. De meeste bewonderaars van Nederlands natuurschoon hebben ze gezien of hooren noemen, en daar ze tot de geschiedenis van ons romantisch schildertijdperk behooren, is een korte herinnering hier niet misplaatst. Zij zijn een groep knoestige, gedeeltelijk afgestorven boomen, waarschijnlijk eeuwenoude uitbottingen van een vroeger omgewaaid geslacht van andere oude eiken; of wel in het wild gegroeide eikenstruiken, die men eeuwenlang ongerept heeft gelaten. De boomen staan in een natuurlijk ravijn, gevormd door de beek, die aan de grenzen van Bilderberg en Sonnenberg ontspringt, langs het Jagershuis van Wolfhezen loopt en dan verder voorbij de eiken en Heelsum naar Renkum, waar de papierfabrikanten haar beweegkracht in | |
[pagina 584]
| |
toepassing brengen. Beminnaars der Natuur, artisten en pic-nic groepjes bezoeken het plekje der Wodanseiken gaarne en beschouwen met zeker ontzag de boomen, waaronder, zooals het heet, de oude Druïden hun Natuurdienst oefenden. De kenner van folk-lore ziet in zijn verbeelding de grijsgebaarde priesters in den tijd van het Wodansfeest - waarvoor onze Kerstmis in de plaats gekomen is - met gouden sikkels vergaren de marentakken, de mystieke woekerplant, die als heilig werd beschouwd, indien ze op eiken groeide. Helaas, de naam ‘Wodans-eiken’ is niet zoo oud als men thans algemeen vermoedt en de gidsen, wandelende en gedrukte, ons willen wijsmaken. Hij dagteekent van de eerste jaren, die Bilders in de omstreken doorbracht; deze is er feitelijk de uitvinder van; hij stond peter over hen, gelijk hij zoo vele groenen doopte, die tijdelijk de schilderskolonie bezochten. De novitius werd dan door de vroeger gevestigden op een steen midden in de beek gebracht en daar door hun opperpriester Bilders met water besprenkeld. De kunst, de letteren en natuurlijk alle voor indrukken vatbare menschen waren nog in hun romantisch tijdperk en de naam ‘Wodanseiken’ trof aller verbeelding en werd populair. En toch, zou ik durven beweren, is er iets in den naam, dat niet zoo geheel bezijden de waarheid en de historie kan zijn. Een paar jaren geleden kreeg een vriend van mij, de ingenieur Groneman, die toen bij Oosterbeek woonde, van Baron Van Brakell vergunning opgravingen te doen in een heuvel op korten afstand van de Wodanseiken. Hij vermoedde, dat er eenmaal een oude Christen kapel had gestaan; en werkelijk werd dat vermoeden bij de opgraving bevestigd: steenen doodkisten, verglaasde steenen, andere oude bouwmaterialen, scherven van kruiken en urnen werden voor den dag gebracht. Daar nu zulke oude Christen-kapellen gewoonlijk gebouwd werden op dezelfde plaatsen, waar de Heidenen, of liever gezegd de Natuurvereerders hun eeredienst oefenden, - want dat behoorde tot de oude Christen-politiek - is het lang niet onwaarschijnlijk, dat een nederzetting van oude Celten of Germanen, daartoe door de beek en den nabijzijnden Rijn aangetrokken, dit stuk indrukwekkende natuur weleer hadden uitgekozen voor hun godsdienstoefening. Wie weet dus, of de Wodanseiken van thans niet werkelijk telgen zijn van vroeger heilige boomen. ‘Niets is bestendig hier beneên!’ Sedert Mauve in de beek van Wolfhezen gedoopt werd door Bilders en de Oosterbeeksche schilderskolonie, - Bilders als een waardig vertegenwoordiger van den natuurvereerenden Druïd van weleer, allen als gedoopten in dienst van het goddelijk schoon, gelijk het zich openbaart in de Natuur -, is er een andere richting, een nieuwe mode in de kunst gekomen. Gelijk Barbizon verlaten is door de schilders, is ook Oosterbeek verlaten, - zoo ook Wolfhezen, Vorden, Ruurlo. In de laatste jaren waren mevrouw Bilders-Van BosseGa naar voetnoot1) | |
[pagina t.o. 584]
| |
Koeien op een weg in Drenthe. (Schilderij.)
| |
[pagina 585]
| |
en Th. de Bock wel de eenigen, die door de romantische natuur der Geldersche boschstreken werden aangetrokken. Oude, knoestige, zwaargetakte boomen, beekjes, schilderachtige watermolens, - ze zijn tijdelijk uit de mode, om in een latere periode zeker wel weer eens aan de orde te komen. 't Is ook in de kunst: cirkelgang. Van de schilders, die Mauve te Oosterbeek leerde kennen, trok Willem Maris en zijn kunst hem bijzonder aan. Hij ontmoette hem voor het eerst in de bosschen van Wolfhezen en doorbladerde vol bewondering zijn schetsboeken. Dat was nog eerst teekenen, zooals hij zelf het nog niet verstond: breed en indrukwekkend, vol karakter. Men bedenke hierbij, dat Willem Maris in dien tijd nog niet zooveel van de plastiek opofferde aan het lichteffect en de droomerige karakteristiek onzer Hollandsche herkauwers. Studieblad.
