| |
| |
| |
Stenographie.
Door C.J. van Geel.
Een Franschman schetste in 1829 den toestand der stenographie ten onzent kort en goed met de woorden: ‘Het zou niet geheel en al tot de onmogelijkheden behooren, wanneer men ook eens een Nederlandsch stenograaf te zien kreeg, want, naar alle waarschijnlijkheid, zijn er ook reeds Irokeesche stenografen geweest.’ En niet slechts tot op 1829 was dit oordeel juist, - ruim een halve eeuw moesten wij rijker worden aan ervaring, voor en aleer het kon geacht worden een verouderd oordeel te zijn. Middelerwijl had de stenographie in Amerika 't burgerrecht gekregen en had de kunst in Engeland, Duitschland, Oostenrijk - ja, waar niet? - verbazende vorderingen gemaakt...
Eerst na 1885 kwam er in Nederland ‘leven in de brouwerij.’ Op de oorzaak daarvan kom ik zoo straks terug.
* * *
Niet lang geleden las ik in een buitenlandsch tijdschrift, aan de stenographie gewijd, de volgende anecdote uit den goeden ouden tijd: Een officier moet een rapport aan zijn kapitein uitbrengen. Hij roept daartoe zijn onderofficier: ‘Hebt gij inkt, pen en papier bij je!’ - ‘Ja, luitenant!’ - ‘Goed, schrijf dan: Mariazell, den 8sten’ - ‘Hebt gij 't geschreven?’ - ‘Ja luitenant!’ - ‘Wat hebt gij geschreven?’ - ‘Mariazell den 8sten!’ - ‘Goed, verder.’ - ‘Mei’ - ‘Hebt gij 't geschreven?’ - ‘Ja, luitenant!’ - ‘Wat hebt gij geschreven?’ - ‘Mei’ - ‘Goed, lees nu eens alles!’ - ‘Mariazell, den 8sten Mei!’ - ‘Verder’ - ‘1812’ - ‘Hebt gij 't geschreven?’ - ‘Ja, luitenant!’ - ‘Wat hebt gij geschreven?’ - ‘1812!’ - ‘Goed, lees nu alles tegelijk!’ - ‘Mariazell, den 8sten Mei 1812!’ - ‘Zoo; nu mogen wij wel een uurtje uitrusten!’
Overdrijving, zegt gij en ik geef 't u toe, mits u de kern van waarheid, ook in deze anecdote schuilende, maar niet ontgaat. Ons gewone, omslachtige schrift laat veel, zeer veel te wenschen over; ieder die veel te schrijven heeft, weet dit bij ervaring. Ook onze voorouders wisten het, wat zeg ik, het streven naar een eenvoudiger en korter schrift is door alle eeuwen heen waarneembaar.
't Is de stenographie die zich tot taak heeft gesteld, het gewone schrift tot zijn eenvoudigste grondtrekken terug te brengen.
Mag ik u daar eens iets van vertellen? Maar heel beknopt; - de geschiedenis alleen van het kortschrift geeft stof voor lijvige boekdeelen.
Reeds de oude Grieken hielden er onderscheidene kortschriften op na. Bij
| |
| |
de opdelvingen op de Acrópolis te Athene vond men zelfs een steen, welks opschrift, volgens bevoegde deskundigen, uit de vierde eeuw vóór Christus dagteekent en eene aanwijziging voor een kortschrift bevat. Bij de Romeinen was het kortschrift zoozeer in aanzien, dat keizer Augustus het op een 300 scholen deed onderwijzen.
In de middeleeuwen geraakte het Romeinsche kortschrift op den achtergrond en traden verkortingen van het gewone schrift in de plaats, totdat in den loop der 12e eeuw de Engelsche monnik, John of Tilbury (althans men vermoedt dat hij het was) een kortschrift bekend maakte, dat hij Ars notaria Aristotelis noemde en dat - merkwaardig genoeg! - overeenkomst vertoont met het daareven vermelde, te Athene gevonden opschrift.
't Ligt voor de hand dat al deze pogingen nog zeer gebrekkig waren en haast niets anders aanboden dan willekeurige verkortingen voor woorden. De Engelschman John Willis legde in 1602 den grondslag voor een meer regelmatig schrift, wat echter willekeur niet uitsloot. Na hem verschenen in Engeland tal van stelsels van kortschrift, waarvan verscheidene waren voortgekomen uit geheimschriften. Hoe grooten opgang de kunst er maakte, kan o.m. blijken uit een brief dien Amos Comenius in 1641 aan zijn vrienden te Lissa schreef; de beroemde paedagoog verhaalt daarin, hoe door middel der tachygraphie een goed deel der jongelieden en mannen de preeken naschreven onder het gehoor en dat wel bijna woordelijk; hoe de kunst, zelfs onder de bewoners van het platteland verbreid, in de steden bijna door iedereen werd geleerd, zoodra men zich op school het gewone schrift had eigen gemaakt. Die opgang had weder ten gevolge, dat vooral in de tweede helft der 17e eeuw, in verschillende landen van Europa proeven van kortschrift het licht zagen; ook in Nederland, het eerst in 1666.
