Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 513]
| |
Vlissingen
| |
[pagina 514]
| |
onder de golven steekt en menigeen, die voor zijn genoegen deze reisroute naar Middelburg of Vlissingen genomen heeft, zich goed en wel in den ratelenden trein wenscht, die aan de hersens en maag in beroering brengende schommelingen niet onderhevig is. Voor onze voorouders was er echter geen andere weg; zij dachten er niet aan zich te beklagen, wanneer reeds de avond van denzelfden dag hen in Zeelands schoone hoofdstad zag. Omstreeks 8 uur 's avonds legt de boot in Vlissingen aan en hij, die de geheele reis van des morgens 9 uur heeft medegemaakt, is blijde dat hij, dankbaar voor het vele schoons dat de tocht opleverde, de beperkte ruimte weder verlaten mag. Wie naar het badhuis wil, kan in Middelburg de boot verlaten en de
De Middelburgsche boot te Middelburg.
stoomtram nemen, die hem in korten tijd naar het groote badhotel brengt. Dit hotel ligt zeer schoon op een duin, de Nollen, en geeft het uitzicht over zee en Schelde naar het zuiden en westen, terwijl naar noord en oost, de blik tot de duinen van Zoutelande, over Biggekerke en Koudekerke tot voorbij Middelburg, en over de roode daken en den sierlijken toren van Vlissingen reikt. Het hotel, een vierkant met twee hoektorens, waarin salons zijn uitgebouwd, is ontworpen door een Franschman, in 1882 uitgevoerd door een Belg, die inwendig vele verbeteringen in het plan maakte. Het wordt geëxploiteerd door een Nederlander. In dit opzicht echt Vlissingsch, waar men bijna overal samenwerking (ook tegenwerking) van verschillende nationaliteiten aantreft. In zijn uiterlijk maakt het een aangenamen indruk, terwijl het inwendige zeer behaaglijk en comfortable is ingericht. | |
[pagina 515]
| |
Voor tochten door het eiland of op de Schelde en naar het schilderachtige Staats-Vlaanderen ligt het zeer gelegen door de tram, die in weinig tijds naar Middelburg en de haven der booten brengt, en door de samenkomst bij het badhotel van de harde wegen, die naar Zoutelande, West-Kapelle en andere inwaarts gelegen plaatsen voeren. Met de stad is het verbonden, behalve door een breeden straatweg, waarlangs boschjes met slingerpaden, door een breede wandeling over den zeedijk, de zee-boulevard genaamd, die, omstreeks 10 meter boven den zeespiegel, zich ver voorbij het hotel, den hoek der Nollen om, tot het gehucht Dishoek en zijne hooge duinen voortzet. Allengs klimt de weg, die, daar hij bestraat is, ook bij regenweer eene goede wandelplaats biedt, en komt bijna
Het Badhuis te Vlissingen.
tot de hoogte der duinen. Genotvol is het op een stillen zomeravond op een der hier geplaatste banken te zitten mijmeren en in de door de ondergaande zon zoo heerlijk verlichte zee te staren. Hoe rustig het weer is, toch slaan de vloedgolven der Noordzee met woeste kracht tegen de golfbrekers, die den duinvoet tegen de vernielende werking der zee beschermen; indrukwekkender nog, wanneer de wind de golven gebeukt heeft en de zee in schuim tot op de hoog boven haar gelegen zitplaatsen opspat. Landwaarts in ontwaart men de woeste hooge duinen van Zoutelande, maar onmiddellijk daarachter het heldergroene, welige weiland afgewisseld door de roode daken der hoeven, die in de hooge olmen verscholen liggen; al de rijkdom van het groene Walcheren, de groote bosschen van buitenplaatsen als Der Boede, Moesbosch en Ter Hooge, met de torens van Middelburg, Koudekerke en Souburg, eens het verblijf van den grooten Marnix van St. Aldegonde, in het verschiet. Neemt men den weg over den zeeboulevard naar de stad, dan is het ge- | |
[pagina 516]
| |
