| |
| |
| |
De militaire academie.
Door George Kepper.
XI.
Gedeelte Nieuwe Weg (Breda).
Het moet gezegd worden: de eigendommelijkheden van officieren en leeraren ontgingen ons niet en menigeen moest een veer laten op eene wijze, die hem eene paarsroode kleur zou bezorgd hebben, wanneer hij had kunnen vermoeden, hoe indisciplinair de kadets zich over hem uitlieten.
Aan die dagen terugdenkende, zien we nog menigeen in onze tooverlantaarn voorbij gaan; buiten en behalve degenen, die in meerdere of mindere mate waardeerend reeds werden herdacht.
Aan parodie geen gebrek. Zoo werden in den geest van de aanvragen der kadetten, in den gebruikelijken vorm op het dagelijksch rapport, gefingeerde aanvragen gesteld, ten doel hebbende om de eigenaardigheden van sommige docenten op verbloemde wijze aan te duiden; die werden steeds met uitbundig gejuich begroet, als:
‘Luitenant A.’ - bijkans doorzichtig van magerheid - ‘verzoekt dat van Rijkswege hem levertraan worde verstrekt.’
‘Luitenant B.’ - een weinig bokkig uitgevallen - ‘verzoekt bij zijn ambtgenoot C. privaatles te mogen nemen in de wellevendheid.’
‘Prof. D.’ - uitmuntende door steeds onberispelijke kleedij en nog al met zichzelven ingenomen - ‘zijne lokken willende krullen, verzoekt met papillotten in de morgenles te mogen verschijnen.’
De leeraar E.’ - wiens saaiheid bewondering afdwong - ‘verzoekt studentenstreken zich te mogen veroorloven,’ en meer van dien aard, strekkende tot bewierooking van het individu.
Den Gouverneur der Academie kregen wij slechts zelden te zien; evenals destijds de Groote Heer van Stamboel, was hij voor ons een mystiek wezen, dat tot eene hoogere orde behoorde. Alleen wanneer, al dan niet verdiend,
| |
| |
provooststraf was ondergaan, moest men zich in plechtgewaad kleeden om voor den Soesoehoenan gebracht te worden en eene berisping te ontvangen, waarbij werd gewaagd van ‘krijgsmansdeugd’ en ‘spoorslag’ met andere vaderlijke vermaningen; nadat men alvorens een kwartieruurs had staan wachten en de jonge dienstbode van Z.HoogEdGestr. even langs de kin gestreken had, hetgeen niet in volmaakte harmonie was met den ernst van het oogenblik.
Veelal nam de Commandant het uitdeelen van zulke uitbranders per procuratie waar, hetgeen niet naliet een heftigen indruk te maken op het daarvoor ontvankelijk gemoed.
Den toenmaligen kapitein-adjudant hebben wij reeds de verschuldigde eer bewezen. Dat men niet altijd beminnelijk tegenover ons te werk ging, moge blijken uit de volgende anecdote, die mij te binnen schiet.
En de jonge dienstbode van Z.H.E. Gestr. even langs de kin gestreken had.
Een jeugdige verdorvene had het zoodanig verbruid, dat hij als straf in alle vakken examen moest doen; niettegenstaande hij er een aantal ‘vrij’ had. Daarenboven had hij nog 't een en ander op zijn kerfstok en eenige dagen politiekamer tegoed.
Teneinde althans eene kans te wagen, legde hij zich met ongekenden ijver op de studiën toe gedurende de korte spanne tijds, die hem nog gegeven was; hij droeg zijne belangen voor aan den grootmachtige, die in dezen te beslissen had, en verzocht, zijne straf te mogen ondergaan in een der arrestantenlokalen boven, waar het niet zoo donker was dat men in de onmogelijkheid verkeerde, te lezen of te schrijven.
| |
| |
‘Er zal wel voor je gezorgd worden,’ werd den suppliant met een minzaam lachje toegevoegd.
Bij hooge uitzondering nu werd deze geïnterneerd in een straflokaal, voor de oppassers der Academie bestemd, waar het zoo pikdonker was, dat men geen hand voor oogen zien kon.
Terecht begeert het Reglement van krijgstucht, dat de behandeling, die de mindere van den meerdere geniet, zacht en vaderlijk zij....
Een onzer kwelgeesten had de kwade gewoonte, bastaardwoorden niet altijd gelukkig te pas te brengen, hetgeen ook al niet onopgemerkt voorbij ging en aanleiding gaf tot aardigheden, die in gemoede ongepast moesten genoemd worden. Nog altijd bevindt zich een parodieerend schriftuur in mijn huisarchief, dat dan met de noodige gesticulaties en nabootsing van stand en gebaren werd voorgedragen en een meer onbetwistbaar succes had, dan men zich na lakonieke kennisneming van deze pennevrucht thans zou voorstellen.
Ook de jongelui gaven alzoo soms billijke reden tot ontevredenheid, maar het zooeven verhaalde doet zien, dat het ‘Noblesse oblige’ tegenover hen niet altijd voegzaam in 't oog gehouden werd, en dat is eene zeer ernstige fout geweest.
Ik kan mij levendig voorstellen, dat men een of anderen deugniet een weinig in 't oog hield en bij voorkomende gelegenheid hem het maximum van straf toebedeelde; doch het gezag vergenoegde zich hiermede niet altijd.
Het meerendeel van hen, die wij destijds boven ons hadden, is reeds van het wereldtooneel verdwenen, of heeft althans de militaire loopbaan voleind; maar toch zijn velen in herinnering gebleven en enkele pentrekken zijn voldoende om hen aan te duiden, ook zonder indiscreet te zijn. Evenzeer als men den meerbedoelden kapitein-adjudant voor den geest kan halen, zal dit met weinig moeite kunnen geschieden met den gemoedelijken hoofdman, die met dikke tong uien van twijfelachtig gehalte tapte, maar 'n enkele maal een weinig geniepig wezen kon; steeds doceerde, dat de vrede een voorbereiding van den oorlog is - gelukkig voor ons een langdurige voorbereiding, waarvan wij destijds niet veel konden opmerken - en dien we Govert noemden; of de droge, saaie man, die ons wanbegrippen van taktiek en strategie inprentte, blijkbaar meer aanleg voor cijferkunst had en dien een minder aesthetische naam was toebedeeld; de brave artillerist, die elke vermaning liet volgen door een kort en zakelijk ‘Hòr-je’, waaraan hij zijn epitheet te danken had; de vriendelijke, levendige leeraar in het handteekenen, wiens teekenvoorbeelden ons menig Brabantsch huis onvergefelijk maakten, en zoo vele anderen.
Ook de kleine staf, waaronder onze grootste plaaggeesten zich bevonden, die als hyena's op ons loerden, kan nog niet geheel uit het geheugen zijn gewischt. De kranige pikeur met knevels van twee komma zes decimeter, die - behalve het paard dat hij breidelde - geen sterveling ooit kwaad heeft gedaan; de adjudant-onderofficier hofmeester, die met de leiding der menage was belast en heel wat heeft moeten hooren, wanneer er geklaagd werd over vleesch, groenten, aardappelen en bier - kortom het geheele menu, als
| |
| |
wanneer zijn borstelige snorren loodrecht op het vlak van oorsprong gingen staan als de pennen van een stekelvarken; de meer gemoedelijke gymnastiek-meester, die een aapachtige vlugheid aan stok en ringen deed blijken en ook onderwijs in de schermkunst gaf, waarbij hij met een un deux van weergalooze behendigheid je de punt van zijn fleuret boven de maag plantte.
Dan volgden de eigenlijke onderofficieren; de rijzige Pitau, welke evenals alle groote mannen veranderlijk van humeur was, en ons ten onverwachtste, na een aandoenlijke vertrouwelijkheid, een paar toeren strafpeloton kon bezorgen; de listige slang, die schuifelend naderde en met een phenomenaal scherp gehoor begaafd was, zoodat hij op tien minuten afstands meende te hooren, hoe men zich over hem uitliet; het weinig vertrouwbare Roodkorstje, die de stiefmoederlijkheid, waarmee de natuur hem misdeeld had, voortdurend wreekte op in dit opzicht beter bedachten; de onheilspellende Italiaan, wiens koolzwarte oogen dreigend op zijn offer rustten; de altijd eenigszins benevelde sergeant van de mineurs en sappeurs, alleen lastig wanneer hij nuchter was - over wien wij dus niet hadden te klagen.