Tot op onzen tijd zijn er honderden systemen van kortschrift ontstaan; zij waren tot in het laatst der vorige eeuw uitsluitend ontleend aan de cirkel en de lijn - geometrische stenographie genaamd, in tegenoverstelling van de cursieve stenographie, waarvan de karakters de grondvormen uitmaken van het gewone schrift; het was, voor zoover bekend, de Engelschman Bordley, die in 1787 het eerst met een zoodanig stelsel voor den dag kwam.
Had ik gelijk, lezer, toen ik zei, dat men door alle eeuwen heen de behoefte heeft gevoeld aan een korter schrift dan dat waarvan men zich tot nu toe gewoon is te bedienen? Onze eeuw heeft den omvang en den druk der bezigheden nog aanmerkelijk doen toenemen, alzoo die behoefde nog sterker doen uitkomen. Stelde men zich in vorige eeuwen, op enkele uitzonderingen na, als het hoofddoel der stenographie voor, het opteekenen van het gesproken woord - hoofdzakelijk preeken, - de hedendaagsche stenographie streeft er naar, een schrift te leveren, dat het gewone schrift in alle opzichten kan vervangen bij al onze schriftelijke werkzaamheden. Een korter schrift, maar dan ook een schrift dat bij het gewone in niets achterstaat. Welnu, in onze eeuw is de grondslag gelegd kunnen worden, die het mogelijk maakt, dit grootsche denkbeeld te verwezenlijken. Thans zijn wij reeds zoover
| |
| |
gevorderd, dat Sully Prudhomme met recht verklaren kon, dat het een weldaad voor de jeugd zou zijn, wanneer men er toe overging, haar in de stenographie te onderwijzen.
De aard van dit opstel gedoogt niet, dit korte historische overzicht verder uit te breiden. Wie een overzicht van de verschillende stelsels in de verschillende landen verlangt, kan dit vinden in prof. Karl Faulmann's Historische Grammatik der Stenographie, in 1887 te Weenen uitgegeven; in dit uitnemende boek zijn eenige honderden stelsels behandeld. Een nauwkeurige beschouwing dier stelsels zal doen zien, dat het standpunt dat de stenographie thans inneemt, niet de vrucht is van een zekeren tijd, maar het resultaat van eeuwen kan worden genoemd en dat de plaats die de stenographie bekleedt in de geschiedenis der beschaving, niet zoo onbelangrijk is als sommigen schijnen te meenen.
* * *
Tot op 1885 was ons land stenographisch zoo goed als dood. Eensklaps echter trad er verandering in dien toestand in. Twee wakkere mannen, de heeren P.R. Goudschaal, luitenant-kolonel der infanterie te Kampen, en E. Wilhelm Bussmann, stenograaf bij den Oost-frieschen Landdag, zonden na jarenlange onverpoosde studie een ‘Nieuw Kortschrift naar de beste stelsels voor Nederland bewerkt’ de wereld in. En zie, de belangstelling voor de kunst was plotseling gewekt. Wat meer is, nagenoeg zonder reclame bleek zij van blijvenden aard.
Zie hier onder een overzicht van het stelsel:
| |
| |
Op eene tentoonstelling waar een gansche bibliotheek, aan de stenographie gewijd, was te zien en tevens allerlei schrifturen uit de praktijk, hing een plakkaat, dat een soortgelijk overzicht van het stelsel gaf.
't Was op die tentoonstelling dat iemand mij vroeg, op de kaart wijzende:
- Is dat nu stenographie?
- Ja mijnheer, dat is stenographie.
- Maar dàt kan een schooljongen spelende leeren!
Die mijnheer had gelijk. De legende, die den stenograaf tot een heksenmeester maakt, heeft ongelijk. Hoe vernuftig zijn die teekens gevonden, maar ook hoe beknopt, hoe eenvoudig zien ze er uit! Vergelijk ze eens onderling met elkander, bijv. een c met een k, een g met een ch, een b met een p, een f met een v en w; zie eens hoe mooi die samengestelde teekens in elkander zitten; een d met een w samengesmolten deed een dw ontstaan; een k met een w een kw; een d en t met sch een dsch en tsch; merk eens op hoe de rechte stand van de t als vanzelf aanleiding gaf tot het scheppen van een cht uit ch, enz., enz. Het onderscheid tusschen scherpe en zachte letters is zóó goed bewaard, dat wie wat verder ziet dan zijn neus lang is alle karakters binnen een paar uur prompt van buiten kent. Het eene vloeit hier logisch uit het andere voort.