meentebadhuis een punt dat uitlokt om zich eenige oogenblikken neder te zetten. Hier worden de kaarten voor strandstoelen en badkoetsjes verkocht, hier zijn ververschingen te krijgen, hier is het vooral des Zondags een aardig tooneel van drukte en beweging als de Zeeuwen in hunne schilderachtige drachten er zeelucht en ‘Badeleben’ komen genieten, als vereenigingen uit Antwerpen, met of zonder hunne dames, met vlaggen en banieren, en muziek voorop, liederen ten beste geven of op het strand hunne vroolijkheid botvieren om eindelijk vermoeid uit te rusten op het terras van het groote badhuis, waar het Zondags-concert zich hooren laat. Dat gemeentebadhuis is een geliefd plekje voor den Vlissinger en geen wonder: door den veelhoekigen bouw kan men onder de veranda haast altijd een plekje vinden, waar men tegen den wind beschut is, en, waar men ook zit, overal heeft men een heerlijk vergezicht. Ver in het zuidwesten zijn de hooge huizen van de Belgische badplaatsen Heijst en Knocke zichtbaar. Bij buitengewoon helderen hemel ziet men zelfs de torens en huizen van Blankenberghe; doch dit voorspelt meest de nadering van storm of onweer. Ver uit zee ziet men de booten en zeilschepen aankomen en het loont dikwijls de moeite om met den grooten kijker al de bewegingen van schip en zeilen te volgen, wanneer zee of wind den schipper tegenwerken. Meer in het zuiden de kust van Staats-Vlaanderen met de torens van Groede, het vuurlicht van Nieuwesluis, Breskens met zijn vervallen forten en daar voor en meer oostwaarts de Schelde met hare voortdurende beweging van stoomschepen, driemasters, schoeners, visschersvaartuigen en schepen der loodsen, die onverschrokken, hoe hol de zee ook staat, de aankomende schepen in zee te gemoet gaan, wedijverende wie de eerste zal zijn, de Belg of de Nederlander. Dikwijls is het een zware strijd, want België heeft onder de pressie van Antwerpen veel voor zijn loodswezen over; maar moedig wordt er gestreden al is er geen persoonlijk voordeel aan verbonden. Bij onze zeelieden heerscht in sterke mate de overtuiging dat het rood, wil en blauw voor de Belgische kleuren niet mag onderdoen. Voor den Staat is iedere keer, dat onze loodsen worden aangenomen, tot voordeel, want elk schip moet een loods aan boord hebben, en, of men zijne diensten noodig heeft of niet, het loodsgeld moet aan het Nederlandsch of Belgisch loodswezen worden uitbetaald. Als men van het gemeentebadhuis langs den breeden, door de golven gebeukten zeeboulevard, naar de stad gaat, om den ouden vestingtoren heen, die, naar men zegt, eenmaal een der poorten van Oud-Vlissingen was, en thans tot museum wordt ingericht, dan ziet men dicht bij het hoofd de beide societeiten der Nederlandsche en Belgische loodsen naast elkaar gevestigd in sierlijke gebouwen, met ruime lokaliteit en een wijd gezicht over zee en Schelde. Daar leven zij het grootste deel van den dag onder hunne veranda's naast elkander, steeds op den uitkijk, gereed om elkander voor te zijn in het aanbieden hunner diensten aan de schepen. Tot eenige aaneensluiting van de beide vereenigingen of van hare leden komt het echter niet. Ieder leeft | |
[pagina 517]
| |
zijn eigen leven, ieder gaat zijn eigen weg, ieder streeft voor de vlag, die van zijne tinne wappert. Gaat men van het badhuis de groote straat langs naar de stad, dan vindt men halverwege een klein houten huisje staan, waar, als de stationeerende beambte zulks noodig oordeelt, een onderzoek geschiedt of in den wagen zich wellicht ook flesschen of vaten met wijn of sterken drank bevinden, want Vlissingen is nog in het bezit van accijnsen op gemaal en gedistilleerd, eene belasting die in 1892 nog eene som van f 50.000 opbracht. Hier op deze plek ongeveer is ook de plaats te zoeken waar het oude Vlissingen gestaan heeft. Op de beide oude kaarten, ten stadhuize te zien, is op de oudste de kerk van Oud-Vlissingen nog aanwezig; de latere kaart, waarop de ronde stadswal plaats gemaakt heeft voor bastions en hoornwerken, vertoont een hoornwerk op de plaats waar de oude kaart nog den ringwal van Oud-Vlissingen heeft. Ingang der Haven.