Mauve had ook zeer veel op met den jongen Bilders. Hij was later een sympathiek lezer van de brieven en herinneringen, die de Oosterbeeksche Maecenas Mr. Kneppelhout van den zoo veel belovenden jongen kunstenaar heeft uitgegeven. Zeer zeker, er bestond geestverwantschap tusschen de twee jonge artisten; dat blijkt uit Bilders' boek en Mauve's kunst. Maar de eerste streefde in zijn schilderijen naar warmer, krachtiger zonlichtvertolking, waarschijnlijk een gevolg van zijn studiereizen in het buitenland, vooral in Zwitserland en Frankrijk. Mauve zou steeds meer karakteristiek Hollandsch worden. Ter kenschetsing van 's meesters aard en ontwikkeling is het belangrijk te weten, wat hij gaarne las. Nog zie ik het eenvoudige boekenhangertje in de gezellige, ruime tuinkamer van zijn woning aan den Zuid-Oost-Buitensingel, door de oude Hagenaars ook ‘Uileboomen’ genoemd. Van onze Hollandsche schrijvers stonden naast de twee deeltjes van Bilders de novellen van Hildebrand, Cremer, Heering, Hollidee (Rovers), Werumeus Buning, Hans Andersen en menig werk van Multatuli. Hij was ook een groot bewonderaar van Shakespeare, die hij in de vertalingen van Moulin en A.S. Kok las. Mauve was in zijn buien van opgewektheid zelf een echt humorist. Leuk iets vertellen en met sobere gebaren aanvullen, kon hij als geen ander. De mimiek van zijn gelaat was dan onweerstaanbaar. Humor is voor een deel gevoel van geestelijke meerderheid, heeft men wel gezegd, doch die zich uit als een soort van komische waardeering en vrij is van alle hinderlijke pedanterie. Mauve had iets van een uitnemend acteur in zijn onbewust streven naar zichtbare typeering in zijn verhalen; en die aanleg ziet men | |
[pagina 586]
| |
Uitgaande schapen, naar eene aquarel.
| |
[pagina 587]
| |
menigmaal ook in zijn figuurteekening. Zijn tuinlieden, houthakkers, herders zijn individualiteiten. Om plastische schoonheid en anatomische nauwkeurigheid gaf hij dan weinig. 's Winters woonde Mauve gedurende eenige jaren te Amsterdam, waar hij dan hard werkte en zijn zomersche studies in aardsch slijk trachtte om te zetten. Maar hooge prijzen brachten zijn smaakvolle, doch nog weinig oorspronkelijke schilderijtjes hem niet op. Eerst langzamerhand zou hij zich boven de conventie van dien tijd leeren verheffen. De ervaring tot nog toe leert, dat dit de beste wijze is, om zich langzaam maar zeker een goede plaats in de kunstwereld te veroveren. Israëls, de Marissen, Roelofs, Mesdag,Ploegen, naar eene aquarel.
Weissenbruch, die allen zoo breed en impressionnistisch weten te schilderen, zijn begonnen met nauwkeurige, soms weinig oorspronkelijke schilderijtjes, die niets op hun latere werken gelijken. Velen der jongeren van thans trachten zich opeens op de schouders te plaatsen van die breedschilders en tot nog toe heeft het er veel van, dat zij slordige, onrijpe kunst zullen blijven voortbrengen. Sommigen wijten die onpaedagogische handelwijze aan minder nauwgezet onderwijs, anderen aan laatdunkendheid of ongeduld. Des zomers vertoefde de jonge schilder nog al eens in Den Haag en Scheveningen. De badplaats vertoonde zich toen nog als éen blonde kleurenharmonie. De lage, uitgestrekte hotel- en villabouw, geverfd in groote afwisseling van zachte tinten: wit, lichtgroen, lichtrose, geel, grijs, stond zoo | |
[pagina 588]
| |
goed bij de formatie der duinenrij en de kleur van het zand, de duinflora, de zee, de Hollandsche lucht en den dikwijls wazigen dampkring. Voor een oog, dat opgevoed is, heeft Scheveningen al zijn bekoorlijkheid verloren. Logge gevaarten in somberen, grauwen baksteen opgetrokken, ontelbare torens en pieken, steenen wallen en hekwerken, steenen rijwegen.... sic transit gloria mundi, - ter wille van bouwondernemers, aandeelhouders en scharen van Duitsche oosterlingen. Scheveningen leverde den schilder in den loop der tijden zoowel opgewekte als droefgeestige stof. Ik herinner mij van hem enkele naïeve zeedorp- en strandtooneeltjes, waaronder de vlokkige ezeltjes in allerlei tinten van grauw, zich tijdelijk koesterende in de warme zonnestralen en vriendschappelijk tegen elkaar soezende, als in vreedzaam wijsgeerige bespiegeling. Van aangrijpende melancholie zijn de groepen magere paarden, wier levenslot is de zware pinken over het strand te trekken. Wat zien de arme dieren er zwak en afgejakkerd uit, zooals ze daar een oogenblik soezend met neervallend hoofd staan uit te rusten, totdat de zweep, het toom en het helsch geschreeuw der visschers ze weer tot krachtsinspanning boven hun macht zullen doemen. Vreemdelingen kunnen zich bij zulke schilderijen wel eens afgevraagd hebben, of er zulke paarden bestaan; of er in Nederland dan geen maatschappij voor dierenbescherming werkzaam is, er geen meewarigheid in het hart onzer strandbewoners huist. Somtijds heeft de schilder misschien de noot wel wat geforceerd en in de kenschetsing van de rampzalige dieren eenige overdrijving gebracht. Doch dan is die charge toch altijd de overdrijving van een dichterlijk kunstenaar; die paarden wekken geen weerzin op, doch menige dierenvriend zou er bij willen schreien en in de werkelijkheid ze willen koopen en met haver en een behoorlijke stalling te goed doen. Ik ken haast niets op het gebied der schilderkunst zoo treurig en aandoenlijk als sommige der zes of acht schilderijen door Mauve in dat genre voortgebracht. Bij mijn weten bevinden zich twee dier werken hier te lande, een bij de erven van Jonkvr. Van den Santheuvel te Dordrecht, een op het Haagsche Gemeentemuseum. Het laatste is een omvangrijk stuk, dat ik vroeger wat dof en kleurloos vond, doch waaraan de tijd goed heeft gedaan. Zooals het nu hangt heeft de wit-grijze lucht niet meer het ondoorschijnende, muurachtige. In geen zijner onderwerpen toont Mauve zooveel verwantschap met de eigenaardige melancholie van sommige van Israëls' tragedies, als in die stukken met strandpaarden. Het is, of de geheele Natuur waarin Mauve die tooneelen plaatste, mede treurt en duldt met de rampzalige slachtoffers. In Den Haag leerde Mauve zijn toekomstige echtgenoote kennen, een zachtzinnige, teerhartige vrouw en een lieftallige veschijning, behoorende tot een zeer muzikale familie. Mejuffrouw Carbentus was beschaafd van geest en smaak en juist de vrouw om een engel te zijn in het tehuis van een kunstenaar als Mauve, die zoo prikkelbaar was en onderhevig aan sombere stemmingen, wanneer zijn zenuwgestel hem tijdelijk te machtig werd. Hun huwelijk werd gezegend | |