Over het algemeen waren de wachtmeesters meer welopgevoed en minder onaangenaam in den omgang; alleen was het voorkomen van grand seigneur, dat enkelen zich tegenover ons gaven, soms potsierlijk.
De muzikaalbegaafden zullen evenmin den kleinen kapelmeester vergeten, met zijn eigenaardigen staf van vier, zegge vier muzikanten; waarvan er een zeker 'n groot artist zou zijn geworden, zoo hij niet verslaafd ware geweest aan den nationalen drank, die aan de boorden der pittoreske Schie gestookt wordt; hetgeen zijn gelaat deed glimmen en naar rato zijn geest verduisterde.
Toch hebben die braven onzen dank verdiend. Zij vormden de kern, waarom zich de ‘Instrumentisten onder de kadets tot het vormen van een muziekkorps’ aansloten; de leden daarvan waren verdeeld in drie klassen, waarvan die der eerste matig bliezen, die der tweede klasse nu en dan valsch, die der derde oorverscheurend, terwijl er nog élèves waren, die gelukkig in 't geheel niet bliezen.
Om van zoo'n muziekkorps de kern te vormen, zijn veel volharding en krachtige longen noodig en men moet zijn muzikaal genie wel eenig geweld aandoen.
Aan het einde van het jaar werd het harmonisch geheel meer bevredigend, maar in den beginne deed menige uitvoering denken aan een ‘Tongemälde’ van de chaotische verwarring, waaruit onze lieve Heer hemel en aarde schiep.
Voor den marcheerenden troep uit, met domineerende groote trom en bekkens, verhoogde de militaire muziek zeer de gezelligheid en zonder eenig voorbehoud hadden we haar hoog in eere gehouden, wanneer zij zich niet had laten verlokken om nu en dan binnenshuis uitvoeringen te geven, welke door de met een fijn gehoor begaafden niet altijd naar waarde werden geschat.
Wij zullen de gelegenheid hebben, den muzikalen zin van enkelen onzer nog nader naar behooren te herdenken.
| |
| |
De officieren van gezondheid zagen velen, dank zij de gezonde levenswijze, na de eerste kennismaking bij de keuring voor het aspirant-examen zelden anders dan bij gelegenheid van koepokinenting of andere hygiënische vermakelijkheden van algemeenen aard; zooals reeds werd aangestipt, ook eene enkele maal, als men naar de ziekenzaal geleid werd om een al dan niet vermeenden roes uit te slapen, als wanneer men door den arts met begrijpelijke geringschatting bejegend werd.
Was men werkelijk ziek, dan liet de zorgvuldige behandeling niets te wenschen over; alleen wat de hoeveelheden van het beperkt rantsoen betreft, wat vooral den ‘malade imaginaire’, wien de vrees voor een of ander Hoofd van Onderwijs aan het ziekbed gekluisterd hield, hard te dragen viel.
Voor hen, die niet ernstig krank en alzoo niet bepaald lijdende waren, was het een rustig en gezellig leventje; men had er meer huiselijke toestanden. Voor een der ramen gezeten, sloeg men de bedrijvigheid op het voorplein gade en had een gevoel van blijkbaar welbehagen, als men op de trom kon hooren roffelen zonder zich dit meer aan te trekken dan bv. de Oostersche quaestie of andere narigheden.
Urenlang werden gesleten onder gezelligen kout. Wanneer het avond geworden was en het nachtlichtje een schemerachtig licht verspreidde, terwijl men met genoegdoening zich de tijdelijke weelde van bedgordijnen liet welgevallen, werd er heel wat verhandeld, tot eindelijk de oogen dicht vielen of men lag te peinzen - al weer denkende aan huis; aan dagen van ziekte in de kinderjaren, wanneer datzelfde twijfelachtig schemerlicht, dezelfde stilte heerschten, maar zacht de gordijntjes werden opengeschoven om de immer waakzame verpleegster een bezorgden blik te veroorloven op het snel teekenend gelaat van den kleinen patiënt.
Was men aan de betere hand, dan werd men niet meer op kwart- of half rantsoen gesteld - in een Hospitaal begint iedere kuur met een radicale uithongering; ten deele uit een zuiver medisch oogpunt, ten deele om de lui niet te verzot op de betere keuken van eene zieken-inrichting te maken.
De keuken toch was er beter dan in het Hoofdgebouw; de tafel was meer huishoudelijk en herinnerde aan den disch in de ouderlijke woning, terwijl de gewone meer deed denken aan eene, naar de omstandigheden gewijzigde, onderofficiers-menage.
Mystieke ontdekkingen in soep en gehakte vleeschspijzen kwamen in de Infirmerie niet voor; waar echter voor 300 man wordt gekookt, is het te vergeven als men nu en dan onverteerbare zaken aantreft, welke den gelukkigen vinder doen denken aan de luiermand van een aanvallig kind.
Als wij wel hebben, had de officier van politie hetzelfde menu als wij; hij kon dus zelf beoordeelen, hoe de menage was. Dat de hofmeester hèm bij voorkeur het vleesch gaf, zoo taai als menige voordracht, mag welhaast niet worden aangenomen; om die reden vielen klachten over vleesch, meer voor het benijdenswaardig gebit van een Papoea-neger bestemd, doorgaans niet in goede aarde, al kostte het nuttigen van dien hoofdschotel ook tranen van inspanning.
| |
| |
Doch in het ouderlijk huis ontbrak ook wel eens iets, als de keukenprinses kort voor etenstijd haar dienst geliefde op te zeggen. Waar een diner van drie honderd couverts moet geleverd worden tegen een matigen prijs, mag men niet onbillijk in zijne eischen zijn.
Waar echter voor 300 man wordt gekookt...
Daarbij is honger een uitstekende kok; hetgeen meermalen proefondervindelijk bewezen werd en men bedenke, dat men in de woestijn met smaak asperges met blauwe koppen eet en in de wildernis zelfs een watermeloen niet versmaadt.
| |
| |
| |
XII.
Achter de Kazerne (Breda).
De militaire stand is er een van ontbering en zelfverloochening. De eenige troost echter is, dat men langzamerhand opklimt en tegenover het minder aangename van gehoorzamen het, voor de meeste menschenkinderen streelend, genot van bevelen staat. Aan de Academie heeft men in de militaire hierarchie nog weinig te beduiden en zelfs de strepen in het vierde studiejaar waren, althans in onzen tijd, evengoed gemarqueerd als bataljons en divisies bij kader- of veldoefeningen op groote schaal.
Als surrogaat bevelen de hoogere studiejaren dan over het eerste, zooals reeds in het licht gesteld werd.
De overige studiejaren echter zijn het zelden met elkander eens; het was geen bijzonderheid, dat het tweede scherp tegenover het derde stond, en het hing dan af van het moreel gehalte, bovenal van lichamelijke kracht, welk van de twee het overwicht zou bekomen. Geregelde veldslagen tusschen twee jaren onderling behoorden niet tot de zeldzaamheden en wanneer dan het vierde zijn gewicht in de schaal legde, werd de toestand voor een minder gewild studiejaar soms hoogst onaangenaam.
Zeer zeker werd de krijgshaftige geest door zulke gevechten, welke met verbittering gevoerd werden, op afdoende wijze onderhouden en menig gezwollen gelaat en niet van nature opgeloopen oog was een gevolg van dergelijke betoogingen over en weer.
Er was niet veel toe noodig om zulk een scherpen krijg te doen ontbranden; een enkele vonk in het kruit was voldoende om eene losbarsting te veroorzaken. Alsdan waren er een paar honderd kameraden ijverig in de weer, om elkaar het meest mogelijk lichamelijk letsel toe te brengen; dof klonken de vuistslagen; het was een verwoed gevecht van man tegen man; een onbeschrijflijke verwarring, die een geregeld overzicht onmogelijk maakte. Alleen enkele ranke gestalten of bijzonder ‘pootigen’ zag men boven de krioelende massa uitsteken en slagen uitdeelen, welke voor de tegenpartij niet onopgemerkt voorbij gingen.
