Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 515]
| |
Een stout stuk.
| |
[pagina 516]
| |
de rol van een planta-gebezitter kon spelen,.... ja, daar was hij de markies del Pinal y Ayajucho. Breedgeschouderd en sterk gespierd, staat de hooge gestalte van Abraham Cobre, overste van een der gevreesde en beroemde regimenten ‘Rurales,’ vóór hem. Hij is de bevelhebber van dien ruitertroep, welke overal op het vlakke land verdeeld, waken moet voor de veiligheid op den openbaren weg. Zijn hoofd dekt een breede, vilten hoed met zilver gestikt; een open, korte colbert, vest en korte broek, eveneens rijk met zilver versierd, beenkleederen van hertenleder, hooge rijlaarzen en zware, zilveren sporen, maken zijn verder costuum uit. Een revolver, steeds gereed voor dadelijk gebruik, kunstig met elpenbeen bewerkt, hangt aan zijn zijde en de kleine, zilveren punten, welke op de rugzijde van den greep zijn ingedreven, leggen getuigenis af van zijn moed in en werkdadig aandeel aan dien langdurigen guerilla-krijg van voor eenige jaren. De een weinig platte neus en vooruitstekende wangbeenderen doen hem kennen als een afstammeling dier krijgshaftige Azteken, welke het bloeiende keizerrijk van Tenochtitlan vestigden en die, liever dan de puinhoopen van hun hoofdstad aan de blanke overweldigers prijs te geven, zich met vrouw en kinderen tot den laatsten man lieten neêrsabelen. Het geluk begunstigde Don Abraham Cobre, want reeds na weinige jaren was hij opgeklommen tot den rang van overste in het Mexicaansche leger. ‘Coronel’ - nam Don Ibarra het woord - gij zult mij toch morgen wel het genoegen doen, mij naar de Sierra te vergezellen? Ik wil voor de levering van het vleesch persoonlijk mijne maatregelen treffen.’ En zich ook tot mij wendende, voegde hij er bij: ‘eene jacht op wilde stieren zult gij zeker niet afwijzen.’ De overste en ik namen de uitnoodiging aan en Don Ibarra gaf zijn inspecteur terstond last, voor de uitrusting de noodige wapens, levensmiddelen, enz. in gereedheid te brengen. Ook de paarden moesten een dubbele portie voeder hebben. Een verbandkist, voorzien van diverse chirurgische instrumenten en geneesmiddelen, mocht evenmin worden vergeten.
Den volgenden morgen zaten wij reeds in het zadel, toen de zon ons begroette. Ons escorte bestond uit 20 bereden en gewapende cowboys en peones, gespierde gestalten, gehard tegen vermoeienis, weer en wind en onovertroffen ruiters. Aan hun linkerzijde slingerde een breede, korte sabel; aan den zadelknop stak een zesloops revolver van het zwaarste kaliber en aan hun rechterzijde hing het zoo gevreesde en in hun hand nooit missende wapen, - de lasso. Doch hunne onreinheid, den onaangenamen geur, dien zij verspreiden, en het aanwezig zijn van verschillend ongedierte, deden mij juist niet op hunne onmiddellijke nabijheid gesteld zijn. Na een rit van een uur lagen de lucerne-, erwten- en boekweitvelden achter ons. | |
[pagina 517]
| |
Wij slaan nu de richting in naar eene heel in de verte zichtbare bergketen en passeeren uitgestrekte vlakten, met maïs bezet. Spoedig daarop zijn wij aan den voet der Cordilleras. De acacia's, vijgen-cactussen en agave's verdwijnen langzamerhand, om plaats te maken voor een meer sub-tropischen plantengroei. Knoestige eiken met wijd vertakte kronen en lederachtige, zwartgroene bladeren, roodstammige aardbeziënboomen, wier glanzend loof in de stralen der zon schittert, groote walnotenboomen en daartusschen breedbladerige Azalea's met gele bloemen, omgeven ons thans van alle kanten. Tusschen deze gewassen ziet men een bont gewemel van ranken van bignonia's, clematis en andere klimplanten. Als een groet uit het verre vaderland ontwaart mijn oog de roode vruchten van frambozen en aalbessen en de bladeren en bloemen van viool en primula. Don Ibarra wijst ons op de verderop zichtbare, schitterende bloemen van zinnia's. ‘Die planten zijn gedurende den regentijd tot in den herfst het lievelingsvoeder der wilde runderen,’ zoo zegt hij. ‘In den winter moeten zij zich met het gras in de bergen tevreden stellen en met de toppen van elzen, ahornen en esschen in het voorjaar.’ ‘Slechts zelden wagen zij zich zoover in de dalen, om de mimosa's te kunnen bereiken, en nog minder om op de maïsvelden te komen.’ ‘Het is mij een raadsel, dat hier het wilde rund zich zoo langzaam vermeerdert. Voedsel vindt het in overvloed. Hun eenige vijand is de wolf en en toch blijft hun aantal binnen zekere perken. Van die troepen, welke men in de pampas in la Plata, of in het gebergte van Orinico in Venezuela aantreft, is bij ons geen spoor te vinden.’ ‘Deze wilde runderen stammen van onze tamme af. Zij zijn volkomen verwilderd.’ ‘Nu, - voegde de spreker er lachend bij - gij zult spoedig nader met de “Ganado ladino” kennis kunnen maken en zult dan zeker betwijfelen, dat zij aan de runderen, die zich in onze stallen en op onze velden bevinden, verwant zijn.’ ‘Waarom verkoopt gij de stieren dan niet voor de stierengevechten in de hoofdstad? - vroeg ik. ‘Naar uwe beschrijving te oordeelen moeten zij een uitstekend materiaal voor de arena's opleveren. De prijs van 350-400 realen is toch verlokkend genoeg en zelfs wanneer een half dozijn paarden daarbij verloren ging, kan het uwe lieden door lasso's toch niet moeielijk vallen, de stieren te vangen.’ ‘Om de eenvoudige reden, dat de woede van den gebonden stier zóó heftig is, dat de gal in het bloed treedt en hij hetzij op de plaats of na korten doodsstrijd, levenloos neêrvalt.’ ‘De proef is reeds meermalen genomen, doch, voor zoover ik weet, steeds zonder succes.’ Een somber stilzwijgen, steeds een komend gevaar of dat tegemoet gaan van een onbekend iets voorafgaand, waarbij men weet, dat koelbloedigheid en moed | |
[pagina 518]
| |
vereischt worden, maakte zich nu langzamerhand van ons gezelschap meester. Zelfs Don Ibarra sprak op gedempten toon. Onder een reusachtigen aardbeziënboom hielden wij halt, om onze verdere plannen te overleggen. Don Ibarra en ik zouden, door acht cowboys en peones begeleid, te voet den weg naar boven vervolgen, terwijl de overste met de overige lieden, zich zou belasten met het opdrijven der stieren. Nadat wij ongeveer een half uur geklommen waren, zwenkten wij links waardoor wij in een zoogenaamden pas te recht kwamen, door reusachtige rotsblokken geflankeerd. Onze bewapening bestond, buiten een revolver en breed kort stootmes, uit een in het land gebruikelijk Henry-repeteergeweer, wel een zwaar, maar vertrouwbaar en verreikend Amerikaansch wapen. Onder inachtneming van de noodige voorzichtigheid, namen wij onze plaatsen op verschillende vooruitstekende plateaux in. De ligging en hoogte dezer plaatsen behoedden ons voor een aanval van een getergden stier en verleenden ons een vrij uitzicht naar vóren. Op gelijken afstand onzer plaatsen, bevestigden wij een groot, vuurrood dek aan een zeil, dat wij over een vooruitstekenden tak hingen en het einde aan een der peones in de hand gaven. Zoolang de roode lap op den grond rustte, was er uit het dal niets van te zien; een krachtige ruk aan de lijn was echter genoeg om de opmerkzaamheid van het wild op den lap te vestigen. Van onze in de diepte gebleven helpers was niets te bespeuren, doch dra verkondigde een dof knallen, dat zij aan het werk waren. Aan beide kanten verdeeld, trokken zij langzaam voorwaarts en wierpen zij in korte tusschenruimten in het onder hen liggende hout aangestoken raketten. Ik begreep dat er nu spoedig iets volgen moest en overdacht wat ik doen zou, maar een lichte beweging van mijn buurman en een zacht ‘daar komen zij,’ verdreef alle sentimenteele overdenkingen. Ik wensch van harte ieder jager den aanblik van een kolossalen wilden stier toe, welke in zelfbewuste houding, kop en nek met dicht kroeshaar gesierd, met uitgerekten hals, wijd geopende neusgaten en de flanken met den staart zweepend, met licht gebrul voor de verstoorders zijner rust terug wijkt. Van tijd tot tijd blijft hij staan, keert hij zich om, stampt hij met de voorpooten en slingert hij groote stukken gras, varens en steenen, hoog achter zich in de lucht. Zal hij omkeeren en zijne vijanden trotseeren? De ontmoeting met menschen en paarden vermijdt hij uit een instinctmatig gevoel, maar vrees voor hen, is hem, een vrijen zoon der bergen, onbekend. Honderd schreden van onze bedienden maakt hij, voordat hij den rug van den berg overschrijdt, voor de laatste maal halt. Hij krabt den grond woest om en geeft aan zijn ongenoegen lucht, door een lang aanhoudend, dof gebrul. Daar vliegt achter hem het roode dek in de hoogte. Nu is het met zijn geduld gedaan. Dat was te veel! | |
[pagina 519]
| |