[pagina 589]
| |
door een viertal kinderen, die den schilder na inspannende dagen een vreedzame afleiding gaven, want hij wist zich zoo goed te verplaatsen in hun gedachten- en gevoelskringetjes en beminde hun naïeve wijze van zijn en doen. Met hen bezig, kwam voortdurend de teedere humorist voor den dag. Zoo bracht hij tal van gelukkige jaren door in het ruime huis aan den Zuid-Oost-Buitensingel, schuin over het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen, waar hij en zijn vrouw, beiden muzikaal, zoo menigen avond het kunstgenot der schoone concerten van Diligentia smaakten. Overigens was Mauve een zeer huiselijk man, die nergens liever was, dan in zijn atelier, zijn ruime, gezellige tuinkamer, of in den rianten tuin, die, ofschoon het atelier er gebouwd was, nog een fraaie lusthof was. Zijn vrienden Arts, Ter Meulen, Bastert, Tholen, Tersteeg, zijn zwager Le Comte en eenige hem sympathieke kunstvrienden brachten er menig gezellig uurtje door. Vroeger, in 1873, toen een zijner buien van zwaarmoedigheid hem het leven zoo moeielijk en het werken onmogelijk maakte, vertoefde hij eenige weken te Godesberg aan den Rijn. Wat kon hij vermakelijk doorslaan over het hooggeroemde natuurschoon dier streken! Voor hem was juist die speelgoeddoozennatuur en dat museum van kleurendrukken een kalmeerende medicijn. ‘Men kon er zoo lui en rustig zijn,’ placht hij te zeggen; ‘daar was nu niets ontroerends in die natuur; men kon zoo kalm op een heuvel liggen, wandelen, eten, een glas verfrisschenden rijnwijn drinken en vanzelf weer beter worden.’
Studieblad.
Geen wonder, dat een echt Hollandsch kunstenaar als Mauve, gewoon aan de teedere diepzinnigheid en de blonde tonen van ons landschap, niet dwepen kon met de scherp begrensde heuvels, wijnstokken, kokette ruïnes en villa's, die het gekunstelde decoratief van Vader Rijns Smerom-theater vormen. Des avonds hield hij zich dan wel eens bezig met witte, porseleinen borden boven een lamp te berooken en uit den toevalligen aanslag van zwarte en grijze plekken allerlei landschappen te fantaseeren door wegveging en bijteekening. Die schilderijtjes in zwart-en-wit, algemeen bewonderd, werden aan de gasten vereerd. Iedereen wenschte een souvenir van den beroemden en beminnelijken Hollandschen schilder te bezitten, zoodat er op 't laatst geen wit bord meer in het dorp te krijgen was. Ook te huis kon Mauve, als hij in de goede stemming was, recht vermakelijk zijn. Kwam er 's avonds een vriend een praatje maken, dan werd hij altijd uitgenoodigd deel te nemen aan het ‘souper’. Was er een gastronoom onder de vrienden, dan deed de gastheer, als werden er groote | |
[pagina 590]
| |
toebereidselen gemaakt. Doch Mauve was zuinig van aard en niet gelijk zoo vele bohémiens, die niet weten wat sparen is. Bij gelegenheid van zulk een ‘souper’ ijlde de schilder met groote bedrijvigheid van de provisiekast naar de keuken, van de keuken naar den kelder, vroeg waar de pasteien en de taarten geborgen waren, bestelde champagne en fijne rijnwijnen, betreurde dat de ijswagen er nog niet geweest was; totdat eindelijk het schitterende souper gereed was: hier een stuk kaas geflankeerd met een brood, dáar het botervlootje en een schoteltje met enkele beschuiten, een appel hier, een peer daar en als hoofdtractatie een potje met jam. Daar er toch geen gelegenheid
Koe in een stal, naar eene schilderij.
was de kostelijke wijnen te frappeeren, zou men zich ditmaal dienen te behelpen met een glaasje rooden wijn of toddy. In zulke stemmingen was Mauve als Yorick: ‘a fellow of infinite jest, of most excellent humor.’ Tijdens zijn verblijf te 's Hage wandelde Mauve veel in de omstreken der stad en bestudeerde dan melkbochten met koeien, landelijke wegjes, slooten omzoomd met boomen, duinnatuur, enkele malen het strand. In zijn schetsboekje maakte hij dan zelden meer, dan een karakteristieke annotatie, klassiek van eenvoud en veelzeggend als kleursuggestie. Dat was meestal genoeg, om later in zijn verbeeldingrijk brein op het atelier tot een heerlijk schilderij, of een van leven tintelende aquarel te rijpen. | |
[pagina 591]
| |
Eenigen tijd na 's meesters overlijden organiseerde de heer Tersteeg, vertegenwoordiger van het huis Goupil (Boussod, Valadon et Co.) te Parijs, in 's Hage en Londen een tentoonstelling van zulke krijtkrabbels uit Mauve's schetsboeken, die den kunstvriend een belangwekkenden blik gunden op zijn gaaf van stijlvolle grepen uit de onvervalschte Natuur te doen. Onder den verschen indruk dier kunstbeschouwing schreef ik toen o.a. in ‘het Vaderland’: het heilig verbond tusschen poëzie en werkelijkheid, - Mauve heeft het begrepen en dit verzekert zijn kunst de onsterfelijkheid. Indien er een sleutel tot het begrip van den schilder en zijn voltooide kunstwerken noodig ware, deze vertrouwelijkheden van zijn schetsboek zouden er een aanbieden.
Studieblad.