Het eigenaardige was, dat men natuurlijk met zijn ‘jaar’ moest meegaan en dus handgemeen werd met collega's, tegen welke men geen enkele grief had - in zooverre een beeld van den oorlog, die evenzeer soms om een haarklooverij ontstond, om duizenden en duizenden menschen, die nooit eene enkele beleediging te wreken gaven, bloeddorstig tegenover elkander op te zweepen.
| |
| |
In het klein was ook hier zoo de scherpe krijg tusschen twee studiejaren, waarvan het individu dikwerf vriendschapsbanden met een ander, tot het hoogere studiejaar behoorende, had aangeknoopt; zóó mengde men ook hier in deze kleine wereld zich in den strijd, zonder alvorens zorgzaam zich af te vragen, wat er eigenlijk aan de hand was.
Een dergelijk beslissend treffen kon niet lang de aandacht der autoriteiten ontgaan en de nadering van den officier van politie maakte gelukkig in een oogwenk een einde aan den miniatuurkrijg. Het kluwen ontwarde zich op wonderdadige wijze en alles zocht een goed heenkomen, om de geslagen wonden te heelen; zoo goed als dit mogelijk zou zijn, zonder in deze benarde omstandigheden de aandacht der dienaren van het gezag te trekken.
Enkele malen vloeide er bloed - tot geruststelling van weekhartigen moge de nadere omschrijving dienen: uitsluitend uit het orgaan, den mensch tot het zintuig van den reuk en tentoonstelling van zware verkoudheid geschonken.
Enkele malen vloeide er bloed.
Ongewone zwelling of verhevenheden, die aan vulcanische werking deden denken, waren niet zoo spoedig onzichtbaar te maken; zij waren zooveel als overtuigingsstukken en in stede van hulde wegens betoonde dapperheid ontving men zijne rechtmatige straf.
Formeel slag geleverd werd er intusschen zelden; hoofdzakelijk omdat de politie nooit sluimerde en dergelijke buitensporigheden in de kiem verstikte.
Voort spoeden de weken in haar eentonigen cirkelgang. Het tweede studiejaar is voor nagenoeg alle wapenen het moeielijkste, maar onderscheidde zich overi- | |
| |
gens weinig van het derde. Eerst het vierde brengt verandering in den toestand zoowel door den graad, welke dan bekleed wordt als door meerdere vrijheden, als ware het schoorvoetend verleend aan hen, die weldra de inrichting zullen verlaten.
De overgang van het derde tot het vierde studiejaar vormt het kamp, eigenlijk de eenige periode van het academieleven, welke men zonder voorbehoud aangenaam kon noemen. In het laatste jaar wordt dit niet zoo gewaardeerd, omdat de indruk niet meer nieuw is, en aan het einde van dat kampleven de officiersrang wacht, zoodat een begrijpelijk ongeduld zijn invloed laat gelden.
Doch aan het einde van het derde jaar is die kamptijd iets overheerlijks, en geen enkele, of hij blikt met een gevoel van onbestemd weemoedig verlangen terug op die dagen, welke nimmer wederkeeren.
Na drie jaren van ingespannen studie in muffe leerzalen en een benauwend verblijf binnen hooge wallen volgt het opwekkende zigeunerleven op de Teteringsche heide. Wat tegenstelling; ook ten opzichte van het gebrek aan harmonie, waarop we zooeven doelden.
Daar op de heide geene afscheiding, geen veete meer; een vriendschappelijk samenzijn, een ware verbroedering, welke een blijvenden indruk achterlaten.
Wel een bewijs dat veel plagerij en geharrewar binnen de sombere wanden van het oude kasteel van Breda een onmiddellijk gevolg waren van het onnatuurlijke leven, aldaar geleid onder aanhoudenden dwang en overdreven afzondering van de wereld; onder een ijzeren tucht en het soms plaagziek oezicht, door dozijnen verspieders uitgeoefend.
Veel is sedert verbeterd, maar in den goeden ouden tijd was de levenswijze in het gebouw der Militaire Academie abnormaal; in de behandeling was iets tergends, dat tot verzet prikkelde en ten slotte tot représailles aanleiding gaf. Eindelijk plaagde men ook elkander een weinig: zooals niet kon uitblijven daar, waar men eenige honderden jongelieden in engen kring samen opgesloten hield. Dit is de eenige verklaring, welke kan worden gegeven van 't een en ander, wat anders eenigermate weerzin zou hebben opgewekt.
Op de onafzienbare heide echter, waar de frissche lucht met volle teugen kon ingeademd worden en de wieken eens werden uitgeslagen, geen spoor hiervan.
Met de zorgeloosheid der jeugd, niet meer gekweld door diepzinnige studievakken, eindelijk eens de dorre theorie met de meer aantrekkelijke praktijk verwisselend, was men in den waren zin van het woord een ander mensch geworden.
Een leven in de open lucht, de nachtrust genietende onder het zeildoek, dat de eenigste dakbedekking vormt; min of meer blootgesteld aan weer en wind, wat den ouden, rheumatischen krijgsman met afgrijzen vervult - het kon den gezonden, veerkrachtigen jonkman slechts bekoren en in geenen deele deren. Integendeel, dat vrij en onbezorgd leven was een kolfje naar zijne hand.
Overdag oefeningen van allerlei aard, hem nog volkomen vreemd. Schijf- | |
| |
schieten en tirailleeren voor de infanterie, batterijbouw en vuren voor de artillerie, mijn- en sappenwerk voor de genie, alles wel op kleine schaal, maar toch geheel nieuw.
Wat werd er geredeneerd, hoe werd de luim botgevierd in zoo'n observatiepost; met liefhebberij en volharding werden spade en schop gehanteerd; met belangstelling zag men projectielen de lucht doorklieven, wier baan met mathematische nauwkeurigheid berekend was en nadat men steeds in theoreretische beschouwingen was opgegaan. Ten laatste werden de handen dan toch eens uit de mouw gestoken en eenig begrip kon men zich vormen, waartoe al de geleerdheid zou moeten dienen, waarmee men drie jaren lang was opgepropt.
Vooral vroeger stond bij het academisch-onderwijs de theorie in zeer ongunstige verhouding tot de praktijk. Almee de aangenaamste dienst was het landmeten. Met theodoliet of astrolabium, een meetketting en eenige baken uitgerust, werd een clubje uitgezonden om voor de zooveelste maal eenzelfde terreingedeelte in kaart te brengen. Dit geschiedde - het is waarlijk zoo - zonder geleide van een surveillant of dwarskijker.
Spoedig werd dan een herbergzaam oord opgezocht en om de beurt bleef er een op den uitkijk staan, om te zien of er onverhoopt onraad was. Er werd dan alles gedaan, behalve opmeten; gezellig zat men een potje bier te drinken en te keuvelen en de plompe boerendeern, die als kellnerin optrad, werd gecomplimenteerd als eene stadsche schoone. - Daar werd een onrustbarend signaal gegeven, als onder de Roodhuiden - ten teeken dat een der officieren naderde, en meermalen stoof dan de verschrikte ploeg, met instrument en drievoet, een venster uit, om buiten eensklaps eene bedrijvigheid te ontwikkelen, die niet altijd voor goede munt werd opgenomen.
Werkelijk als een hoop musschen vlogen de landmeters soms verschrikt een eind weg; dikwijls kreeg een waterpas-instrument, in plaats van den verrekijker, zijn gewonen metgezel, een halve flesch in de doos.
Met behulp van vroegere gegevens, welke men had weten machtig te worden, werd een topographische teekening saamgeflanst, waarin weleer begane fouten zich vermenigvuldigden en wanneer in werkelijkheid op deze wijze eene triangulatie of nauwkeurigheidswaterpassing ware geschied, zoude het lieve vaderland ten laatste wellicht abusievelijk eene provincie meer geteld hebben, dan tot dusverre het geval was, terwijl het vermaarde Amsterdamsche peil allicht tot de duizelingwekkende hoogte van het haantje op den Westertoren zoude zijn opgevoerd!
