Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 445]
| |
Uit de studeercel der redactie.Zola's Lourdes is zeer lourd... Hij heeft ditmaal te veel dokumenten verzameld, te veel medische werken gelezen. De stof was hem te machtig, en toch wilde hij niets van zijne enquète over Lourdes doen verloren gaan. Van daar, dat sommige uitweidingen over de administratie der Pères de la Grotte, sommige medische bijzonderheden, nu wat langdradig schijnen. Maar daarnaast staan letterkundige schoonheden van den eersten rang - als door ieder wordt toegegeven. Het denkbeeld een roman over Lourdes te schrijven kon, zoo het ooit moest opkomen in het hoofd van een kunstenaar, zeker het veiligst opkomen in het hoofd van Zola. Men weet vooruit, dat hij alles zal verzamelen, wat op Lourdes betrekking heeft, dat hij naar Lourdes zal reizen, en daar ijverig studeeren; dat hij een hoop dokumenten zal bijeenbrengen, hoog als een berg - en dat hij alles door zijne geniale beeldende kracht tot een groot episch geheel zal ordenen. In het idee: Lourdes tot onderwerp te kiezen voor een roman, schuilt tweeërlei opmerkelijks. In de eerste plaats is dit onderwerp uiterst moeilijk te behandelen, daar bij de minste critiek van den auteur over al wat hij gezien heeft, er een groot gerucht zal ontstaan onder de voor- en tegenstanders zijner meening. Hij speelt met vuur, en roert dingen aan, die voor duizenden en duizenden dierbaar, voor even zoovelen onverschillig of stuitend zijn. In de tweede plaats toont de keus dezer stof, dat Zola een zeer schrander kind van zijn tijd is. Hij weet, dat in Frankrijk al meer en meer de mystiek in de mode komt. Eene studie te maken omtrent de mirakelen van Lourdes is dus uiterst dankbaar en uiterst lastig tevens. Zola - hoe vurig overtuigd rationalist en materialist - zorgt er voor, dat hij blijft dans le mouvement. Had hij op de mirakelen van Lourdes, op heel de exploitatie van het wondergeloof der lijdende duizenden door een handvol wereldwijze geestelijken, met zekere minachting neergezien, hij zou door een of ander genie du dernier bateau eenvoudig voor verouderd zijn gescholden, en beschouwd zijn als versleten en overwonnen. In Lourdes wijdt hij zijne geduldige studie aan al de verschijnselen der wondergrot. Hij beschrijft de geestdrift der naar genezing hijgende scharen met ernst. Hij wijst op het merkwaardig zielkundig verschijnsel, dat vele lijders steeds naar Lourdes terugkeeren, ook als zij niet genezen worden. Hij kan uit overtuiging niet aan mirakelen gelooven, hij verklaart ze zelfs langs physisch-medischen weg - maar eerbiedigt het wondergeloof van anderen, en vindt al wat er te Lourdes geschiedt een merkwaardig verschijnsel van den jongsten tijd. Het is waar, dat Lourdes al wat op jaren komt, maar nu is het juist de welaangename tijd, waarin de wateren van het mysticisme weer zachtkens komen aanruischen...... Na eene eeuw van streng experimenteel onderzoek, na schitterende overwinningen der wetenschap - komt er verzet tegen de wetenschap, omdat deze niet alles verklaart, en beproeft men het bij het spiritisme of het occultisme. De liefde voor het wonder, voor het mysterieuze, is opnieuw ontwaakt - c'est le dernier cri! En zij, die niet meêschreeuwen, worden door de schreeuwers als verouderde stumpers ter zijde geschoven. Nog onlangs heeft Jules | |
[pagina 446]
| |
Bois eene afzonderlijke studie gemaakt van Les petites réligions de ParisGa naar voetnoot1) - gevolgen der aanzwellende mystische stroomen. Hij wijst er op, dat Parijs in dit oogenblik aanhangers van allerlei verouderde godsdienstvormen bezit: Heidenen, Swedenborgianen, Boeddhisten, Theosophen, dienaars van het Licht, priesters van Vintras, Boullan en het Satanisme, dienaars van de Menschheid, dienaars van Lucifer, Essaeërs, Gnostieken en aanbidders van Isis. Dat Zola te midden van dezen réveil der oude godsdiensten, en der neo-mystiek juist enkele merkwaardige verschijnselen der ouderwetsche catholieke mystiek durfde behandelen, pleit voor zijn doorzicht en zijn praktisch overleg. Het naturalisme deinst niet terug voor de studie van mirakel-geloof en mirakelen, en doet het zoo onpartijdig mogelijk. Zijne persoonlijke meening schijnt te worden uitgesproken