Voor 1264 stond hier een steenen gebouw, dat in dat jaar door Wisse van Koudekerken aan vrouwe Aleid (v. Mieris Groot Charterboek I 296) werd opgedragen. Nieuw Vlissingen, dat meer oostelijk gebouwd werd, ontstond omstreeks 1227. Wellicht hebben veranderingen in het vaarwater schuld gehad aan deze verplaatsing, evenals ook de latere havenbouw zich meer naar den oosthoek heeft moeten richten. Dat er belangrijke veranderingen hebben plaats gehad blijkt o.a. hieruit, dat Melis Stoke het in de 14e eeuw een nauw en onrein diep noemde; de groote waterafvoer dier dagen had nog door de Oosterschelde plaats. In 1547 werd op last van Maximiliaan van Bourgondië de laagwater-breedte tusschen Vlissingen en Breskens opgenomen en aangegeven als 3170 meter, terwijl tegenwoordig de breedte van hetzelfde vlak 4310 meter bedraagt. Hoe dit zij, in den aanleg der havens is een duidelijk streven oostwaarts waar te nemen. In 1315 werd door Willem III graaf van Holland en Zeeland een nieuwe haven gemaakt, thans de oude of Koopmanshaven geheeten. In de 16e eeuw had de uitbreiding langs den Nieuwendijk plaats, waar zich het loodskantoor en de woning van den inspecteur van het loodswezen bevinden, toevallig thans een nazaat van den grooten admiraal, wiens groen verweerd standbeeld tot dezen zomer schuins tegenover de inspecteurswoning stond op het kleine rondeel, dat de beide havens scheidt. | |
[pagina 518]
| |
Oostelijk van deze haven - thans de ligplaats van de schilderachtige schuitjes der Arnemuiders, die vrouw en kinderen in hun stadje latende, hier hun schuitjes met bonte zeilen meren, - is in 1581 de Pottehaven gegraven. Dit was de eerste uitbreiding der stad, die in 1489 onder Philips van Bourgondië tot vesting was verheven. Toen was zij nog besloten binnen den kring van Westerhoofd, Kruittoren, Kaaskade en Ritthemsche markt waar de poort stond, terwijl aan de oostzijde de wal, waar nu de Walstraat is, langs den Nieuwendijk de stad omsloot. In 1612 werden de versterkingen uitgelegd en de oude vesten werden gebruikt om een dokhaven en daaraan verbonden oosterhaven te maken, thans de zoogenaamde marinehaven en marinesluis. De wallen zijn nu verdwenen, op een enkele na, als bij de Oranjemolen - Prins Maurits zaliger nagedachtenis. Evenzoo de meeste oude huizen; een enkel fraai geveltje, zooals dat in de Lange Noordstraat, doet zulks te meer betreuren. Arnemuider visschers, netten drogende.
De vesten aan de westzijde zijn gedempt en vruchtbaar bouwland en bouwterrein geworden. Hier bevindt zich ook de fontein ter eere van Betje Wolf en Aagje Deken, gesticht op het plein waar de hoofdstraat van de stad naar het badhuis zich met den weg naar Middelburg vereenigt. Terwijl de nieuwe haven, de marinehaven en het dok op het peil van het binnenwater gelegen zijn en door sluizen van de zee zijn afgesloten, staan de oude Koopmanshaven, de Nieuwendijk en Pottenhaven in ongestoorde communicatie met het buitenwater; dientengevolge vertoont zich hier het schouwspel, dat tweemaal in het etmaal deze havens van water ontbloot worden en dat de schepen, die er zich in bevinden, op het droge geraakt, soms in allerlei richtingen gedurende de ebbe door elkaar liggen - een tijd, die door velen gebruikt wordt om kiel en zijkanten te teeren of te kalefaten. De nadeelen eener vesting zijn door Vlissingen niet weinig ondervonden. Voor honderd jaren bezat het een fraai oud stadhuis, in de Tegenwoordige Staat v. Zeeland afgebeeld; het beleg van 1809, door de Engelschen, deed het met | |
[pagina 519]
| |
alle schatten van kunst, oudheden en archiefstukken in rook en vlammen opgaan. In 1594 was het op de groote markt gebouwd, 109 voet breed en 61 voet diep en vertoonde in zijn voorgevel ‘alle de vijf orders van bouwkunde’. In de raadkamer waren de portretten der prinsen en twee schilderijen, het eene de overwinning bij Chatham, het andere (door een Spanjaard) de vloot van Spanje voorstellende, die Anna van Oostenrijk van Vlissingen afhaalde. Van dat alles is niets bewaard en op de plek, waar eenmaal het stadhuis stond, bevindt zich nu eene school. Sinds 1812 is het gemeentebestuur gehuisd in het zoogenaamde Paleis op het Dok, een statig woonhuis, in 1733 door Pieter van Dishoeck gesticht, dat door zijne inrichting op breede schaal voor stadhuis uitnemend geschikt is. Van de gaanderij van het dak heeft men een uitzicht, dat het grootste gedeelte van Walcheren omvat en een breed vergezicht over zee en Schelde biedt. Oude gevel in de Lange Noordstraat te Vlissingen.