Bijzonder vertrouwbaar zijn die opmetingen nooit geweest; maar wij hadden het levendig besef, dat zij door niemand als van blijvende waarde werden beschouwd.
Door velen onzer werd voor de eerste maal in het kamp een geweerschot gelost. Nadat we drie jaar lang met dat handvuurwapen gejongleerd hadden, werd het ons eindelijk en ten laatste duidelijk, dat men er ook mee schieten kon.
Vele ‘poedels’ werden geschoten. Wanneer eene totale verachting voor de
| |
| |
schijf geopenbaard werd, zeide men dat de kogel ‘naar Dorst’ ging; een vlek, ergens op de hei gelegen, waar het projectiel denkelijk te land zou komen. En er zijn heel wat geweerkogels naar Dorst gegaan!
Het meest indrukwekkend was het vuren der artillerie. Voor het eerst werd de metalen stem van het zwaar geschut vernomen en de scherpe knal in de onmiddellijke nabijheid, de doffe dreun op eenigen afstand, deed ons beseffen dat er met een 12 of 15 centimeter niet te gekscheren valt, wanneer men toevallig dien in den mond loopt.
Wij zagen voor het eerst de kanonkogels plomp het doel treffen of ricocheteeren, de bommen haar majestueuzen boog door het luchtruim beschrijven, de granaten op grooten afstand van den vuurmond springen, terwijl reeds lang de kleine witte rookwolk ginds opsteeg, voor het meer trage geluid den beteekenisvollen terugweg had afgelegd.
Een waar genot was het ook, het hoofd de taak aan de handen te zien overdragen; in andere woorden na aanhoudende inspanning des geestes eens handenarbeid te verrichten. Met een ontembaren werklust werd de schop in den grond gestoken en gearbeid als een poldergast; met onverflauwden ijver - tot de blanke handen, aan zulken arbeid ongewoon, pijnlijke blaren bekwamen en vermoeidheid, spoediger dan men 't verwacht had, hare rechten deed gelden. Toch was het aangenaam; met wellust wroette men in de aarde en verrichtte schansarbeid met eene volharding, alsof de vijand aan den gezichteinder kwam opzetten.
Na den welbesteeden dag kon er worden uitgerust, terwijl de avond aanbrak, het verschiet langzamerhand in een nevel gehuld werd en de schemering inviel. De gezelligheid eischte hare rechten; òf men zat rondom den vlaggestok, waaraan de driekleur lustig wapperde, of het ging arm in arm, in dichte drommen, het kamp door. Het ‘Bonsoir, mes amis, bonsoir!’ klonk over de heide; dichter werd het floers, dat den gezichtskring meer en meer beperkte, de dochter van Chaos spreidde haar zwarten sluier over het aardrijk uit en weldra flonkerden de sterren aan den hemeltrans, welke zich uitspreidt boven de kleine kolonie op de eenzame heide, welke in diepe rust verzonken lag na de verbazende inspanning gedurende den langen dag.
Op wat stroo uitgestrekt, sliep men goed in de geïmproviseerde woning; zoo'n tent is in een mooien zomer en voor vroolijke zielen een aardig verblijf, maar men moet wel het leven nog rooskleurig inzien en tuk op avonturen zijn, om er gaarne in te vertoeven. De tent is klein, maar verschaft toch huisvesting aan een viertal personen, eendrachtelijk samen op een bos stroo en met een paar wollen dekens bij wijze van plaid gedekt. Het meubilair is nog wanstaltiger dan men het in de prairiën zou meevoeren; daarbij is men eenigszins aan de woede der elementen blootgesteld, wanneer de barometer onrustbarend achteruit gaat; dan fluit AEolus ondeugend door de openingen en de regen drupt het viertal op den neus. Verheft zich een orkaan, zoo is het niet geheel onmogelijk dat het linnen dak wordt opgelicht en een eind meegevoerd; in welk geval het slaapvertrek er deerniswaardig begint uit te zien.
| |
| |
Met fraai zomerweer bestaat hiervoor geen gevaar en van slapeloosheid, van benauwende droomen geen spoor.
Wel vroegtijdig was het, wanneer den volgenden morgen het sein tot ontwaken gegeven werd. Fluks de tent geopend en de frissche morgenlucht diep ingeademd! Daar lag de als betooverde heide voor ons, door den morgendauw gedrenkt en glinsterend in de eerste zonnestralen.
Zoo aantrekkelijk is de natuur bij het aanbreken van den dag; alles verkwikkend en verjeugdigend! Over de uitgestrekte vlakte hangt nog een doorzichtig gordijn, dat langzamerhand minder dicht en steeds ijler wordt, om eindelijk geheel te verdwijnen. En weldra koesteren de zonneschichten, zonder nog te verzengen of te branden.
Alles is in beweging. Het toilet is spoedig gemaakt. Gesterkt door de zoete rust, verfrischt door de koele morgenlucht, wordt de dagtaak weder aanvaard; met verdubbelde opgewektheid, omdat men den arbeid, die wacht, gaarne verricht en zich zoo wel gevoelt, dank zij dit buitenleven in de Nederlandsche steppen.
Het klein weinigje ontbering wordt met genoegen geleden, evenals men op reis of op de jacht zich gaarne die getroost. Wanneer men met ingenomenheid iets doet, wegen de lasten niet zwaar.
Een kadet op de Teteringsche heide neemt de zaken nog luchthartig op; hij leeft bij den dag en de eerste zonnestralen spelen over een tevreden gelaat en begroeten een gulle vroolijkheid, terwijl sommigen zich nog den slaap uit de oogen wrijven. Zijn gulden tijdperk is het best te vergelijken bij het aanbreken van den dag in een lachende streek.
Het is of de officieren minder paedagogisch gestemd en meer toeschietelijk zijn op de vlakte; er is een minder diepe klove tusschen discipel en leermeester, tusschen mindere of meerdere.
In de lieve natuur zijn stemmen, die fluisteren van welwillendheid en goedheid, van verdraagzaamheid en mildheid; want het is de stemme Gods, die zich daar openbaart, in Zijn overschoon werk, verre van het kleingeestig mierenleven in de groote steden, door menschenhanden opgebouwd.
Hoe verder van die steenklompen verwijderd, hoe meer eenzaam in veld en woud, hoe meer natuurmensch men zich gaat gevoelen.
Wel moge er voor het individu geen sprake zijn van eenzaamheid, waar men met velen zich op de heide vereenigd vindt; doch de kleine kolonie verliest zich hier in de uitgestrekte ruimte, en er wordt toch iets gevoeld van 't geen wij trachtten weer te geven.
Dit alles doet het kampleven op de Teteringsche heide zoo aangenaam en voor een ieder onvergetelijk zijn.
Men begeeft zich aan het werk en van voren af aan worden waterpassingen en opmetingen verricht, als moest er een woestijn worden ontgonnen; weldra verneemt men weder het kort en scherp geratel van het geweervuur of bij het schijfschieten het onheilspellend fluiten der kogels, kort afgebroken door het kletsend geluid, dat het kleine projectiel veroorzaakt wanneer de schijf
| |
| |
getroffen wordt; de zware vuurmonden der artillerie dreunen, als stampte een reus met den loggen voet op een veenachtigen bodem.
Alles is weer in beweging. Het kamp zelf is zoo goed als verlaten.
Ook worden nu en dan fladder- en andere mijnen, bom-, granaat- en kei-fougassen ontstoken, hetgeen veelal met plechtigheid ten aanschouwe der menigte geschiedt, en blijkbaar indruk maakt op den nog voor grootsche verschijnselen vatbaren mensch. En des avonds worden er door dilettanten schoen-fougassen ontstoken; met eene lading kruit, die men in den loop van den dag gevoegelijk kan machtig worden en dienen moet om een aantal laarzen en schoenen in de lucht te slingeren, die men tot dit doel zonder voorafgaande toestemming van argelooze kameraden gerequireerd heeft. Waarlijk, een fraai schouwspel
Het kamp zelf is zoo goed als verlaten.
is het, in stede van de logge bommen of meer dartele granaten, een belangwekkende hoeveelheid schoeisel te zien wegslingeren; als laakbare parodie op de fougassen, welke het moreel van een eventueelen vijand moeten schokken en terecht de trots zijn van de ‘militaire genie’.