De klinkers worden, zoo zien wij verder, meestentijds zinnebeeldig uitge- | |
| |
drukt; de a door verdikking van den daarop volgenden medeklinker; de aa door verdikking met verwijding; de i door hoogplaatsing; de ui door hoogplaatsing met verdikking; de u door laagplaatsing, enz.
Natuurlijk is bovenstaande afbeelding slechts een beknopt overzicht van het stelsel; het leerboek zelf geeft de regels aan, bevat de noodige wenken en ook eenige verkortingen voor veelvuldig voorkomende woorden of woorddeelen; het geheel is met zoo groote zorg bewerkt, dat men bij het doorwerken van het stelsel de hulp van een onderwijzer kan ontberen. Willekeur is hier ten eenemale uitgesloten. Alle woorden kunnen met dat stelsel volledig worden geschreven; oude en nieuwe spelling - die van Hooft en van Vondel zoo goed als de spiksplinternieuwste - kan er in bewaard blijven. Ter overtuiging en tevens als schriftproeve vinden hier nog de volgende stenogrammen plaatsing:
een citaat uit Vondel, luidende: ‘Wie voor Poëet wil gaen, moet van een rijmer wel Poëet, maer van Poëet geen rijmer worden; anders gaet men van de hooghste in de laeghste schole, en op de A.B. bank sitten. Loven hem hierom de slechthoofden, dat vergult den rijmer, gelijck een krans van boterbloemen den kinkel. De laurier wordt den Dichter niet van den gemeenen hoop geschonken, maer van zulken, die met kennisse en zekerheit de kroon uitreiken, en het snaterbekken der aeksteren van zwanezang onderscheiden. (Aanleiding tot de Nederlandsche Dichtkunst).’
een couplet uit De Gënestet's Fantasio, te weten:
O, zeg toch nooit, dat wij zoo schriklijk flegmatiek zijn,
Als of we altoos verstopt, verkouen, suf en ziek zijn!
| |
| |
Dat nooit een Hollandsch hart in brand kan vliegen, maar
Steeds als 's lands turven smeult, vervelend, langzaam, naar;
Ik ken er nog wel meer, met vuur en kwik in de aderen,
Geheel verbasterd van de stemmigheid der vaderen!
Men ziet het, het aangeboden schrift voldoet aan alle eischen die aan de moderne stenographie kunnen worden gesteld; het gewone schrift kan het in alle opzichten vervangen.
Was het wonder, dat het bij zijne verschijning grooten opgang maakte, dat, om met den Heer Ising in De Nederlandsche Spectator te spreken, eensklaps de aandacht opgewekt bleek ‘voor eene zaak, waaraan jaren lang, althans hier te lande alle belangstelling vreemd bleef?’
Het spreekt wel van zelf dat Nieuw Kortschrift er niet op aangelegd is om er het gesproken woord mede op te teekenen. Het beginsel dat de bewerkers zich gesteld hadden, was, eerst een schrift te leveren voor algemeen gebruik - correspondentie-schrift geheeten - en dan uit dat schrift een stenographie voor parlementair gebruik te doen voortkomen.
Werkelijk hebben de heeren Goudschaal en Bussmann met hun ‘Snelschrift, vervolg op Nieuw Kortschrift’ op den reeds gelegden grondslag voortgebouwd. Behalve enkele nieuwe teekens, is in dit werkje ook de leer der woordverkorting opgenomen. En hoewel het schrift van Snelschrift reeds zoo kort is, dat daarmede, zooals meermalen gebleken is, zelfs onder ongunstige omstandigheden, woordelijk een rede kan worden weergegeven, - toch kan men het slechts beschouwen als het voorportaal tot de parlementaire stenographie. Deze zal in IJlschrift worden ontwikkeld.
De heer Goudschaal, dien wij de ziel van het werk, dat hij aanvankelijk alleen begon, mogen noemen, heeft aan IJlschrift reeds vele jaren gewerkt. Het handschrift is al geruimen tijd gereed, doch de heer Goudschaal geeft niet spoedig iets uit de handen. Met de zorgvuldigheid, mannen van wetenschap eigen, werkt hij het herhaaldelijk om; nu een nieuw teeken ontdekkend of een vroeger gemaakt verwerpend, dan een nieuwe verkorting beproevend, het geheel telkens toetsend aan de eischen der praktijk.
Inderdaad, wij mogen eerbied hebben voor den arbeid der heeren Goudschaal en Bussmann. Zij hebben ons land geholpen aan een schrift dat uitmunt door eenvoudigheid en duidelijkheid, sierlijkheid en kortheid, gemakkelijke schrijfbaarheid en leerbaarheid. En met dit schrift hebben zij tevens in ons land de belangstelling gewekt voor een kunst, ten opzichte waarvan Robert Hamerling getuigde: ‘Ik weet niet of van al wat ik ooit geleerd heb, mij iets gezegender is gebleken en mij meer diensten heeft bewezen bij de vervulling mijner aardsche dagtaak.’
|
|