Ook Vlissingens oudheidkamer bevindt zich hier in de zalen der bovenverdieping. Niet zoo rijk als die van Middelburg, verdient zij toch een bezoek. Tal van portretten van historische personen, brieven en gedrukte werken, voorwerpen, die hen toebehoord hebben, o.a. van de Ruijter, Naerebout en Hobein, Wolff en Deken, Bellamy, afbeeldingen van vroegere gebouwen, worden hier bewaard - veel er van is verzameld door den Heer W. van der Os, die reeds als student te Utrecht een groote verzameling bijeengebracht had en deze bij zijn te vroegen dood aan zijne vaderstad naliet. Alle krachten worden ingespannen om door zorgvuldig verzamelen het door den brand geleden verlies eenigermate te vergoeden. Het rad uit de lijnbaan der Heeren Lampsens, dat eenmaal door Michiel de Ruyter gedraaid werd, bevindt zich tot groot leedwezen der Vlissingers niet hier maar te Middelburg. De lijnbaan zelve, die eenmaal op het Dok bij het Waaigat stond, is verdwenen. Verdwenen zijn ook de Westindische pakhuizen aan de overzijde, die uit denzelfden tijd dagteekenden. Het groote gebouw, dat thans de woning van den directeur der scheepstimmerwerf de ‘Schelde’ is, heeft velerlei lotwisseling gekend; na jarenlang Schuttershof der Kolveniers te zijn geweest, is het vervolgens de woning geworden van den te Vlissingen bevelvoerenden admiraal, vandaar dat het | |
[pagina 520]
| |
nog in den volksmond het admiraalshuis heet; toen de Rijkswerf in particuliere handen overging werd het, na de zetel geweest te zijn van het bestuur der werf, de woning van den directeur der Maatschappij ‘de Schelde.’ Op deze werf vinden bijna duizend werklieden hun brood. Groote stoomschepen, als het stoomschip der Rotterdamsche Lloyd, de Gedé, een oorlogschip, de zoogenaamde opiumjagers voor Indië, de Argus en Cycloop, stoomketels en stoomwerktuigen voor schepen, kon men er den vorigen zomer in bewerking zien. Het is een belangwekkend tooneel van leven en beweging. Vlak bij de poort van de werf is de aanlegplaats der penny- of havenbootjes, die u voor een stuiver door de groote havens brengen naar het centrum van het internationaal verkeer. Het Stadhuis.