Klassiek in hooge mate moet Mauve's smaak geweest zijn, opdat het oog bij intuïtie juist die lijnen en vlakken in het landschap kon kiezen, die het karakter in den eenvoudigsten en meest kenmerkenden vorm weergeven. In het wegdenken of opofferen van het overbodige was hij klassiek bij uitnemendheid. Er zijn krabbels onder deze schetsen, die in vijf, zes lijnen een landschap volkomen uitdrukken. Zoo herinner ik mij een bodem met eenige steenen en kluiten bezaaid, waarboven een lucht met een paar streepjes in wit krijt. 't Is haast niets en geeft van de grootschheid der natuur toch meer te zien, dan een ellenbreed schilderij van menig schilder van naam, waar de Natuur zich niet grooter voordoet, dan de afmeting van het doek. Zelfs de meest schetsmatige krabbels spreken ons van de frischheid en innigheid der Natuur: men gevoelt er zich zoo echt buiten. Wat is het karakter der berkeboompjes steeds met fijn gevoel en aangeboren smaak weergegeven! Het paadje langs de heg op een ander werk zou men zoo graag willen volgen; men benijdt haast het boereventje, dat met zijn pijpje zoo rustig door het hout loopt. Een uitvoeriger landschap met veel boomen, alles eventjes groen aangetint, heeft een bodem zoo rijk van kleur, zoo afwisselend van glooiing, dat men er zou willen rusten en het gegons der insecten beluisteren. Mijn gebruik van het woord ‘klassiek’ brenge den lezer niet op een dwaalweg, waartoe kunsttermen zoo licht leiden, daar ze dikwijls in uiteenloopenden zin worden toegepast. Ik bedoel natuurlijk met ‘klassiek’ niet zekere uiterlijkheden en conventionaliteit van vorm, doch den eenvoud, de oprechtheid en innigheid van zien, die ik voor de onveranderlijke basis van alle echte poëzie houd. Ook in zijn humor is Mauve meestal klassiek. 't Is niet het zenuwachtige, gezochte, verwrongene, dat den humor zoo menigmaal onuitstaanbaar | |
[pagina 592]
| |
maakt, doch, gelijk ik hierboven reeds zeide, een teeder, intelligent gevoel van meerderheid zonder aanmatiging. Meerderheid, omdat de kunstenaar in zulke stemmingen staat boven de Natuur en als haar meester is. Hij gevoelt haar bedoeling en werkt die nader uit. Het spreekt vanzelf, dat die meerderheid den kunstenaar toch ook weer gegeven is door de Natuur en Zij de bron van alles blijft. Denkt men bij dergelijke bespiegelingen niet vanzelf aan de diepzinnige woorden van Shakespeare in Winter's Tale: Yet nature is made better by no mean
But nature makes that mean: so, o'er that art
Which you say adds to nature, is an art
That nature makes.
Was Mauve klassiek, wat betreft het op de eenvoudigste wijze uitdrukken van type en gevoel, in het sobere, het niet overladene van zijn kunst, hij was zeker niet klassiek, in den zin van ‘Grieksch,’ in zijn toepassing der kennis van de anatomie van mensch en dier. Ik durf, noch kan uitmaken, of hier een medesleeping door het humoristisch gevoel voor type, een gevaarvol en niet te verdedigen impressionnisme, of een soms onvaste teekenpen als oorzaak moet worden beschouwd. Maar Mauve's laatste werken bewijzen in elk geval, dat hij zelf in dat opzicht naar volkomenheid streefde. Zijn ingenomenheid met de figuurteekening van Millet, ik zeide het reeds boven, kan hem tot andere begrippen hebben gebracht. 't Is wel is waar een kunst, ook met miskenning van vorm, type uittedrukken, maar in dat geval nadert de teekening allicht de eigenaardigheid der charge en charge is een kunst van lagere orde. Onder Mauve's boerelummels, kalvers, schapen, lammeren, paarden, honden liepen er in vroeger jaren wel eens schepselen, die er uitzagen, alsof niet de van harmonie levende Schepping ze had voortgebracht, maar, om met Hamlet te spreken, een (artistiek) ‘werkman, die ze niet goed had gemaakt.’ Van lateren tijd bevond zich op deze tentoonstelling van Mauve's schetsen o.a. een man met een kruiwagen en een man (deel eener groep) die aardappelen rooit, waarin men Millets opbouwenden invloed, wat aangaat vormwaarheid, duidelijk bespeurt. Onder Mauve's vereerders en discipelen ontmoette ik er, die juist 's meesters latere werken lager stellen en dwepen met zekere onbeholpenheden, die men in sommige, gelukkig lang niet alle, zijner vroegere voortbrengselen opmerkt. Dit verraadt, dunkt mij, òf gebrek aan juist inzicht, òf de neiging zich te verschuilen achter anderer gebreken. Zij zijn ‘plus royaliste que le roi.’ Even dwaas zou het zijn, om b.v. de Etrurische beeldhouwwerken hooger te stellen, dan de voortbrengselen, uit Griekenlands bloeitijd, omdat de eersten nog onbeholpen zijn. Naïeveteit heeft tot zekere hoogte iets zeer aantrekkelijks, doch wanneer zij ontaardt in onbeholpenheid, is het gevaarlijk daarin een nieuw evangelie voor de kunst te zoeken: heeft de menschheid reeds leeren spreken, waarom dan terug te gaan tot het stamelen?Ga naar voetnoot1) | |
[pagina t.o. 592]
| |
Wadende paarden, naar eene schilderij, in 't bezit van den heer J.C.J. Drucker te Londen.
| |
[pagina 593]
| |
In den zomer van 1883, meen ik, vertoefde Mauve 't eerst voor langer tijd te Laren in het Gooi, het typige dorpje tusschen Amsterdam en Utrecht, reeds sedert jaren vooral door Amsterdamsche schilders gezocht, om zijn antieke en stemmingvolle binnenhuizen van boeren en werkplaatsen van wevers. Sedert Mauve er zijn zomerkwartier opsloeg en zich er later voorgoed vestigde, werd Laren een ware schilderskolonie en zelfs nu nog brengen tal van Amerikanen er maanden door. Tot de schilders, die er bij mijn weten vroeger
Hooioogst, naar eene schilderij.
