Chudewiz, de hertog van Orleans, regent van Frankrijk telden onder zijne bewonderaars.
In zijnen levenstijd werden zijn werken in openbare veilingen tot hooge prijzen verkocht. In die van Adriaan Paats, Rotterdam 1713, werden bijvoorbeeld zes stukken zijner hand tegen 16000 gulden toegewezen.
Overladen met roem, in het bezit eener aanzienlijke fortuin door zijne kunst verworven, overleed hij op 12 November 1722 te Rotterdam, waar hij zich na 1716 voor goed gevestigd had.
Houbraken, die zijn tijdgenoot was, wijdt hem een uitvoerige levensschets en haalt tal van gedichten aan te zijner eere gerijmd. Hij zelf schrijft voor van der Werff een lofspraak, die wel mag beschouwd worden als de samenvatting van wat de tijdgenooten over den ridder-schilder dachten: ‘Gelyk de Hemel zijn starren heeft, die in onmeetelyke grootte en stantplaats verscheden, even dus heeft ook onze Nederlandsche Konsthemel zijne Konststarren, die in onmeetelyken afstant en luister van malkander verschillen. De grootste van die, wiens uitsteekende Konstglans ook andere Konststarren verligt, is de overal berugte Konstschilder Adriaan van der Werff.’
Het scheelt nog al dat het tegenwoordige geslacht die meening zou deelen en den hofschilder van den Paltsgraaf den hoogsten rang aan den Nederlandschen kunsthemel zou toekennen. Hij behoort tot de laatste groep der schilders van de gouden eeuw in zijn land; onder zijn tijdgenooten kon hem de eerste plaats worden toegewezen; maar in de rij der groote Hollandsche meesters is zijn rang een ondergeschikte.
Zijne kunst en de ongemeene bijval, dien zij verwierf, vormen niettemin een belangwekkend verschijnsel in de geschiedenis. Zij zijn het uitvloeisel en de eindpaal eener richting, welke zich al vroeg in den bloeitijd der Nederlandsche School voordeed en die zich gaandeweg meer ontwikkelde. Onze Hollandsche meesters, wij zagen het, toonden immer eene voorliefde en een ongemeene begaafdheid voor het fijnschilderen. Hun groote eeretitel was meesterlijke hanteering van het penseel, hun groote eerzucht was met verrassende nauwgezetheid de waarheid weer te geven, menschen en dingen met al hun tonen en tinten op het doek te tooveren. Zij zouden echter geen kunstenaars geweest zijn hadden zij dit niet op eigenaardige, persoonlijke wijze weten te doen; daarom zochten zij aan elk voorwerp de schilderachtige zijde, de ongemeen rijke kleur, de zeldzaam treffende verlichting en trachtten die op behendige, kunstige wijze weer te geven. Zij deden aldus zich zelven gelden in de vertolking, in de meesterschap, waarmede zij de door hen ontdekte schoonheden wisten te doen uitkomen of de door hen geschapen moeilijkheden wisten te overwinnen.
De groote meesters Frans Hals, Rembrandt, Van der Helst, Jan Steen, Pieter de Hoogh, Adriaan van Ostade, Brouwer, Jan van der Meer, Jacob Ruijsdael, Hobbema, vonden wezenlijk eigenaardige, oorspronkelijke uitdrukkingen in die afbeelding der waarheid: zij wisten kruimig uit te spreken wat