Het is een grootsch gezicht: waar eenmaal forten en wallen waren zijn thans twee groote havenkommen, ieder ongeveer 400 meter lang en 200 meter breed, die tal van schepen zouden kunnen bevatten, maar die, wanneer het ijs de schepen van Antwerpen niet dwingt om er een toevlucht te zoeken, meestal slechts bezocht worden door enkele Middelburgsche schepen. Toch zijn er in 1892 nog 842 zeeschepen in Vlissingen ingeklaard, niettegenstaande de groote tegenwerking van Antwerpen e.a. Van grooten invloed is hierop de belangrijke handel in petroleum, die zich hier ontwikkeld heeft. In 1893 toch brachten 14 stoomschepen 56.638.759 liter petroleum uit Amerika aan, die gedeeltelijk in tankschepen, die door het kanaal van Hansweert hun weg naar Duitschland nemen, gedeeltelijk in de twee groote reservoirs aan den havenkant worden overgepompt. Ieder van deze reservoirs kan ruim 4.390.000 liter inhouden, terwijl in de petroleum pakhuizen 24.000 vaten en 40.000 ledige fusten geborgen kunnen worden. Schatten zijn er aan deze havenwerken besteed, bijna 23 millioen gulden, maar nog brengen zij aan Nederland niet op wat zij naar verwachting konden opleveren. Alleen de buitenhaven, die door de schutsluis van de beide | |
[pagina 521]
| |
zooeven genoemde binnenhavens gescheiden is, is eene voor Nederlandsche belangen voordeelige haven. Hierlangs toch beweegt zich ons groote verkeer met de landen van overzee. Reizigers, goederen en onze nationale post worden langs dezen weg naar Engeland en Zuid-Afrika overgebracht. Het is dan ook niet om Vlissingen of Zeeland genoegen te doen dat al deze groote onkosten door den Staat der Nederlanden gevoteerd zijn. Men zag in, dat de gunstige ligging van Vlissingen ons door verbetering dier haven tot een geduchten concurrent van België kon maken. Men begreep dat ons land groot genoeg is om, evenals in vroeger dagen, vele krachtige handelsplaatsen te hebben, mits de handen er maar zijn om den handel te drijven en de hoofden om dien te besturen, en.... dat vooral uitbreiding van handelsveld en havental de welvaart kan doen stijgen. Scheepstimmerwerf ‘De Schelde.’
Die denkbeelden waren het, die Prins Hendrik zijne medewerking deden schenken aan het plan om van Vlissingen, onze in alle weer en wind toegankelijke haven, een nationale stoombootdienst op Engeland te organiseeren en verbeteringen te brengen in de communicatie met het binnenland en met de achter ons gelegen rijken, wier doorvoer van Ostende en Antwerpen over Vlissingen moest verlegd worden. Onderhandelingen met de London-Chatham and Dover Railway Company en met de Nederlandsche en Duitsche Spoorweg-maatschappijen hadden het gewenschte gevolg en zoo werd in het jaar 1875 de dagelijksche dienst tusschen Vlissingen en Queenborough geopend. Dit kleine plaatsje aan de lijn Sheerness - Londen werd gekozen omdat het gemakkelijk toegankelijk is en gelegenheid geeft tot eene korte spoorwegverbinding met Londen zonder dat de vaart tot in de Theems verlengt behoeft te worden. Deze regeling bespaart den voor zeeziekte gevoeligen reiziger menig onaange- | |
[pagina 522]
| |
naam uur, daar de zeereis hierdoor aanmerkelijk bekort is en beperkt werd tot drie à vier uren vol zee, terwijl andere lijnen z.a. die van Antwerpen op Harwich veel langer onder den invloed der hooge zeegolven zijn. Van hoe groot gewicht de keuze dezer beide havens geweest is blijkt het best uit het feit, dat geen enkele maal door ijs of stormachtig weer de vaart behoefde uitgesteld of gestaakt te worden, en zelden heeft zelfs mist eene groote vertraging in de aankomst der booten te weeg gebracht.Ga naar voetnoot1) Tankschip en Petroleum reservoirs.