Een scherpe, plotselinge wending en in korte sprongen vliegt het opgewonden dier naar zijn gewaanden vijand. De kop is diep gebogen, de breede snuit strijkt haast langs den grond en de staart ligt met den rug in ééne linie. Met een geweldigen ruk van den nek werpt de stier den kop terug en staat verbaasd over den weinigen tegenstand, dien hij ondervind. Versuft blijft hij staan en steekt, om den rooden lap te beruiken, den neus ver vooruit. Daar kraakt het van onze plaatsen. Schot op schot valt en men hoort den slag der kogels en door den langzaam optrekkenden rook, zien wij die donkere massa sidderend heen en weer waggelen. Met wijd vaneenstaande pooten, zoekt de reusachtige stier zijn evenwicht te bewaren, doch vergeefs. De pooten kunnen het machtige lichaam niet meer dragen, dat met een dreunenden slag op den grond neer ploft. Een oogenblik en de stier is dood. Een geruime tijd verstreek. Geen stier liet zich meer zien. Het knallen der raketten naderde, doch geen stier vertoonde zich nog. Plotseling vernamen wij luide, aanvurende kreten en spoedig op elkaar volgende pistoolschoten en in het volgend oogenblik was het terrein vóór ons in een wilde jacht herschapen. Aan den rand van het bosch stond een sterke stier in aanvallende houding. Op respectabelen afstand van zijn horens, beproefden vier van onze bereden peones en cowboys hunne paarden door stem en spoor tot voorwaarts gaan te bewegen, zonder de dieren echter een stap verder te krijgen. De paarden beefden van angst, en stonden herhaaldelijk op hunne achterbeenen. De stier was oogenschijnlijk nog niet besloten, op wien zijner belagers hij zich zou storten, en de afstand was nog te groot, dan dat van den lasso met goed gevolg gebruik zou kunnen worden gemaakt. Haast zonder zich te bewegen, alleen met den staart zweepend en met de oogen rollend, stond de woedende stier daar, gereed tot den aanval. Minuten lang tobden de ruiters zich met hunne paarden af en noch hun woest geschreeuw, noch hun schelden op zijne vrees, kon den stier bewegen, zijne plaats te verlaten. Een luid klinkend ‘Viva Mejico,’ trok onze opmerkzaamheid op de rechterzijde van het tooneel. Door de struiken zagen wij den overste aan galloppeeren en een oogenblik later reed hij schuins over de open vlakte, waar de stier stond. Op de bedrevenheid van zijn ros vertrouwende, galoppeerde hij, met terzijde gebogen lichaam, dicht achter den stier voorbij, ontweek diens aanval door een enkele korte wending en pareerde, zonder oogenschijnlijk verder acht op hem te geven, op geringen afstand van hem. De weifelende houding van den stier was echter hiermede ook gebroken. De overige ruiters begrepen terstond de bedoeling van den overste en wisten de opmerkzaamheid van den stier te verdeelen. | |
[pagina 520]
| |
Naar een oud gebruik daagde de overste zijn tegenstander tweemaal ten strijde uit. In korten galop, de hooggehouden degen ten groet latende zakken, rent hij voorbij den stier. Snuivend en brieschend gaat deze hem tegemoet, doch door een lichte beweging van de hand, weet de overste het uitstekend gedresseerde paard eene zijwaartsche beweging te doen maken, waardoor de stoot van den stier wordt ontweken. De peones leiden daarna de aandacht van dezen op hun en hunne paarden, ten einde hem van de vervolging op den overste te doen afzien. Het volgend oogenblik zal beslissen, of wij Don Abraham Cobre, als een onkenbare vleeschklomp zullen terugvinden, of hem zullen mogen gelukwenschen met zijne overwinning. De oogen onafgewend op de bewegingen van den stier gericht, met rechtuit gestrekt wapen, hoog in de stijgbeugels staande, het bovenlichaam ver vooruitgestrekt, rent hij met de volle kracht van zijn paard op zijn tegenstander los, welke hem in korte sprongen, met gebogen kop, tegemoet ijlt. Nooit zal ik dit gezicht vergeten! Het scheen mij onmogelijk, dat de overste en zijn paard, door den aanval van den stier niet het onderstboven zouden worden geworpen. Doch op hetzelfde oogenblik, waarin de horens van den razenden stier de borst van het paard zouden doorboren, dringt het blanke wapen van den ruiter schuins achter de schouderbladen van het woedende dier, tot aan het heft in het hart en de longen. Pijlsnel werpt het paard zich op de achterbeenen ter zijde en ongedeerd galoppeeren ros en ruiter over het groene veld, terwijl een donderend ‘Viva Mejico’ van den ruiter, door de peones en de cowboys herhaald, de lucht doorklieft. Verdoofd blijft de stier staan; zijn muil vult zich met lichtrood bloed en na weinige seconden zakt hij zonder geluid te geven ineen. |
|