Een andermaal wordt de grondslag in de nabijheid van eene der tenten ondermijnd, en een fladdermijntje aangelegd, dat wel geen kwaad doet, maar de bewoners een doodschrik op 't lijf jaagt, wanneer onverhoeds de bekende kracht van het buskruitgas een zeker quantum zand opheft en een wolk daarvan in de linnen woning jaagt.
Zoo kan men het meest verhevene belachelijk maken.
Is er feest in het kamp, dan stijgen de blijmoedigheid en jeugdige overmoed ten top. De muziek klinkt vroolijk over de heide; vele bezoekers komen, om gebruik te maken van deze zeldzame gelegenheid, dat hun door de kadets een kleine contra beleefdheid kan worden bewezen; een geïmproviseerde dansvloer
| |
| |
is spoedig aangebracht in de open lucht, voor verlichting en Bengaalsch vuur wordt zorg gedragen door den sergeant-majoor vuurwerker en men heeft een bal-champêtre, dat de Bredasche schoonen wonder wel aanstaat.
Enkele malen werd een tooneelvoorstelling gegeven, ook al in de open lucht en met beperkte middelen, waaraan een groote mate van vindingrijkheid moest tegemoet komen. Doch juist het gebrekkige van die middelen en de vrijmoedigheid waarmede in beginsel aangenomen wordt, dat men hiermede wel rekening zal gelieven te houden, verhoogen het recht oorspronkelijke en origineele van zulk eene feestelijkheid.
Dáár geen Tempel ‘van licht en kleuren, van goud en fluweel, slechts een klein gedeelte uitmakende van een enorm gebouw,’ doch een met primitieve hulpmiddelen opgebouwd tooneel, door dilettanten bespeeld.
Op goed ingerichte schouwburgen kan ons vaderland slechts bij uitzondering bogen; op de fraaie gebouwen in onze groote steden volgen de meer bescheiden van onze provinciale hoofdplaatsen, waar het reeds met de mise-en-scène minder nauw genomen wordt en men, wat decoratief betreft, aan merkwaardige onwaarschijnlijkheden en zelfs anachronismen langzamerhand gewoon raakt. Dan volgen de Variétés en kleine tooneelen, waar de Directie met de bekrompen ruimte weet te woekeren en weleer ‘voor 75 cents in vertering’ de onzinnigste draken, soms ook meesterwerken, op bevredigende wijze werden opgevoerd, ofschoon voor den sleep van een plechtgewaad ruim de helft van het tooneel benoodigd was en bij hartstochtelijke tafereelen zelfbeperking gebiedend noodzakelijk werd.
Op nog lager peil stonden de ‘wel ingerichte, schitterend verlichte schouwburgloges’, welke aan de bijkans tot een historisch verleden behoorende kermis luister bijzetten; doch ook deze trof men in bewoonde oorden aan en al waren de zitplaatsen meer tot lichamelijke foltering dan onverdeeld kunstgenot ingericht, men kon een oogenblik vergeten, dat men slechts door eene niet geheel waterdichte dakbedekking van den atmospherischen neerslag in de open lucht gescheiden was.
Het tooneel echter, waarvan ik ga verhalen, was wel het ur-type van een tempel, aan de dramatische kunst gewijd; het was een tooneel op de heide.
Op de heide - - Jong en levenslustig, bevrijd van soms slaapwekkende voordrachten; een weinig minder gekneveld door een ijzeren, destijds kleingeestige discipline, met een lap linnen tot woning, de onafzienbare vlakte om zich heen, en het uitspansel tot dak, zóó waardeert men haar. Onze heide is zoo aantrekkelijk zoo bij uitnemendheid geschikt voor een militair zigeunerleven, dat het midden houdt tusschen beschaving en verwildering.
Wanneer men eenzaam over die heide dwaalt, zoekend naar den moeilijk te vinden weg, zal men zich deze voorliefde niet kunnen verklaren; doch wanneer men er zijn tenten heeft opgeslagen - zoowel in de ware als de figuurlijke beteekenis van het woord - zonder levensplagen, met goede
| |
| |
vrienden, om er eenige weken lang zich thuis te gevoelen, dan leert men haar eerst op prijs stellen.
Zij is zoo schoon, de heide, als men bij 't aanbreken van den dag met één stap zich buiten de geïmproviseerde woning bevindt en de opgaande zon een purperen gloed over de uitgestrekte ruimte met haar schitterend tapijt van vriendelijke bloempjes werpt; of wanneer de hitte van den dag door een verkwikkend avondkoeltje vervangen is en een phantastische nevel uit het aardrijk schijnt op te stijgen en eindelijk de maan hare vriendelijke stralen uitspreidt over de woelige oase in de Brabantsche woestijn, waar de enkele rossige kunstlichten aan glimwormen doen denken, dan is de heide schoon en de indruk, dien men behoudt, is onvergetelijk.
Het is evenwel niet de bedoeling, nogmaals een loflied op de heide te zingen. Later vindt men de indrukken der jeugd ook aldaar niet meer terug: als officier kampeerende is er zooveel anders geworden, dat ook deze heide veranderd schijnt.
Levenservaring en teleurstelling zijn soms slecht geslepen brilleglazen.
Er zou eene tooneelvoorstelling plaats hebben, waartoe de Bredasche families waren uitgenoodigd; hetzij uit welwillendheid, hetzij wegens het eigenaardige van een theater in de open lucht, wij hadden over de opkomst niet te klagen.
Decoraties en requisieten waren van dien aard, dat de regisseur van het ‘Nederlandsch tooneel’ er den moed bij zou verloren hebben. Het tooneel was voor het profane oog verborgen door een portiek met gordijn; op dit laatste was een toepasselijke caricatuur niet onverdienstelijk geschilderd; van podium, manteau of rideau de manoeuvre was overigens geen sprake. Ook voet- en andere lichten waren overbodig, daar de vriendelijke zon onze uitvoering bescheen.
Met behulp van een paar handige mineurs was het tooneel opgesteld; coulissen en achterdoek vormden een salon, dat onwillekeurig aan een gemeubeld kwartier van negen gulden in de maand deed denken; friezen waren niet vergeten, daar men anders instede van een plafond het uitspansel zou hebben aanschouwd, hetgeen de illusie zou hebben verbroken. Er was namelijk gezorgd de decoratie zoodanig op te stellen, dat men althans niet boven of op zij de rustieke omgeving gewaar werd.
Orchest ontbrak niet; met de muzikale talenten van eenige onzer werd gewoekerd; violen en klarinet werden aangevuld met mirlitons en andere, door de groote meesters tot dusverre versmade instrumenten. Het geheel was zoo niet indrukwekkend, dan toch opwekkend.
Zoodoende was een soort zomer-theater gewrocht, dat aan bescheiden eischen voldeed, doch niet tegen de woede der elementen bestand was.
Maar deze waren ons niet vijandig.
Een der aanplakbiljetten, welke tegen loodsen, boomen en andere terrein-voorwerpen waren bevestigd, ligt voor mij. Het luidde:
| |
| |
Kadettenkamp.
Schouwtooneel den 18den van Zomermaand A.D. 186*.
Een Liefdesavontuur van een Engelschman.
Blijspel met zang (zonder dansen en optochten) in één bedrijf; met geheel nieuwe, expresselijk daartoe vervaardigde decoraties (dit laatste was ditmaal werkelijk waar), machinerieën en verderen theatralen toestel, geheel volgens het keizerlijk hoftheater te Peking. (Tekstboekjes verkrijgbaar aan de Posthoorn en de Teteringsche barrière.)
Er waren, behalve bezwaren van technischen aard, nog andere moeielijkheden te overwinnen geweest. Het blijspel was door een der artisten saamgeflanst; het spreekt van zelf dat enkele coupletten aan minder beminde overheden waren gewijd, althans toespelingen bevatten, die voor de lijdende jongelingschap niet geheel verloren zouden gaan.