en in Mauve's tijd langer of korter vertoefden, behooren o.a. Valkenburg, Albert Neuhuys, Israëls, Kever, Tony Offermans, Bastert; en van de buitenlanders de groote Fransche teekenaar en schilder Lhermitte. In 1886 trok Mauve met zijn gezin en huisgoden voorgoed naar het Gooi, waar hij een lieve villa gehuurd had. Den natuurvriend was het een behoefte, een hartstocht geworden, geheel en al in het buitenzijn optegaan en zich met de Natuur te vereenzelvigen. Het primitieve dorpje met zijn oude woningen en linden, zijn glooiende en heuvelachtige heidegronden met kudden en schaapskooien, | |
[pagina 594]
| |
sierlijke berkjes en zwarte dennengroepen, omhuld door de parelgrijze en lichtblauwe luchten, die hier dikwijls zoo zacht wazig zijn door de uitdampingen der naburige Zuiderzee, hadden hem zoo machtig bekoord, dat zelfs het geliefde Den Haag hem niet meer boeien kon en hij in het Gooi zijn paradijs vond. Dat 's meesters zeldzaam talent in deze heerlijke, gezonde natuur in omvang en macht toenam, bleek reeds uit zijn inzending op de tentoonstelling der Hollandsche Teekenmaatschappij te 's Hage in Augustus 1886. Daar zag men toen het In den Moestuin. Te midden van het sappige groen der boonen, zoo uitvoerig en fraai weergegeven, staat een boerevrouwtje in blauw jakje en wit kapje voor haar middagmaal te zorgen. De eenvoud en degelijkheid der modelleering van dit aantrekkelijk beeldje doet aan niemand minder dan Millet denken. Met hoeveel smaak is door middel van eenige gele bloempjes afwisseling gebracht op het grasveldje rechts! Dit werk van Mauve ademt een zeldzame distinctie.Studieblad.
Het streven naar ideale schoonheid en welstand in dit vrouwebeeldje heeft verwantschap met den geest van Albert Neuhuijs' kunst. De teekening is in éen woord verrukkelijk in de harmonie van lichtblauw, groen en grijs en de doorschijnende, sappige wijze van aquarelleeren maken het tot een wonder van Nederlandsche waterverfschilder kunst. Op diezelfde tentoonstelling, tegenover het boonenplukstertje hangende, zag men de kapitaalste teekening der tentoonstelling, getiteld Op de Heide, in welk formaat en genre de schilder gedurende de zeer enkele jaren, die hij nog te leven had, een viertal of meer werken zou scheppen. Onder den directen invloed der teekening, schreef ik toen in ‘Het Vaderland’: Het is een landschap vol indrukwekkende ruimte en fijne, kalme lichtspeling. Men kan er zich uren in verdiepen, want het is, alsof men de Natuur zelve ziet. Mij dunkt, een dichter zou een gedicht op de schilderkunst kunnen schrijven, als pendant van Drydens goddelijke ode aan de muziekGa naar voetnoot1); want ook uit een werk als dit van Mauve straalt een harmonie, machtig genoeg, om onrustige geesten tot kalmte te brengen. De uitgestrekte plannen van den bodem, de ware tegenstellingen van de lichte kleur van het heidezand en de sombere, verschrompelde struikheide zijn uitnemend weergegeven. Vondels ‘witgewolde zee’ beweegt zich over de vlakte. De vormen der schapen zijn | |
[pagina 595]
| |
even schoon als karakteristiek. De groepen donkere dennen en blonde berken op den achtergrond vormen een schilderachtige tegenstelling. Deze wonderfraaie teekening bleef gelukkig voor ons land behouden; zij is in het bezit van den heer Servatius in Overijsel. Helaas! Toen in 1888 de Dertiende Tentoonstelling der Hollandsche Teekenmaatschappij plaats had, was in den catalogus de naam van Mauve met een rouwrand omgeven. Voor de laatste maal had het bestuur de zorg voor de plaatsing van 's meesters kunst op zich genomen en als een rechtmatige hulde aan zijn nagedachtenis deze ‘Dertiende’ haast uitsluitend tot een Mauve tentoonstelling gemaakt. Een aantal werken uit belangrijke Nederlandsche portefeuilles waren te zamen gebracht en bovendien eenige teekeningen en krijt- en houtskoolschetsen behoorende tot de nalatenschap. Zeventien aquarellen en vijftien zwart-en-wit teekeningen waren hier bijeen. Het was een belangrijke en genotvolle, doch een droevige tentoonstelling. Om een meer of minder volledig overzicht van Mauve's werken te geven, zou ik liefst alle mooie teekeningen en schilderijen, die ik in den loop der jaren zag en onder den vollen indruk beoordeelde, willen vermelden, en dat, gelijk ik hier eenige malen gedaan heb, met dezelfde woorden, die zij mij toenmaals in de pen gaven; doch dit zou te veel ruimte eischen en vanzelf zou er groot gevaar zijn door herhalingen te vervelen; want, kan het anders, of scheppingen van denzelfden meester zullen tot eendere uitingen van bewondering en eendere opmerkingen aanleiding geven. Daarom zal ik mij bepalen tot een kort overzicht. Gedurende de ongeveer dertig jaren van zijn arbeidzaam leven heeft Mauve een ontzagwekkend aantal schilderijen, aquarellen en zwart-en-wit teekeningen, vol sympathie doorleefd, in de wereld gezonden, waarvan slechts een betrekkelijk klein gedeelte in Nederland berust. Bovenal was Mauve's kunst in Engeland, Schotland en Amerika gezocht. Dat feit mag men veilig toeschrijven aan het echt Hollandsche karakter van zijn kunst en de verwantschap van ons volk met het Angelsaksische ras, waartoe de Engelschen en Amerikanen hoofdzakelijk behooren. De poëzie van Mauve's kunst, haar teederheid, de bescheiden en berustende droefgeestigheid van zijn buitenlieden en hun omgeving, de huiselijke humor en het huiselijk geluk, die hij zoo gaarne in zijn binnenhuizen en het landelijke leven afbeeldde, kunnen slechts voldoende doorgrond en medegevoeld worden door leden van dezelfde familie. De schilder is over de geheele wereld wel het best bekend door zijn kudden schapen, afgebeeld onder allerlei omstandigheden van weer, seizoen en dagtijd en onder elken aard van licht en dampkring; door zijn schapen in de schaapskooi, of waar zij die verlaten, of 's avonds weer binnentreden; door zijn koeien in de melkbocht, bij slooten of onder lommerrijk geboomte; door zijn paarden voor den ploeg, voor houtwagens, enz. Het was den meester daarbij niet om de figuren alleen te doen, doch om den invloed van licht en dampkring waaronder ze zich vertoonden. Hoe schoon is de kalme, breed stroomende, toonvolle glans van het zon- en | |
[pagina 596]
| |
schaduwlicht op het smaragdgroene gras van sommige melkbochten, boomgaarden of het warmoes zijner moestuintjes. Wat prachtvol speelt het zonlicht op de glanzige huiden zijner koeien: het fluweelen kleed eener koningin zou dof schijnen bij de huiden van Hollandsche koeien door de zon verlicht.Ga naar voetnoot1) Ook de vetheid en vruchtbaarheid van bouwland, waar de ploeg, bespannen met zwarte of witte paarden, door de klonters snijdt, beeldde hij graag af. Hij bewonderde de zilveren lichtweerkaatsing op een wit paard, in contrast met de violette kleibonken van het bouwland en den wazigen dampkring. 't Was soms, als zag men den vruchtbaren damp uit het land opstijgen of de stoomende huid en neusgaten van het vermoeide paard. Wat den humor van Mauve's teekening betreft, zij bovenal vermeld een aquarel, die ik voor het eerst zag op een kunstbeschouwing van Pulchri Studio in 1881 en die zich thans bevindt in de verzameling van den zeeschilder H.W. Mesdag. Zij stelt voor een houtveiling op het land en verraadt veel geestverwantschap met een tooneel in Hildebrands ‘'s Winters Buiten.’Studieblad.
