kunstjes verricht, welke slordig, vies nagebootste zigeuners met lange haren en aangeplakte knevels, hem bevelen te doen, nu eens log over een stok springend, dan weer zwaar dansend op de tonen van een valsche harmonica, om eindelijk met een bakje in den bek te kruipen langs den kring der toeschouwers, welke zich langzamerhand om deze groep gevormd heeft, telkenmale snorkend, ten teeken van dank, als er een uit den hoop het een of ander muntstuk in den bak heeft geworpen; elders een troepje pseudo-boeren en boerinnetjes, de voeten in met stroo gevulde klompen, die met veel lawaai en getier de waren, in hunne breede manden geborgen, aan deftige heeren en eerbiedwaardige matronen te koop bieden; ginds een paar fijn gehandschoende, in blauwe of zwarte dominos gedoste ‘lions de la ville, die eenige banale complimentjes der schoone, ongemaskerde meisjes, aan wier zijde zij loopen, in het oor fluisteren met gemaakt piepende stemmen, schijnbaar om hunne persoonlijkheid niet te verraden, in werkelijkheid echter alle mogelijke pogingen aanwendende om zich maar kenbaar te maken.’
Tot de minst geslaagde novellen van dezen bundel schijnt de niet-Limburgsche schets: Een mooie jongen te behooren, die wederom - als het eerste Carnavalsbeeld - met een zelfmoord eindigt. In het opstel: Twee naamsveranderingen deelt de auteur twee grepen uit de Limburgsche werkelijkheid mee, waarvan de eerste even onbelangrijk als de laatste uitmuntend geslaagd mag heeten. Het is in deze laatste schets, dat de Limburgsche aristocratie optreedt, vertegenwoordigd door de baronnen de Grand Recourt, vader en zoon. De vader is generaal, de zoon officier der cavalerie. De vader heeft de familie van een fatsoenlijk onderofficier beschermd, inzonderheid eene dochter uit dat gezin, die door zijne zorg uitnemende studiën maakt, schitterende examens aflegt, en eindelijk gouvernante wordt der veertienjarige dochter van den ouden Baron. Het lag in den aard der dingen, dat de jonge Baron het hof begint te maken aan de mooie gouvernante, maar ditmaal pour le bon motif. Eveneens lag liet in den loop der wereldsche zaken, dat de oude Baron zich op de krachtigste wijze verzet tegen het voornemen van den jonge, om met de gouvernante, Agnes Dommers, te huwen. De jonge Baron onderwerpt zich - Agnes verlaat het kasteel.
Dit alles is juist niet ongemeen belangrijk. Maar uitstekend is het slot der kleine vertelling. De jonge Baron trouwt eene rijke bruid uit zijne wereld, en verliest zijne vrouw, toen zijn eenig dochtertje twaalf jaar oud werd. Hij brengt het freuletje naar een Ursulinnenklooster in Limburg. Als de zuster van het onderwijs verschijnt, herkent hij Agnes - nu zuster Innocentia. Deze ontmoeting verdient hoogen lof. De auteur heeft op gelukkige wijze de aandoeningen zijner figuren beschreven, en eene zeer goede bladzijde voltooid.
Minder weldadigen indruk maakt de vertelling Gewroken, waarin een vrij onmogelijk huwelijk van een misvormden rijkaard, burgemeester van een Limburgsch dorp, en de dochter van een zijner kleine pachters is behandeld. Daarentegen is de vertelling van den gevangenis-directeur Hermans, onder den titel ‘Een spiegel’, zeer lezenswaard. Het is de alweer droeve geschiedenis van een jong mensch, dat om speelschuld te betalen heeft gestolen - en twee jaren in de gevangenis moet doorbrengen. De directeur heeft hem, om zijn goed gedrag en vlijt belast met eenig schrijfwerk in zijn bureel. De arme drommel vraagt evenwel vooraf, of de directeur een spiegel zou willen afnemen, die boven zijne schrijftafel hangt. Hij is voor zichzelven geschrikt, toen bij zich den eersten dag in gevangenispak, met afgeschoren hair en knevel, op klompen in den spiegel gezien had bij zijne verschijning in het kabinet van den directeur. Dit psycholo-