rangsche maatschappij is met vaste omtrekken en warme kleuren voltooid. Hij toont een mannelijk talent, dat in aard en aanleg verwant is aan het kunstwerk van den voortreffelijken romancier P.A. Daum (Maurits). Bij Dermout is het opmerkelijk, dat hij zichzelf gedurende zijn verhaal geheel achter zijne personen verschuilt. Hij is volmaakt objectief. Hij laat zijne personen handelen, spreken, speculeeren, droomen, - maar poogt geene enkele daad te verklaren. Meestal bereikt hij zijn doel, en slaagt hij er in zijne voortreffelijke studie van het menschelijk hart te doen opmerken.
Twee zijner hoofdpersonen zijn zeer scherp geteekend: Wije en Mevrouw Duna. Deze laatste is eene zeer bijzondere, zeer oorspronklijke creatie. Zij is de vleesch geworden hebzucht, de daemonische zelfzucht, de bandelooze zinnelijkheid. Er is één tooneel in het tweede deel van dezen roman, geheel nieuw van vinding, en verrassend in de hoogste mate. Daar Wije in den loop van de jaren buiten zijne betrekking van ‘verkooper’ was geraakt, had hij gaarne zich als tokohouder gevestigd, maar zijn klein kapitaal was niet voldoende. In deze omstandigheden krijgt hij een geheimzinnig bezoek van Mevrouw Duna. Deze komt hem voorstellen den toko van een Chinees te koopen, en haar tot stillen vennoot aan te nemen - daar zij hem helpen kan met kapitaal. Nu blijkt het bovendien, dat mevrouw Duna nog wat anders aanbiedt. Zij overrompelt den zwakken en goedhartigen Wije - en maakt hem tot haar minnaar.
Eenigen tijd later besluit de heer Duna een eigen handelshuis, een administratiekantoor te Batavia op te richten. Het was in den tijd der verloving van Anneke met Kees Duna. De morgen van het vertrek der familie Duna zou een ongemeen feit opleveren. Heel Semarang bracht de algemeen geachte familie zijn afscheid. Men stoomde met een klein bootje naar de kustboot, waarmee de Duna's naar Batavia zouden vertrekken. Ieder wilde ze voor het laatst de hand drukken. De auteur zegt:
‘Men kwam aan boord; op het achterdek werd de champagne ontkurkt, toespraken uitlokkend, die al meer hadden dienst gedaan, en sommigen, die de nawerking van het bruisend vocht in hun maag niet konden verdragen, tot een haastig afdalen in het salon nopend, waar zij zich te goed deden aan het gereedstaande ontbijt met cervelaatworst à discrétion. Onder hen, die spraken, was ook Wije, die, alleen gekomen, daar Anneke zich onwel had gevoeld, zijne vroegere gemakkelijkheid van zich uit te drukken had teruggevonden, door de vreugde over het zich van zelf oplossen eener relatie, waaraan hij machteloos was zich op eene andere wijze te onttrekken.’
Eindelijk slaat het oogenblik van afscheid nemen - de groote boot gaat vertrekken. Heel Semarang reikt den echtgenooten Duna de hand, de resident en de generaal vooraan. Kees Duna was vroeger vertrokken naar zijne standplaats als controleur. Het echtpaar stond naast elkaar. ‘Duna met een gedwongen lachje om de lippen de officiëele handdrukken half buigend beantwoordende, die van kennissen vriendelijk, nu en dan aandoening toonend en die leggend in zijn blik bij het afscheid nemen van een bijzonderen vriend - Mevrouw stijf, rechtop, niemand aanziende, maar doodsbleek. Wije was een der kaatsten.
“Dag Wije, beterschap met Anneke. Groet haar nogmaals van me; zal-je?” zei Duna.
“Van mij ook!” - sprak ze toomloos, zijn hand knijpend uit al haar macht. En plotseling, terwijl een schok haar lichaam doorvoer, zag ze hem in de oogen heel diep, toen, vooruitstortend, sloeg zij haar beide armen om hem heen. Zenuwachtig uitgillend: “Ik verlaat je niet, ik kan niet, o ik kan niet!”’
En hierop algemeene consternatie.... Wije wordt door Mevrouw Duna van de