De notaris, de auctionaris, boeren, dorpstimmerlieden, enz. staan in critische, doch schijnbaar onverschillige houdingen naar het mijnen der kavelingen te kijken. De meeste deelnemers aan de belangrijke gebeurtenis ziet men van achteren of ter zijde, maar de teekening is zoo expressief, dat men vanzelf belang gaat stellen in het tooneeltje, dat van velerlei boerensluwheid en landelijke diplomatie getuigt. Elk figuurtje drukt een eigene bijzondere persoonlijkheid uit en de compositie der groep heeft die ongezochte onderhoudendheid, die men in Rochussens teekeningen bewondert. Bovendien verplaatsen toon en licht ons zoo echt buiten. Het lummelige, hoekige, schonkerige van Hollandsche buitenlui wist Mauve met bijzonder veel gevoel voor type te vertolken. Wie herinnert zich niet zijn Gooi- en Eemlander, de twee dorpelingen, die in een nuchter boerenvertrek hun gewestelijk krantje lezen? Chargeerde de meester zoo nu en dan een weinig, dan was die charge toch veel echter en dieper gevoeld, dan die der Parijsche weekbladenteekenaars. Mauve toonde meer verwantschap met sommige landelijke teekeningen van Charles Keene en Randolph Caldecott. Veel hield Mauve van onze rustieke laantjes met berken en beuken of kreupelhout, die hij dan gewoonlijk stoffeerde en verlevendigde met een houtkar, een man te paard, een boerevrouw ter markt gaande, of hout-sprokkelend. In al die blonde tafereeltjes wist hij een streelenden, satijnach- | |
[pagina 597]
| |
tigen parelglans te brengen. De groote moeilijkheid van een blauw boezeroen in toon te schilderen wist Mauve steeds te overwinnen. Er bestaan van hem ook een
Beukenlaan bij Laren, naar eene schilderij.
zeker aantal sneeuwlandschappen, gewoonlijk schaapskooien en schapen, waarvan men toon en tint der witte nuanceeringen bewondert. Den berk mag men | |
[pagina 598]
| |
Mauve's geliefkoosden boom noemen. Hij teekende zijn bevallige takjes en zilveren stammetjes met bijzondere liefde. Mauve gevoelde zich zoo recht gelukkig te Laren te midden van zijn werk en zijn gezin. Helaas! die vreugde zou niet lang duren. In Januari 1887 voelde hij weer een van die aanvallen van malaise en somberheid over zich komen. Hij raadpleegde den geneesheer en deze drong er op aan, dat hij een veertien dagen ontspanning zou zoeken. Hij gaf daaraan gehoor, bezocht o.a. vrienden te Dordrecht en ging toen enkele dagen doorbrengen bij zijn broeder, den conrector te Arnhem. Plotseling overleed hij daar den 5den Februari aan een verlamming van het hart. ‘Mijn hoofd is moede, ik kan niet werken’, had hij eenige dagen van te voren gezegd. Zulke stemmingen van lichaam en geest konden, zooals ik hierboven reeds mededeelde, soms weken lang duren. Hij gevoelde zich dan niet in staat iets aftemaken en kon hoogstens schetsen ontwerpen. Was de aanval ernstig, dan zelfs dat niet. In zulke dagen was het goed voor hem vrienden te zien. Ofschoon de inspanning, om zich met hen te onderhouden hem soms zwaar viel, moedigde zijn verstandige vrouw zulke bezoeken van enkele rustige, vertrouwde vrienden aan. Men vond hem dan in zijn atelier of tuin zitten, het hoofd op de hand geleund, voor zich uit starende met somberen blik, gefronst voorhoofd en tezaamgetrokken wenkbrauwen, een toonbeeld van zwaarmoedigheid. Ik dacht dikwijls aan een frontispice van een der edities van Burton's Anatomy of Melancholy. Het kostte moeite, om Mauve meer of minder uit die stemming te brengen. Praatjes over wandeltochtjes in Gelderlands dreven, waar ik zomers veel vertoefde, vooral over zijn vroeger zoo geliefd Oosterbeek en Wolfhezen; te rommelen in zijn schetsen en photo's, konden soms tijdelijk enkele rimpels wegvagen. Kwam er wat meer licht in de duisternis zijner stemming, dan kon een spelletje domino hem soms wat opfleuren. En gelukte het eindelijk hem overtehalen tot een wandeling langs het Kanaal, de Wassenaarsche, of Waalsdorpsche weg, waar de blonde duinen zoo stemmig opgeruimd glanzen onder het lichtblauw van onzen Noordzee-dampkring, dan was de victorie voor hem haast bevochten. Zag hij daar wat moois en was het schetsboek nog thuis gebleven, dan werd een zijner manchetten tot memorandum bevorderd en gaf zulk een krabbel de eerste aanleiding tot een wonderschoon kunstwerk. Was hij weer geheel de oude, dan scheurde hij wel eens een blad uit zijn zakboekje, knipte er een langwerpig vierkantje uit en toonde mij, hoe hij complete schilderijen direct aan de Natuur wist te ontleenen, zonder geleerde of gekunstelde compositie te hulp te roepen. Hij keek door het papieren venstertje en liet mij dan op dezelfde plek staan en er ook door zien. De klassieke eenvoud zijner keuze werd hem dus gewoonlijk door de Natuur zelve aan de hand gedaan. De poëzie en de zuiverheid van zijn stijl doet mij het meest aan de bekoring van Corot denken. Maar de Franschman was daarin minder oorspronkelijk en zag niet zelden met de oogen van Claude. Wanneer Mauve korter of langer tijd aan zulk een vlaag van zwaarmoe- | |