In 1878 werd de Maatschappij Zeeland de Koninklijke Nederlandsche Postvaart; met de Nederlandsche post kwam ook een groot deel der Duitsche post en het postverkeer werd nu zoo sterk, dat in 1886, op aandrang der Duitsche regeering, door de Nederlandsche regeering de zware eisch gesteld werd, dit vervoer tweemaal per dag te doen plaats hebben. Bedroeg in dit jaar het postvervoer nog 165.921 K.G. weldra steeg het belangrijk, en in 1892 werd 1.336.000 K.G. overgebracht. De oorzaak van deze toenemende verzending der brieven van het vasteland over Vlissingen, tegen vroeger over Ostende, is vooral gelegen in de zekerheid van het op tijd aankomen der booten. Elken middag om 5 uur ziet men de groote dagboot de badplaats voorbijstoomen, en haast elken morgen hoort men om 6 uur het driewerf gehuil der aankomende nachtboot. Die stiptheid is een groot voordeel voor den Nederlandschen Staat, want deze krijgt de subsidie, welke hij aan de Maatschappij verleent, door het postvervoer ruimschoots terug. Voor de Maatschappij Zeeland zelf is de datum van het begin der uitbreiding van het postvervoer geen begin van een tijdperk van toeneming van winst geweest. De dubbele dienst verzwolg grootendeels de dividenden, die voor 1887 soms 5 of 6 pCt. bedroegen. De resultaten van den dagdienst zullen echter eerst beoordeeld kunnen worden, wanneer er verbetering in den buitenlandschen spoordienst zullen zijn verkregen. | |
[pagina 523]
| |
Tot 1878 waren de booten der Maatschappij nog betrekkelijk klein en van verschillende inrichting. In dit jaar werden de Stad Vlissingen en de Stad Middelburg vervangen door de Prinses Marie en de Prinses Elisabeth, terwijl in 1880 de Prins Hendrik voor de Stad Breda in de plaats kwam, en in 1883 door de Prins Willem het getal nachtbooten op vier gebracht werd. In 1887 werd de vloot met drie dagbooten Nederland, Engeland en Duitschland vermeerderd. Aanlegplaats van de Stoombooten der Maatschappij Zeeland.
Al deze booten zijn van de eerste grootte, bevatten ruime hutten, sierlijk en gemakkelijk ingerichte salons, de noodige reddingsmiddelen en bovendien alles wat strekken kan om zeewaardigheid te verhoogen en snelheid te bevorderen. Het type raderboot werd behouden, omdat het vooral op de ondiepe Engelsche kust groote voordeelen aanbiedt; men kan gemakkelijk stoppen en achteruit stoomen om gevaren te vermijden en de beweging der raderen is voor de passagiers niet zoo onaangenaam als die van de schroef. Het is een opwekkend gezicht als men 's morgens om 12 uur van de drijvende pontons, die den toegang van het havenstation tot de boot vormen, het vertrek der dagbooten gadeslaat. Vier groote booten rechts en links in de buitenhaven gemeerd, daarnaast de zooveel kleinere provinciale booten op Breskens en Ter Neuzen, nu en dan een Engelsch jacht, dat binnenvalt en voor de sluis ligt om geschut te worden, terwijl grootere schepen op de reede voor de haven liggen en een oorlogsschip statig de haven uit de Schelde op stoomt. De mailboot laat zijn eerste gefluit hooren, weinig oogenblikken later komt | |
[pagina 524]
| |
de sneltrein uit Holland binnen en in vliegende vaart lossen de postbeambten hun kostbaren last. Zware pakken, die binnen boord worden geheschen of gerold, manden en kisten, die in het middenschip worden geborgen, en onderwijl is men aan het voorschip druk bezig om honderde geslachte schapen of stukken rundvleesch hun plaats in het koele ruim te geven. De passagiers uit Holland komen bedaard aanwandelen, zij hebben den tijd, want de sneltrein uit Duitschland is er nog niet. Deze laat zich echter niet lang wachten en met de Duitsche post rept zich de Duitsche reiziger naar de boot. Nu is er haast, want nog slechts weinige oogenblikken en de boot vertrekt. ‘Alles van dek’ waarschuwt de stoomfluit, ‘los’ klinkt het van de brug en daarna vooruit. Statig drijft het gevaarte de haven uit, maar voor de stad gekomen zijn de machines reeds in volle werking en ‘full speed’ gaat het zee in. De Vlissingsche badgast, die dikwijls