Maar - van een somber voorgevoel in dit opzicht vervuld, had de censuur niet gesluimerd, en men had gedurende de repetities zich van den inhoud der pennevrucht weten te vergewissen. Om wreedaardige verstoring te ontgaan, hadden wij daarom enkele gewaagde toespelingen in portefeuille gehouden, zoodat onbezorgdheid bij de toeziende voogden was teruggekeerd.
Intusschen had de generale repetitie de uitvoering bijna in gevaar gebracht. Een individu, dat door dienstijver uitmuntte, had zich onder het tooneel verdekt opgesteld en moest niet zonder ontzetting vernemen, dat de tekst thans eenigermate afweek van de tot dusverre gevolgde. Hij haastte zich, dit aan de bevoegde autoriteit te rapporteeren, welke - ongeveer een halfuur voor den aanvang der feestvoorstelling - eensklaps met rinkelende sporen op de scène verscheen en ons te verstaan gaf, dat wanneer eenige fragmenten, met name genoemd, werden voorgedragen, men zich niet zou ontzien om de voorstelling te doen staken en ons onder sterk geleide naar de grijze veste te doen overbrengen, teneinde daar in den kerker te worden geworpen.
Deze dramatische ontknooping deed ons huiveren. Wat te doen? Er was geen tijd te verliezen. Het publiek had reeds grootendeels plaats genomen, in afwachting van de dingen die zouden komen.
Het was eene schrikbarende wijze, waarop Mars hier met de Muzen omsprong. De Czaar kon niet onverbiddelijker zijne artisten met verbanning naar Siberië bedreigen, wanneer zij door eene onvoorzichtige uiting zijne hooge ontevredenheid zouden opwekken.
Er werd krijgsraad gehouden en met eene energie, welke de vaderen reeds tegenover Spaansche dwingelandij betoonden, verklaarde ieder onzer zich bereid, martelaar voor de goede zaak te worden, wanneer onverhoopt krijgsgevangenschap ons deel moest zijn; slechts enkele concessies werden gedaan.
De tooneelmatige toestel was bescheiden; zelfs de vloer van het tooneel gaf aanleiding tot ongerustheid wegens onvoldoende constructie.
Kleedkamers en accessoires waren eenigszins primitief; het decoratief was in zooverre voldoende, als met behulp van behangselpapier en gordijnen eene
| |
| |
kamer met meer deuren dan ramen voor te stellen is; de costumes lieten niet te wenschen over, daar zij uit eene wereldstad ontboden waren, en wanneer het aanschouwen der hoofdpersonen gevaar voor kleurenblindheid deed ontstaan, zoo was dit meer aan een zeldzamen smaak onzerzijds dan aan den costumier te wijten.
Het spreekt van zelf, dat jonge dames zelden mee kampeeren; gastvoorstellingen van elders hadden onoverkomelijke bezwaren opgeleverd.
Alzoo werden de vrouwenrollen door zoodanige wapenbroeders vervuld, wier uiterlijk voorkomen en lichaamsbouw de keuze op hen had doen vestigen; onze eerste actrice was dan ook zoo gemetamorphoseerd, dat de bouquet, die haar vereerd werd, niet misplaatst voorkwam; later moet zij wel eens om dat merkwaardig succes gelachen hebben.
Het heerenpersoneel trok de aandacht door het overdadig gebruik van baard en knevel, waardoor het jeugdig gelaat meer het voorkomen van een bandiet dan van een lion bekwam. Over het algemeen liet de grime te wenschen over.
Het was tijd. Verheugd over de talrijke opkomst van het publiek en na voor 't laatst eens naar den hemel gezien te hebben, of er onraad aan de lucht was - want tegen een donderbui was noch het tooneel, noch de schouwburgzaal bestand - werd het signaal gegeven.
Na een oorverscheurende ouverture van het geïmproviseerd orchest, werd een zware klok geluid en het voordoek ging hortend in de hoogte.
Van ‘Lampenfieber’ kon hier geen sprake zijn, want zooals gezegd, de voorstelling had plaats vóór het invallen van de duisternis. Doch even belemmerend als de vurige kring der voetlichten en eene eivolle zaal op den debutant werken, even benauwend was het gevoel, toen we een anders eenzaam, maar nu dicht bevolkt gedeelte der heide voor ons zagen en aller oogen op ons gericht waren, en onder al die oogenparen ook dat van den hier alvermogenden man, die ons lot in handen had en bij het minste onvertogen woord ons in boeien kon doen slaan.
Zoo stonden moedige tooneelspelers tijdens de Fransche overheersching op de planken van het tooneel, door argusoogen bewaakt en in gedachten met de blinkende geweerloopen van een executie-peloton voor zich; want in die drangperiode was het levensgevaarlijk, een vaderlandlievend woord zich te laten ontvallen.
Maar wij wisten wel, dat wij de lachers op onze zijde zouden hebben, en er omstandigheden zijn, die zelfs de grootmachtigen der aarde weerloos maken. Het ging toch niet aan, namelijk uit deferentie voor de Bredasche patriciërs, op hoog bevel het kunstgenot te doen verstoren.
En zoo kon een enkel pijltje worden afgezonden, dat wel niet levensgevaarlijk, maar toch gevoelig verwondde. Na vier jaren van zelfverloochening kon nu een enkel woord van wedervergelding worden uitgesproken, of liever gezongen met accompagnement van strijk- en blaasinstrumenten voornoemd.
Ofschoon enkele aardigheden van gewaagde strekking op uitdrukkelijk bevel waren achterwege gebleven, was daarentegen een Seitenhieb op een
| |
| |
onzer voornaamste kwelgeesten voor dezen niet onopgemerkt voorbijgegaan; hij miste de tegenwoordigheid van geest om argeloos rond te zien, alsof het hem niet aanging.
De billijkheid gebiedt te erkennen, ook al is een zoodanige gewaarwording niet door eigen ondervinding bekend, dat het minder genotrijk moet zijn, in wijden kring door een coupletzanger te worden verheerlijkt.
Wij waren zoo verstandig geweest een blijspel op te voeren; want om een treurspel ware tòch gelachen en het is altijd aangenamer, wanneer men vooraf zich heeft voorgesteld, de hilariteit op te wekken.
Over den inhoud zal ik niet uitweiden; aan bedoelden tooneelarbeid mocht geen letterkundige waarde worden toegekend, en reeds de rolverdeeling op het affiche gaf ernstige personen aanleiding om bedenkelijk het hoofd te schudden. Het doen optreden van personen als:
Steven Lummel, gepensionneerd kapitein der haakbussiers.
Louise, zijne pupil en oogappel.
Een jockey, onbereden, enz.,
kan niet gebruikelijk worden geacht en laadde op den auteur ten zeerste den schijn van valsch vernuft.
Na afloop was er vuurwerk en werd er gedanst; dit laatste trouwens is een genot, onafscheidelijk aan liefhebberij-comedies en zangvereenigingen in kleine steden verbonden. Het eigenaardige van dit bal-champêtre was, dat het door 't tooverachtig licht der maan beschenen werd.
Wat onzen schouwburg betreft, deze leverde het onmiskenbare voordeel op, dat hij binnen een uur was afgebroken, evenals indertijd het tooneel der Fransche zouaven voor Sebastopol.
Wij hadden er in elk geval geen spijt van, dat we onbevangen onzen plicht als dramatisch kunstenaar vervuld hadden en de ons door de Grondwet gewaarborgde vrijheid niet aan banden lieten leggen.
Zelfs aangemoedigd door het succes, waagden wij het om de vereischte vergunning te vragen, een tweede voorstelling te geven.
Dit verzoek werd van de hand gewezen.
Een en ander zal genoegzaam verklaren, dat men zich recht aangenaam in het kamp gevoelde en ware het niet, dat het derde studiejaar een toch altijd genoegelijker verlof verbeidde, het 4e jaar de epaulet wachtte - weldra door een meer kwasterig tooisel vervangen - men zoude maar noode gescheiden zijn van de Teteringsche heide, die wonderbare herinneringen aan ware blijmoedigheid, aan oprechte kameraadschap, aan verkwikkenden levenslust heeft achtergelaten.
| |
XIII.