[pagina 599]
| |
digheid geleden had, was het of opeens de vale sluier, die over zijn geest hing, weggetrokken werd en dan volgde een stemming van zeldzame geestkracht en helderheid, die den meester in staat stelde een eerbiedwekkende menigte buitengewoon volmaakte werken voort te brengen. Toen ik in zulk een periode hem eens in zijn atelier bezocht, vertelde hij mij met van zelfvoldoening stralenden blik, dat hij in éen week acht schilderijen en veertien aquarellen klaar had gekregen, waaronder, wel te verstaan, verscheiden werken, die vóór zijn ongesteldheid waren aangelegd, doch die hij niet had kunnen voltooien. De geest der bezieling was dan teruggekeerd, en de plotselinge wederopflikkering van zijn genie stelde hem in staat in zijn werk dat geestelijke leven der Natuur over te gieten, zonder welk de kunst een ziellooze, onbeteekenende vertooning is. Anton Mauve op zijn sterfbed, naar eene teekening van A. le Comte.
Het bericht van Mauve's plotselingen doodGa naar voetnoot1) bracht groote ontsteltenis in den lande. De schilder had juist den laatsten tijd bijzondere kracht en volkomenheid in zijn kunst ontwikkeld en het scheen, dat zijn talent nog steeds rijper werd. Mauve werd toen algemeen bewonderd door zijn kunstbroeders en het groote meerendeel der met kunst dwepende Nederlanders. Ondanks dat, ziet men betrekkelijk zelden zijn werk in een Hollandsche huiskamer of een Hollandsche verzameling. Toen Mauve in Schotland, Engeland en Amerika een grooten naam had verworven en zijn eigen landgenooten | |
[pagina 600]
| |
zijn kunst begeerlijk begonnen te vinden, waren de prijzen zijner schilderijen veelal te hoog geworden voor Hollandsche beurzen. Daar komt bij, dat de Nederlanders over 't geheel nooit groote bewonderaars zijn geweest van het natuurschoon in hun eigen land. Hobbema en Ruysdael reeds verdienden nauwelijks een stuk brood, toen onze landschapschilders in den Italiaanschen, decoratieven stijl zeer goed betaald werden. De eerste moest door bemiddeling van een oude Amsterdamsche burgemeesters-keukenmeid aan een stadsbaantje geholpen worden en hij en zijn gezin werden later in de klasse der armen begraven. Ruysdael stierf te Haarlem in het stedelijk Aalmoezeniershuis. Cuyp was van huis uit en door aanhuwelijking een vermogend man, doch zijn kunst hebben de Engelschen ons eerst in het laatst der vorige eeuw leeren waardeeren. Zijn er in Nederland al eenige natuurbewonderaars, dan stelt hun beurs ze niet in staat schilderijen van kunstwaarde te koopen. De Hollandsche koopman brengt het grootste deel van zijn leven op kantoor en aan de beurs door en heeft meer smaak in Zwitsersche en Duitsche bergen, dan in de toonvolle kleurharmoniën van zijn eigen land, dat hij in den regel niet kent. Wenscht hij de kunst als weelde in zijn huis, dan geeft hij niet zelden de voorkeur aan buitenlandsche kleurenbontheid en ‘aangename’ sujetten. November, naar eene aquarel.
De sympathie voor Mauve in onze kunstwereld bleek ten duidelijkst bij zijn plechtige teraardebestelling. Wie in Den Haag herinnert zich niet de indrukwekkende gebeurtenis! Aan het toenmalige Rijnspoor-Station werd door familiebetrekkingen, vrienden en deputaties van genootschappen het stoffelijk overschot uit Arnhem opgewacht. Toen de lijkkist in den wagen geplaatst was en bedekt met een groot aantal kransen, palmtakken en bloemen, weerklonken de plechtige accoorden van Beethovens doodenmarsch, gespeeld door de Kon. Mil. Kapel. Mauve's kunstbroeders Mesdag, Bart van Hove, Sadee, Artz, Gabriel en Weissenbruch droegen als oudste vrienden of afgevaardigden de slippen van het lijkkleed. Van alle kanten waren teekenen | |
[pagina t.o. 600]
| |
Houtladen, naar eene schilderij, eigendom van de firma Boussod, Valadon & Co.
| |
[pagina 601]
| |
van deelneming en vereering toegezonden. Behalve die van bloedverwanten en vrienden, waren er kransen van Pulchri Studio, Arti, de leerlingen der Rijks-Academie van Beeldende Kunsten. Aan de hoeken van den lijkwagen hingen immortellen- en bloemkransen en het beeld der faam achterop den lijkkoets droeg een fraai met bloemen getooid schilderspalet in de hand, waarbij penseelen en schilderstok met krip omfloersd, een huldeblijk van den heer Tersteeg der firma Goupil. Honderden volgden en omringden den stoet.
Bij de schuur, naar eene schilderij.