dit schouwspel bijwoont, kan maar zelden weerstand bieden aan den lust, die hem bekruipt om de reis mede te maken. Er is iets aanstekelijks in die opgewektheid, die men bij officieren en manschappen waarneemt; de frissche omgeving, de levendigheid, de blijde gezichten der reizigers, die na den langen rit in den spoorwagen met volle teugen de heerlijke zeelucht inademen, voeg daarbij een heerlijken zonneschijn en gij zult mij toegeven, dat thuisblijven moeite kost. Al heeft men den tocht meermalen gedaan, toch gaat men altijd weer met genoegen met de dagboot mede. Zelfs een opkomende donderbui kon mij dan ook niet weerhouden, al prefereer ik ook den zonneschijn. Natuurlijk is bij het vertrek alles op het promenadedek en de vreemdeling tuurt rechts en links over dit breede vaarwater de Schelde, ziet Vlissingens toren en roode daken meer en meer wijken en aan de Belgische kust eerst de torens van Sluis, daarna de hooge huizen van Heyst en de paleizen van Blankenberghe hem als 't ware passeeren; links de vuurtorens van Vlaanderenland, rechts de vuurschepen van de Schelde, tot men bij den Westhinder, tegenover Ostende, dat duidelijk zichtbaar is, meer zeewaarts in gaat. De kleine visschersschepen van de Zeeuwsche en Vlaamsche kusten verlaten ons en stiller wordt het op de groote blauwgroene wateren; nu en dan komt een driemaster of schoener met volle zeilen in het gezicht, maar snel, met volle kracht ijlt de boot voort, er zich niet om bekommerende of de boeg van tijd tot tijd een golf snijdt, die zijne watermassa's op het voorschip uitstort. De zee werd onder den invloed van de opkomende donderbui onstuimig en menigeen verliet voor den regen, of om zich een rustig plaatsje beneden te zoeken, het dek. Die er bleven, konden het verschil in zekerheid eens zien tusschen een stoomboot en een zeilschip. Naast ons bevond zich een Noorsche driemaster; een rukwind brak bij eene manoeuvre tegen den wind in zijne beide topraas, en oogenblikkelijk was het schip koers kwijt, werden de zeilen gestreken en had er eene vertraging plaats, die ons het in weinige oogenblikken uit het gezicht deed verliezen. Voor afwisseling is het wel eens aardig eene zee te zien met niet dan witgekuifde golven, hoog zich verheffend om | |
[pagina 525]
| |
daarna te lager te dalen, maar de meesten zullen wel met mij de heerlijk gekleurde stille zeeën verkiezen. Omstreeks half zes is de Engelsche kust, het hooge Foreland, waar de badplaatsen Margate en Ramsgate tegenaan liggen, in het gezicht. Gedekt door de kust glijdt de boot weer door kalm water; wie een oogenblik onaangenaam werd aangedaan door de deining in het Kanaal, voelt thans zijn moed weer terugkeeren en alles tijgt naar het eetsalon, waar de table d'hôte een groot aantal der gasten vereenigt. Stoomschip Maatschappij Zeeland.
Deze zaal evenals het er bovengelegen groote salon zijn eene nauwkeurige bezichtiging overwaardig - al ware het alleen maar om het feit, dat onze eerste meesters op het gebied der schilderkunst het hunne hebben bijgedragen om het nationale karakter der booten te verhoogen. Men vindt er aquarellen van Mesdag, Neuhaus, Valkenburg, Mauve, Heemskerk van Beest, Bisschop e.a., pastels en schilderstukken, die het oog aangenaam treffen en de belangstelling van den vreemdeling gaande maken. De zeven booten zijn in dit opzicht verschillend versierd; in één opzicht komen alle nachtbooten overeen, n.l. dat in elk salon het portret prijkt van wijlen Z.K.H. Prins Hendrik. Ik zou hierbij kunnen voegen eene beschrijving der verblijven voor koninklijke reizigers, dames-salons, rookzalen, tweedeklasse-verblijven, enz. Ik laat echter liever aan den lezer over om zich dit voor te stellen of op reis zelve nauwkeurig te bezichtigen. Is de tafel, die niet goedkoop, maar zeer goed is, afgeloopen, dan haaste men zich naar dek, want het binnenloopen der baai van Sheerness, met zijn forten en met de groene heuvels van Kent op den achtergrond, is bij een mooien zonsondergang een heerlijk gezicht. De breede