Daudet verhaalt, hoe de Prins van Olmütz de jonge vrouw van zijn buurman weet mee te tronen, om eene reis per jacht rondom de wereld te maken, rien que ça. Zoodra ze op de Middellandsche zee onder zeil zijn, lijdt Lydie aan hevige aanvallen van zeeziekte. Daar de Prins aan volkomen gemis van geweten en gemoed laboreert, begint hem dezen tegenspoed oogenblikkelijk zoo te vervelen, dat hij te Monaco aan land gaat, en al zijn geld verspeelt. Hij merkt nu voor het eerst op, dat de door hem geschaakte vrouw te groote handen en voeten heeft, waaruit hij opmaakt, dat ze van zeer burgerlijke geboorte zal zijn. Hij minacht haar als een stuk speelgoed, dat niet meer behaagt. Hij schrijft aan een vriend - ook du dernier bateau: - ‘Je pense au cri d'horreur qu'elle pousserait, si elle entrait dans moi subitement; ce moi, tellement obscur et trouble qui je m'y perds, que j'y ai peur, si elle l'habitait tout à coup.’
Het ziet er zeer zwart uit in dat ‘moi’ van den Prins. Hij zegt met de grootste bedaardheid: ‘Patrie, drapeau, famille, n'éveillent en moi qui des échos hypocrites, du vent, du son.’ Hij meent, dat de studie der Duitsche wijsbegeerte velen der jongste Franschen zoo doet gevoelen; hij noemt Kant, Hartmann, ‘surtout l'autre, le fameux’ (hoogstwaarschijnlijk Schopenhauer) als oorzaak der ‘lassitude et décrépitude morales.’ Het spreekt vanzelf, dat niemand hem op zijn woord gelooft, zelfs hij zelf niet.
Hij is achttien jaar oud, hij koestert de diepste minachting voor al wat plicht heet, voor allen arbeid; hij verzet zich tegen alles wat voorschrift of wet heet. Hij is aanzienlijk, rijk en jong met de ziel van een anarchist. Hij noemt zich een product van de ‘nieuwe richting’ ‘un échantillon du tout dernier bateau.’ De brug tusschen de allerjongste generatie en de vroegere geslachten is afgebroken - zij begrijpen elkander niet, en daarom haten zij elkaar.
De prachtige prins van Olmütz begint zich te Monaco te vervelen, omdat Lydie al te sentimenteel is; hij wijdt zijne zorgen aan andere dames. Plotseling wordt hij gewaarschuwd, dat Richard Fénigan hem zal overvallen. De doortrapte schurk, die hem dit komt berichten, zekere Alexandre, oud-lakei, fluistert hem in, dat het nog zoo ver niet is, maar dat de toestand van zijn meester niet schitterend schijnt: ‘sans le sou, nettoyé par la roulette, un yacht, une femme sur les bras.’ Hij raadt hem aan spoedig met het jacht te vluchten, hij - de lakei - zal hem wel van Lydie afhelpen. De Prins vindt het voorstel verrukkelijk - ‘un crampon de trois mois, fichtre.’ Men maakt Lydie diets, dat zij moeten vluchten voor den vertoornden echtgenoot, die in aantocht is. Zij laat zich van den lakei Alexandre naar eene kleine haven in Normandië brengen, waar de Prins haar met zijn jacht zal afhalen. Deze belofte wordt natuurlijk niet vervuld, de verlaten vrouw aan wroeging over hare dwaze liefde overgeleverd.
Na deze episode komt de eigenlijke analyse van Richard Fénigan's jaloezie. Zijne moeder, de oude mevrouw Fénigan, heeft in het witte kerkje van Mérivet zich verootmoedigd, en bekent, dat zij door hare despotische handelingen het