De woning van den heer Israëls, die men passeerde, was gesloten, evenals die der firma Goupil op de Plaats. Al wat in Den Haag en zelfs in de nabijliggende steden belang stelt in de kunst en haar voornaamste beoefenaars, bevond zich op de Algemeene Begraafplaats aan het Kanaal. Vooral een groot aantal dames was bij deze plechtigheid opgekomen. Diep bedroefd stonden bij het graf de drie zoontjes van den overledene en verdere familieleden. Toen de kist was nedergelaten in het graf, nam Artz, Voorzitter van Pulchri, het woord. Hij herinnerde er aan, hoe Mauve, als zoovele kunstenaars, lang geworsteld had in den aanvang van zijn loopbaan, doch ten slotte zich een eereplaats onder de artisten van onzen tijd had veroverd. In de laatste jaren ging alles goed, ook met zijn gezondheid, zoodat men zeide of dacht ‘ziedaar een gelukkig man!’ En daar is nu de bliksemstraal bij onbewolkte lucht gevallen en heeft de begaafde kunstenaarshand verstijfd, den mond het eeuwig zwijgen opgelegd. Den kunstenaar en vriend zal men niet meer zien, niet meer hooren, maar zijn werken leven voort en vergeten worden zal hij niet. De heer Greive bracht als President van Arti, Israëls als Voorzitter der Hollandsche Teekenmaatschappij Mauve hulde met woorden | |
[pagina 602]
| |
en kransen. ‘Waar vinden we een Mauve terug?’ sprak de grijze Israëls met bevende stem. De leegte, die hij in de Teekenmaatschappij en op andere tentoonstellingen achterliet, is dan ook steeds een leegte gebleven, die men elk jaar dieper gevoelt. De schilder Ter Meulen schetste ten slotte wat Mauve geweest was voor zijn jongere kunstbroeders, een leidsman, een toonbeeld ter navolging, in talent, in kunstbegrip, in gevoel. Steeds vonden de jongeren hem bereid tot welwillenden steun. Ter Meulen dankte met door smart gedempte stem den ontslapen kunstbroeder voor hetgeen hij voor de jongeren geweest was. De heer Dr. Mauve, conrector aan 't Gymnasium te Arnhem, ten wiens huize de schilder zoo onverwachts overleden was, dankte, nadat Antons kinderen weenende de lijkkist nog met bloemen hadden bestrooid en het zoontje van Arts een krans had gewijd aan den ouden, goeden vriend zijns vaders, uit naam van de weduwe en de familie voor de eer zijn onvergetelijken broeder bewezen. Weder klonken de tonen van Beethovens treurmarsch en diep aangedaan verliet men den doodenakker. In het ‘Hotel Keizershof’ ontving de zwaar beproefde weduwe bezoeken van rouwbeklag. Wie zou toen vermoed hebben, dat de nog jeugdige vrouw reeds zes jaren later, 28 Maart 1894, haar echtgenoot in het graf zou volgen!
* * *
Den 5den Februari 1889, juist een jaar na Mauve's overlijden, waren een groot aantal vrienden en vereerders opnieuw tezamen gekomen op de Algemeene Begraafplaats, ten einde een gedenksteen op het graf te onthullen. Door een commissie, bestaande uit eenigen van Mauve's beste vrienden, leden van Pulchri Studio, was een rustig, dichterlijk plekje onder de boomen links van den ingang bij 't Kanaal aangekocht, waarheen het stoffelijk overschot gebracht was. Thans zou te twaalf uren de plechtige onthulling van den gedenksteen plaats hebben en het graf aan de familie worden overgedragen. Ter Meulen hield een rede en kenschetste met eenvoud en diep gevoel den aard van Mauve's kunst en vond daarin het bewijs van het duurzame der vereering, die den werken van den eenvoudigen en toch zoo diepzinnigen kunstenaar ten deel zal vallen. Een der groote bekoorlijkheden van 's meesters kunst is haar macht om ons te verplaatsen in de rust en vreedzaamheid der Natuur; een karaktertrek, die in onzen tijd van schittering en vertoonzucht, van uiterlijke praal en pronk zoo zeldzaam is en op den dichterlijk gestemden mensch zulk een weldadigen indruk maakt. Ter Meulen dankte allen, die tot de oprichting van het monument hadden medegewerkt, inzonderheid den ontwerper, den heer Le Comte van Delft, Mauve's zwager. Daarna werd het bedeksel weggenomen en zag men den fraaien granietsteen, opgericht aan het boveneinde van het groene zodenplekje en overschaduwd door de takken van berk en den. De steen is slechts op het voorvlak gepolijst en overigens, ook op den top, ruw gebleven en als afgebrokkeld, dat aan de lijnen iets golvends en aan het geheel een | |
[pagina 603]
| |
Herder en schepen, naar eene aquarel.
| |
[pagina 604]
| |
eenigszins rustiek aanzien geeft. Onder een ingebijtelden gouden ster leest men in gulden letters: ANTON MAUVE. Het eenvoudig monument is in samenstemming met Mauve en zijn kunst. Het berkeboompje waaronder hij rust is uit Laren overgeplant en groeide eenmaal niet ver van zijn atelier. Het is een van het groepje berken voorkomende op de eerste groote aquarel, die in 1886 op de tentoonstelling der Hollandsche Teekenmaatschappij zoo bewonderd werd. Na de overdracht sprak Mauve's broeder een woord van dank uit naam der weduwe en der familie. Mevrouw Mauve met haar kinderen en betrekkingen, die de plechtigheid bijwoonden, legden kransen op het graf van den dierbaren overledene. Het graf zelf, aan welks uiteinde de steen op zijn kant staat, is op verzoek der weduwe niet met een zerk bedekt. Gras en planten kunnen vrij boven het hoofd groeien van den kunstenaar, die in de vrije Natuur zijn gelukkigste levensdagen doorbracht.
Doch.... Mauve is niet dood. Wanneer we in de landelijke laantjes wandelen onder de sierlijke berken, gehuld in hun doorzichtigen sluier van zilveren wazigheid; of als we het zonlicht zien trillen en schuiven over de smaragdgroene melkbochten onder de blonde wilgen en hazelaars; of de echo's hooren van de tingelende belletjes der kudde op de heide, dan zullen we steeds denken: ‘Daar leeft Mauve!’ |
|