Medway met de Engelsche oorlogschepen, de heuvels van den Theems, kunnen soms met oranje en purper als overgoten zijn. Daar voor ons ligt Chatham achter de groene bergen; hier zeilde eenmaal de vloot van onzen De Ruyter, tot schrik der Engelschen, de wateren van den Medway binnen. Nog een oogenblik en men verlaat de boot om na eene lichte visitatie plaats te nemen in den trein, die door een zeer schoon gedeelte van Engeland, langs Chatham en Rochester met zijne oude Cathedraal, door de zware eikenbosschen van Kent in een uur tijds zijn reizigers in Londen brengt. Of wel men gaat van Rochester en Chatham uit Dickens woonplaats Gadshill bezoeken en neemt vervolgens den trein, die zuidwaarts voert langs | |
[pagina 526]
| |
Hernebay en de groote badplaats Margate tot de uiterste punt van het eiland Thanet, waar op de hooge cliffs, tusschen hoog geboomte, aan den rand der zee Broadstairs ligt. De hooge krijtrotsen, met bloemen rijk begroeid, bieden een heerlijken blik, ver over het ruime zeevlak. Wie het zag begrijpt Dickens' voorliefde voor dit plekje, toen het nog niet de druk bezochte badplaats was. Vlak bij de kustwacht, op de uiterste punt gelegen, steekt Bleak House boven zijne omgeving uit en schenkt een blik in het rond zoo heerlijk en vrij, dat men zich onwillekeurig afvraagt waarom het verlaten en ledig staat en geen huurder zich aanmeldt. Wel niet omdat de
Broadstairs.
geest van den goeden Mr. Jarndyce er rondwaart. Te voet over het hooge South Foreland naar Ramsgate, en over Canterbury bereikt men weder langs een anderen weg het punt van aankomst, het station aan de pier te Queenbourough. Groote onkosten heeft de London-Chatham- en Dover-Railway niet aan zijn station aldaar besteed, maar men blijft er slechts enkele oogenblikken en er is geen stad in de nabijheid op welker reizigers gerekend wordt. In dit opzicht zullen de Nederlanders de Engelschen spoedig vooruit zijn. Thans moet men zich in Vlissingen nog behelpen en zijn de gangen en lokalen eng en donker. Als het nieuwe station klaar is zal dit anders worden. Een fraaie gevel wordt naar de zijde van de binnenhavens gebouwd, tegenover het Directie-gebouw der maatschappij Zeeland. Eene ruime vestibule geeft toegang aan hen, die van de stadzijde komen. Van de booten komt | |
[pagina 527]
| |
men direkt in eene overdekte hal, welke met de visitatie-zalen gemeenschap heeft; hierachter bevinden zich de wachtkamers, toiletkamers, restauratiezalen, terwijl voor vorstelijke personen een afzonderlijke gang is, onmiddellijk uitloopende op hunne vertrekken, die in een zijvleugel gelegen zijn. Daardoor brengt hunne aanwezigheid en die der voor hen bestemde extra-treinen geene belemmeringen in de verdere beweging aan. Ook de woningen der beambten, stationschefs, douanen e.a. zijn in het gebouw zeer doelmatig aangebracht. Door de in Mei in werking gekomen versnelde verbinding, kan men in 12 uren van Berlijn, in 9 uren van Hamburg, in 5 uren van Keulen en in 4 uren van Amsterdam de haven van Vlissingen bereiken, terwijl de reis van daar naar Londen in bijna 9 uren wordt afgelegd. Zoo heeft men dan langs dezen weg met vereende krachten een voor post- en reizigers-verkeer zeer korten weg verkregen. Het haven- en handelsverkeer te Vlissingen zal er ongetwijfeld bij winnen. Of de haven te Vlissingen het nog eenmaal winnen zal op hare buurvrouw? wie zal het zeggen. Laat ik U de woorden van Havard in het geheugen roepen: ‘La ténacité batave a déjà realisé tant de prodiges qu'elle ne désespère pas toutefois de vaincre ce délaissement et de triompher de cette indifférence. Mieux qu'aucun peuple les Hollandais ont donné en maintes circonstances des preuves victorieuses de cette persévérance que Marmontel appelle avec juste raison: ‘une stabilité dans des résolutions mûrement réfléchies.’ On ne peut donc qu'applaudir ‘aux efforts répétés qu'ils prodiguent, pour assurer à Flessingue la part de grandeur, d'animation, d'activité commerciale, qui semble lui avoir été assignée par la nature.’ |
|