Na dien eersten, onvergetelijken kamptijd en het laatste verlof als kadet - althans voor hem, die niet het ongeluk heeft, het 3e jaar als asymptoot
| |
| |
nogmaals te doorleven - volgt het laatste studiejaar, dat voor de toekomst van den aanstaanden officier beslissend is; niet allen waren we van dit laatste genoegzaam doordrongen.
De wiskunstenaar zal moeten erkennen, dat de naam ‘asymptoot’ voor een overblijver, die vruchteloos de studiën van zijn jaar volgde en door de examencommissie tot een ‘Da Capo’ uitgenoodigd werd, goed verzonnen is.
‘De Zolder’ (Breda).
Toch is er in het laatste jaar bij het meerendeel iets meer ernst te bespeuren; men is dan ook al wat ouder geworden!
In onzen tijd hadden alleen de kadetten van het hoogste studiejaar eenige voorrechten, waarop de jongeren niet weinig ijverzuchtig waren. Zoo mochten zij het Casino in de groote sociëteit bezoeken en de hooge eer genieten, met de Bredasche al dan niet jonge dames op de maat der muziek zich door de zaal te bewegen.
Voor hen, die niet veel uitgaande dames kenden, was dit een problematiek genoegen, daar de meeste dansen reeds aan officieren of aan de Bredasche jeunesse dorée gegund waren en de jonkers dus veelal achter het net vischten; tenzij men bij een genoegzaam aantal families aan huis kwam om met de schoone sekse de voeling te onderhouden.
De reine du bal echter was voor het meerendeel onzer onbereikbaar, hetgeen meermalen een pijnlijken zucht ten hemel deed stijgen; de vereerende taak om muurbloemen te plukken, kon ons maar weinig bekoren.
In academiesteden spelen de studenten in dit opzicht de eerste viool; om de eenvoudige reden, dat hunne meerderen, de professoren, slechts bij hooge uitzondering zich op den gladden dansvloer wagen. Doch te Breda is dit geheel anders; daar zijn danslustige officieren in overvloed, en dus traden de kadets minder op den voorgrond, wat wij zeer grievend vonden.
Een enkele lion onder ons was meer bevoorrecht en kaapte zijn meerdere in rang dikwijls eene gewilde beauté voor den neus weg, om zwelgend in zijn triumf met haar door de zaal te zwieren; doch anderen waren niet zoo gelukkig en vonden het dan minder aantrekkelijk, in een hoek van het lokaal te blijven toekijken en noodeloos het stof in te ademen, dat anderen deden opdwarrelen; zij besloten dan, den avond op eene andere wijze door te brengen.
Tot een der meest verfijnde genoegens behoorde het wandelen in burgerkleeren; dit werd streng gestraft en dank zij den reeds in het Paradijs ons noodlottig geworden trek naar het verbodene, was er almee geen grooter
| |
| |
genot denkbaar dan in een ‘politiek’ van weinig aristocratisch voorkomen en met phenomenale knevels, soms evenzeer gehuurd als het costuum zelf, incognito zich door de stad te bewegen.
Het ontmoeten van een meerdere in rang, dien men anders de verschuldigde eerbewijzing moest doen, maar nu met voorname onverschilligheid kon voorbijgaan, schonk op zichzelf al een behaaglijke gewaarwording; waarvan een gewoon staatsburger, die zich nooit behoeft onkenbaar te maken, onmogelijk zich eene voorstelling kan maken.
Tegenwoordigheid van geest was dan ook een hoofdvereischte.
Met phenomenale knevels, evenzeer gehuurd als het costuum zelf.
Niet zelden gebeurde het, dat de dandy, wiens zeldzaam voorspoedige haardos en veelkleurig gewaad allicht de aandacht moesten trekken, onverwacht zich op den schouder voelde tikken en soms bij zijn naam hoorde aanspreken, op gelijke wijze als een detective bij verrassing den in 't politieblad gesignaleerde door de mand doet vallen.
Verloor men een oogenblik zijne contenance, dan was het met de hooge sprongen gedaan; vooral daar de academiespionnen niet licht handelend optraden, wanneer zij niet zeker van hunne zaak waren.
Zoowel een zekere verklaarbare schuwheid als omgekeerd een overdreven losheid in bewegingen bracht hen allicht op het spoor, wanneer het uiterlijk
| |
| |
voorkomen van den wandelaar dit niet alreeds gedaan had. Liep men een officier in den mond, wiens argwaan werd opgewekt, dan was men meestal verloren, want het ging niet zoo gemakkelijk dien af te schepen, en een plichtmatig ontzag bedwong een al te gewaagd spel! Wanneer evenwel een onderofficier met driestheid naderde, gold het, dat heer met gelijke munt te betalen.
‘Jonker, wees zoo goed mij te volgen,’ klonk het dan onverwachts.
‘Wat moet je?’
‘Of u mij wil volgen naar het gebouw.’
‘Naar welk gebouw?’ vroeg men natuurlijk, als was het bezwaarlijk op te maken, wat met die vage uitdrukking bedoeld werd, en veronderstelde men de mogelijkheid, dat die militair de Groote Kerk of het Raadhuis op 't oog had.
‘Houd u maar niet van den domme, jonker; ik heb u al herkend.’
‘Man, je bent niet wijs,’ werd hem toegevoegd op zoo'n kwetsenden toon, dat een gewoon sterveling beschaamd zou zijn afgedeinsd.
‘Voor 't laatst, jonker van Bemmelen....’
‘Bem - hoe zeg je? Je hebt den verkeerde voor, man!’
‘Als u niet gewillig meegaat, zal ik met geweld u in arrest nemen!’
‘Die onbeschaamdheid gaat te ver. Ik heb je immers gezegd, dat je den verkeerde voor hebt. Ik zal mijn beklag bij de bevoegde autoriteit indienen - en wensch niet langer te worden lastig gevallen door menschen van uwe soort.’
De jonker draaide fier de knevels op, wierp een laatsten vernietigenden blik op den nog aarzelenden onderofficier en vervolgde zijn weg.
Dit mocht hij doen als vrij Nederlandsch staatsburger. Doch geen enkel privilegie kon beletten, dat de nog lang niet overtuigde speurhond hem op den voet volgde; als hij een koffiehuis in ging, dit voorbeeld volgde of, waar de toegang hem ontzegd was, voor de deur bleef schilderen.
Zulke hardnekkige vervolgingen namen veel van het genoegen weg, in burgerkleeren langs den openbaren weg te gaan, en wanneer men niet ergens vóór in, en weer achter uit kon gaan, liep men ten slotte in de val.
Ook al was er geen achteruitgang, dan gelukte het soms door levensgevaarlijke afdaling en overklimming een goed heenkomen te zoeken, terwijl de vasthoudende belager nog altijd welgemoed op schildwacht stond.
Schrijver dezes zag in deze omstandigheid zich eens genoodzaakt, een toevluchtsoord te zoeken bij eene welwillende familie en de beminnelijke dochter des huizes te smeeken, hem in zijne ontvluchting behulpzaam te zijn.
Er was geen gelegenheid, om langs slinkschen weg de gastvrije woning te verlaten; nog anderhalf uur en wij moesten allen in het gebouw zijn. En de onverlaat bleef tegenover de deur van het huis op de loer staan.
Het gevaar was dreigend; de Hermandad was maar al te zeker van de zaak.
Daar had de bekoorlijke Melanie, welke deernis gevoelde met de verlegenheid van den achterhaalden vluchteling, een reddenden inval, die haar edel
| |
| |
hartje eer aandeed. Zij bood mij hare garderobe aan, om mij zoodanig te vermommen, dat de spion het spoor bijster zou geraken.
Jammer dat zij de slanke gestalte eener sylphide had, zoodat geene enkele robe dienen kon; het omwerpen van een regenmantel of iets dergelijks zou niet genoegzaam kunnen misleiden.
Plotseling hield ik stil en liet...
