schoot lagen tal van schitterend gekleurde kasbloemen, en naast haar op een bord van het hotel lagen een paar perzikken, half verscholen onder groene bladeren. Zij koos zich een bloedrooden cactus uit, uit de bloemen in heur schoot, en begon de stampers ervan aan stukjes te plukken. ‘Ik ben mooi,’ dacht zij bij zich zelve, ‘en ik ben eene vrouw. Laat ik hem een paar minuten tijd geven. Wij vrouwen zijn in den regel het welsprekendst voor wij beginnen te spreken.’
Daarna verbreekt zij de stilte, en brengt den predikant geheel in de war, door te zeggen:
- ‘Erken, Monsieur le Pasteur! dat ik er niet kwaad uitzie, en dat uw vriend, door mij tot het voorwerp zijner hulde te maken, bewijs geleverd heeft een uitstekenden smaak te bezitten!’
Daarna verzocht zij den onthutsten dominé aan tante Varelkamp te zeggen, dat zij alles wat tusschen hen gebeurd is, vergeten heeft - zij bedoelt de aanslag op haar leven; dat zij Arnout volstrekt niet in het verderf zal storten - zooals de heer te Bakel heeft gezegd; - dat zij tante nooit om geld zal lastig vallen, daar zij zelve genoeg geld bezit, en Arnout met haar kan deelen. Ze vraagt hem op den man af, of hij haar niet voor een avonturierster houdt? En als te Bakel uit verlegenheid niet kan antwoorden, zegt ze bedaard: ‘Ge hebt u vergist! Ge breekt op dit oogenblik een der geboden, Monsieur le Reverend! Ik weet niet het hoeveelste, maar het zegt, dat men geen leelijke dingen moet denken van zijn naaste, noch van zijns naasten vrouw, noch zelfs van een der dieren in zijns naasten stal of bassecour. Maar ik vergeef het u, omdat het slechts menschelijk van u is, en wij mogen niet eischen, dat ge zoo braaf zijt, als gij u inbeeldt.’
Als het gesprek op Arnout komt, zegt de Française: - ‘Mijne complimenten - de complimenten van Madame la vicomtesse de Mongelas - aan de goede vrienden te Wijk, en ik kan van mijn preux chevalier geen afstand doen. Ik ben van plan hem een beetje bij mij te houden, een heel klein beetje maar, totdat we elkaar beginnen te vervelen, en dan zal ik hem aan u terugzenden en kunt gij het gemeste kalf slachten!’
Een oogenblik later voegt ze er aan toe:
- ‘Hij zal zich uitstekend amuseeren, en ik zal goed voor hem zorgen. En als er een eind aan gekomen is, zal ik hem guéri terugzenden, en zal hij juffrouw Dorothea (Arnouts eerste liefde) trouwen, en een half dozijn kinderen hebben. Dat is de finale. Ik voorspel die. En zij zullen veel gelukkiger zijn - let op mijne woorden - veel gelukkiger, dan het geval geweest zou zijn, wanneer zij getrouwd waren, vóór ik tusschenbeiden kwam.’
Te vergeefs poogt de dominé van Wijk haar te betoogen, dat zij de toekomst van Arnout bederft. - Zij zegt hem alleen, dat zij niet slecht is. - ‘Neen, in waarheid, in zuivere waarheid, slecht ben ik niet. Maar gij zijt veel te braaf voor mij, gij zoudt er mij haast toebrengen. Vous m'agacez. Vous êtes un empêcheur de danser en rond!’
Er is in dit meesterlijk gesprek tusschen twee totaal van elkander gescheiden wezens de hand van een zeer voortreffelijk kunstenaar te ontdekken. In dit tooneel geeft Maarten Maartens zijn talent in volle kracht. Wat later volgt, is niet zoo goed geslaagd. De Amerikaansche vader van Arnout komt voor korten tijd op het tooneel, en doet hem scheiden van Madame de Mongelas, die tot op het laatst de best gelukte figuur dezer novelle is. Het slot is zwakker dan de aanhef van den roman - mocht ook de reis van tan te Varelkamp naar Parijs, om den nog in leven zijnde Vicomte de Mongelas voor geld te bewegen zich van zijne vrouw te laten scheiden, eene zeer vernuftige greep zijn. Had Maarten Maartens in zijne moedertaal geschreven, onze letterkunde zou er bij gewonnen hebben, wat wij nu aan Engeland moeten afstaan.
T.B.