hij ‘de voortbrengselen der oudheid, als de Grieksche romans van Xenophon den Ephezier, Jamblichus e.a. buiten bespreking laat.’ Zoo gaat het zeker gemakkelijk de stof te besnoeien, maar de vraag is, of dit geoorloofd zij? Grieksche romans zijn er vele, anders zou Dr. Erwin Rohde in 1876 zijn schitterend boek niet hebben kunnen schrijven: Der Griechische Roman und seine Vorläufer. Van Antonios Diogenes, aan het slot der tweede eeuw, tot Longus, wiens Daphnis en Chloé wereldberoemd is geworden, en die omstreeks 450 schreef, volgen de Middelgrieksche romans elkander op, het toppunt van gekunsteldheid bereikend in Heliodorus' geschiedenis van Theagenes en Chariclea (350), die door Amyot's vertaling (1549) het rechtstreeksche voorbeeld werd voor Fransche, Duitsche en Nederlandsche romans der XVIIe eeuw.
Latijnsche romans zijn er eveneens. Petronius schreef zijn Satyricon waarschijnlijk in het tijdvak van Nero, en schiep met dit werk den eersten schelmenroman. Apuleius bewerkte zijne Metamorphosen (Gouden Ezel) aan het eind der tweede eeuw, en schonk aan ontelbare navolgers eene onuitputtelijke stof in zijne heerlijke novelle van Amor en Psyche. Daarbij komt nog de Grieksche roman van Lucianus: Vera Historia (᾽Αληϑοῦς ἱστορίας λόγος), aan het eind der tweede eeuw als satire tegen de avonturenromans in het algemeen, meer in het bijzonder tegen den reisroman van Antonios Diogenes gericht, later nagevolgd door Swift in Gulliver's reizen, door Cyrano de Bergerac in zijn Voyage dans la lune en door Immermann in zijn Münchhausen.
Neen, de eigenlijke roman is niet in deze eeuw ontstaan.
Britsche stof gaf aanleiding, dat er zeer omvangrijke romans in proza geschreven werden in de XIIIe eeuw; - romans als La Queste du Saint-Graal en Le Grand Saint-Graal, waarin eene zeer sterke mystieke kleur heerscht. Dezelfde stof gaf door den berijmden roman Amadas (XIIIe eeuw) aanleiding tot den zeer vermaarden Spaanschen roman, Amadis de Gaula (1465), waarin het erotisch element uit Apuleius, en den Middel-griekschen roman eene chevalereske kleur krijgt, en door geheel Europa in tallooze vertalingen wordt gelezen.
Uit Longus stamt de herderroman in proza van Sannazaro (1504), Montemayor (1542), Sir Philip Sidney (1590) en Hónoré d'Urfé (1610) - in de XVIIe eeuw ten onzent gevolgd door Joan van Heemskerk, Soeteboom en Lambertus Bosch, in de XVIIIe door Mattheus Gargon, Claas Bruin, Daniel Willink, Mr. W. den Elger en anderen.
Uit Petronius stamt de schelmenroman in Spanje, de Lazarillo van een onbekend auteur (1554), voorts de bekende werken van Matteo Aleman (1599), van Lopez de Ubeda (1605), van Vicente Espinel (1618), van Rivera (1624), van Solorzano (1632), vooral van den genialen Don Francisco de Quevedo (1627). In Frankrijk bloeit de picareske roman met Sorel (1622), Scarron (1651) en van Alain Lesage (1715), ten onzent met Nikolaas Heinsius Jun. (1695) en talrijke obscure navolgers.
Een geheel nieuwe soort van proza-romans, de ethisch-psychologische romans, meest in briefvorm geschreven, ontstond sedert Richardson's Pamela (1739). Duitsche, Nederlandsche, Fransche navolgingen komen in grooten getale, vooral de meesterlijke romans van onze Wolff en Deken (1782-1792) nemen eene eereplaats in deze rij in.
De eigenlijke roman is dus niet in deze eeuw ontstaan. Wel bloeit de voortbrenging van romans in deze eeuw op merkwaardige wijze. Als nieuw genre gaf de XIXe eeuw den historischen roman, den realistisch-naturalistischen roman, den mystieken roman en den symbolischen roman. Het kan er nu vooreerst wel bij blijven.