Maar met behulp van de meer stemmige kleedij der eerbiedwaardige moeder mocht het gelukken, een wandeltoilet saam te stellen, dat niet gevaar liep van bij iedere schrede open te barsten; een hoed met vuurroode bloemen en dichte volle werd op het hoofd geplant - een laatste heilbede voor mijn succes, en de voordeur werd geopend.
‘Niet te groote stappen!’ werd nog aangemaand.
Helaas! de kwelgeest scheen lont te ruiken. Hoe maagdelijk schuchter mijn opmarsch mocht zijn hij scheen op iets van dien aard te zijn voorbereid en volgde de onschuld op den voet.
De toestand begon kritiek te worden.
Plotseling hield ik stil, wendde mij om en liet in den faussettoon hooren:
‘Mijnheer, ik ben een fatsoenlijk meisje....’
Ik wist bij toeval, dat men bij dergelijke gelegenheden dit placht te zeggen.
‘De weg is vrij, jonker.’
‘Freule, bedoelt u!’
| |
| |
De lomperd begreep die fijne terechtwijzing niet.
‘Ik wensch niet te worden gevolgd.... ik zal om hulp roepen.’
‘Ja, doe dat eens!’ barstte hij uit.
De positie was allerhachelijkst. - De bedeesde jonkvrouw keerde om en spoedde zich terug naar de woning, zoo even verlaten. De deur werd voor den neus van den onbeschaamden vervolger dichtgeslagen.
Goede raad was duur. Na al deze lotgevallen moest met bezorgdheid het oogenblik worden verbeid, dat ik in de klauwen van dezen niet te misleiden sbirre vallen zou. Schitterend zou zijn zegepraal, diep mijne vernedering wezen. Zoo moet de rampzalige Hugenoot te moede zijn geweest, die inden Bartholomeusnacht te vuur en te zwaard vervolgd werd; dus werden de beklagenswaardige Carbonari opgejaagd door de jaguars der geheime politie, om niet te gewagen van vulgaire misdadigers, waarmede iemand ongaarne vergeleken wordt.
Zelfs vrouwenlist liet ons hier in den steek. Nemesis stond daar belichaamd in de leelijke uniform van een sergeant voor de deur, loerende op de sidderende prooi, die hem niet zou ontgaan.
Die oogenblikken zouden onvergetelijk blijven. Ik had de gewaarwording van een politieken vluchteling, die bij voorkeur de grenzen over wil.
Het meewarig gestemd gezin had deernis met den onvoorzichtige, die voor eene enkele overtreding zwaar zou boeten; de heer des huizes, een weinig uit zijn humeur; zijne minder kwalijknemende gade; de bovenal welgezinde dochter des huizes en haar verbijsterde broeder - ze stonden in een kring om mij heen, die in de geleende plunje een even armzalige als potsierlijke vertooning maakte.
Neen, ik deed haar te kort, o vindingrijke dochteren Eva's! Vrouwenlist zou hier niet onmachtig blijken.
De opmerkelijke ruit, die de stof der beenbekleeding zeer herkenbaar maakte, zou hier uitkomst geven; daarop grondde zich een laatste redmiddel, Scribe's ‘Bataille des dames’ waardig.
Wat er nu geschiedde?
Melanie's broeder had weldra zich gestoken in de opzichtige burgerkleeding, welke mijne leden dien middag omhuld had en mij noodlottig zou worden; nog eenige fluisterend uitgesproken woorden - daarna de voordeur geopend. Een slank jongeling verscheen op de stoep - zag omzichtig rond - en zette het plotseling op een loopen. Voort ging het, als zaten de furiën der onderwereld hem op de hielen.
En voort ging het, met gevleugelde schreden - even snel achtervolgd door den hijgenden sergeant, die in dezen wedloop weldra zichtbare voordeelen behaalde en thans tot het uiterste besloten scheen, liever dan zijne prooi te zien ontsnappen.
Inmiddels verdween in tegenovergestelde richting eene beschroomde vrouwelijke gestalte in de avondschemering; zedig den sluier voor het aanminnig gelaat - om van lieverlede haren gang te versnellen en eindelijk voort te
| |
| |
ijlen, evenzeer met gevleugelde schreden; of liever met dragonderstappen, die hare robe deden wapperen als bij voorkomende gelegenheid het nationale dundoek boven op den toren.
Gered! Het veilig oord was bereikt, waar spoedig het sirenengewaad verwisseld werd met den krijgshaftigen dos, in een onbewaakt oogenblik afgelegd.
En de broeder der Ariadne, welke mij redde uit dit labyrinth, had zich ten onverwachtste omgekeerd, toen hij den Minotaurus lang genoeg had laten loopen, en stelde dezen nu de gewetensvraag, wat er van zijn verlangen was?
Nu eerst zag de buiten adem geloopen man, dat hij bij den vuurrooden neus genomen was; hij stotterde wat en droop af. De verwoede onderofficier liet evenwel niet na, rapport van het gebeurde te maken, en 't mag niet worden ontkend, dat er zware vermoedens rezen omtrent de vertrouwbaarheid van zijn droevig verhaal; doch genoegzame zekerheid bestond niet en men besloot daarom, dit anders hoogst bedenkelijk geval aan de vergetelheid prijs te geven; nadat de volijverige sergeant ernstig was vermaand om bij een volgende gelegenheid zich meer oordeelkundig te gedragen.
Het schitterend vuurwerk eindigde met eenige zevenklappers, in andere woorden: eenige malen werden lichtere straffen opgelegd wegens ‘niet stil staan in het gelid,’ ‘ongepaste houdingen hier of daar,’ en meer van die delicten, welke bijzonder de aandacht trokken, wanneer iets af te rekenen viel. Althans den eersten keer, dat ik mijn hardnekkigen vervolger onder de oogen kwam, was er in zijn voorkomen iets kalkoensch en in het mijne iets dat sprak van verdrukte onschuld.
In Brabant werd vooral vroeger van het Carnaval veel werk gemaakt, te 's Hertogenbosch en Breda. Daar was dan het hek van den dam; dolle vroolijkheid verving den gewonen ernst; gemaskerden bewogen zich langs den weg en haalden zeer ongewone grappen uit. Alles was geoorloofd.
Het spreekt van zelf, dat men aan de Militaire Academie zijne petekinderen bij voorkeur alsdan binnen de muren hield; soms leidden de omstandigheden er toe, dat dit niet wel mogelijk was, en dan hadden de jongelui schik.
Het waren onnavolgbare travestis, welke de jonkers zich veroorloofden; onmogelijk toegetakeld namen eenigen hunner deel aan den algemeenen jool, en het was een weergaloos genot, voor de officiers-sociëteit eene infernale quadrille uit te voeren of wel, in phantastische kleeding, een heidendans ten beste te geven.
Het masker tartte thans eene mogelijke herkenning en bij deze éénig voorkomende gelegenheid mocht schalksch vernuft naar hartelust zich uiten.
Wee den gehaten kwelgeest, die onder een dolzinnig clubje verzeild geraakte; zijn leed was niet te overzien. Zelfs moest bij zoo'n exceptioneele gelegenheid een hoogleeraar het misgelden, en het ‘Patertje langs den kant’, naar de traditie uitgevoerd door eene bende die Cooper's Scalpjagers bedremmeld zou hebben gemaakt, had dan een minder gewild docent tot middelpunt.
Het is alzoo vergeeflijk, dat een wijs Bestuur in den regel zulke buiten- | |
| |
sporigheden trachtte te voorkomen, hetgeen vooral gemakkelijk viel in een voorhistorisch tijdperk, toen men de kadetten der K.M. Academie min of meer behandelde als Russische verdachten, langs administratieven weg onschadelijk gemaakt.
Nog eens: men valle hen niet hard, die van de karig toegemeten vrijheid wel eens 'n indiscreet gebruik en dolle capriolen maakten als een waakhond, voor een oogenblik losgelaten.
Dwangbuizen worden niet straffeloos aangegespt, - geest wordt niet straffeloos aan banden gelegd.
(Slot volgt).
Kloosterkazerne, vroeger Barbaraklooster.
|
|