door l'abbé Pierre Froment, een priester, wiens studiën hem tot het verlies van zijn geloof brachten, en die een nieuwen godsdienst verlangt, waarin de mensch alleen tot zijn werkkring in het leven aan deze zijde van het graf zou worden bepaald. Maar dit is ook al, wat de abbé Froment op eenigszins oppervlakkige wijze aangeeft. Hij schijnt niet genoeg ontwikkeld, om zich de voorstelling van een nieuw geloof en een nieuwen godsdienst te kunnen maken. Zijne studiën van de natuur en de menschenwereld hebben hem geleerd, dat de idee eener harmonische wereldorde, geregeerd door een liefderijk Schepper, niet meer kan verdedigd worden. De macht van het Booze in de menschenwereld schijnt hem onverklaarbaar. Maar hij rekende niet op de energie van het Goede, op de geestdrift voor het Schoone - en kwam niet tot de voorstelling, dat een godsdienst, die afstand doet van de leer der onsterfelijkheid, een nieuw geloof kan prediken, het geloof in het Ideaal van Schoonheid en Goedheid (de kalokagathie der Attische denkers), het geloof aan de volmaaktbaarheid der menschheid, met eene strenge moraal vereenigd, die het Goede en Schoone vereert om het Goede en Schoone alleen, die het Booze veracht om het Booze alleen. Is dus de wijsgeerig-ethische speculatie van den abbé Froment niet bijzonder aangrijpend - de roman Lourdes biedt, naast eenige eigenaardigheden der compositie, schitterende bladzijden. De compositie is te duidelijk merkbaar. Zola heeft al zijne dokumenten op stelselmatig wijze gerangschikt. Het boek wordt in vijf journées verdeeld en ieder journée in vijf onderafdeelingen. In vijf-en-twintig regelmatig gerangschikte hoofdstukken wordt de reis naar en het verblijf te Lourdes, wordt de terugtocht naar Parijs behandeld. Reeds in deze al te nauwkeurige indeeling schuilt iets, dat meer aan een wetenschappelijken dan aan een artistieken arbeid herinnert. De vijf-en-twintig hoofdstukken hebben ieder een zeer bepaald onderwerp. Neemt men la prémière journée, dan handelt de auteur in hoofdstuk I over den train blanc, die vele doodelijke zieken en pelgrims naar Lourdes brengt. Hij kiest een wagon derde klasse, en geeft ons het tafereel van de grootste ellende, die door ongeneeslijke zieken geleden wordt. Hij wijst ons op zijne heldin: Marie de Guersaint, verlamd, | |
[pagina 447]
| |
uitgestrekt naast haar vader en den abbé Froment, die naar Lourdes reist om zijn verloren geloof te herwinnen; - op eene werkvrouw: Madame Vincent, die met een stervend kind naar Lourdes ijlt; op Madame Maze, die alleen lijdt door de lichtzinnigheid van een ontrouw echtgenoot, een handelsreiziger, steeds van huis, altijd met andere vrouwen omgaande; op den heer Sabathier, die vijftien jaren lang aan ataxie leed, en al zeven jaar te vergeefs naar Lourdes opging; op een ouvrière matelassière, la Grivotte, in de derde periode eener ongeneeslijke longtering; op le frère Isidore, een missionnaire, die met een onherstelbaar leverlijden uit Sénegal terugkwam; op Madame Vêtu, vrouw van een horlogemaker, die aan maagkanker lijdt; op Louise Rouquet, die haar gelaat in een zwarten doek verbergt, omdat door lupus neus en mond worden vernield; eindelijk op l'homme, een persoon, dien niemand kent, en die in den trein van uitputting sterft. Dit personeel wordt bijgestaan door twee soeurs de l'Assomption en eenige dames hospitalières. Gedurende het geheele hoofdstuk verneemt men de smartkreten dezer diep beklagenswaardige lijders en lijderessen, soms afgebroken door gebeden of stichtelijke liederen, aangeheven op bevel der soeurs. In het tweede hoofdstuk werpt de abbé Froment een blik in zijn verleden en wordt de geschiedenis van Marie de Guersaint medegedeeld. Zij is op haar dertiende jaar door den val van een paard verlamd, ‘frappée dans son sexe’. Zij heeft later niet meer kunnen loopen. Pierre Froment is uit wanhoop priester geworden, hij had Marie hartstochtelijk liefgekregen, maar zag door hare ongeneeslijke ziekte alle hoop op eene vereeniging vervliegen. In het derde hoofdstuk wordt een halfuur oponthoud te Portiers behandeld. L'homme, die zieltogende is, wordt het laatste Sacrament der stervenden toegediend. Voorts verschijnen er nog allerlei dames hospitalières, waaronder eene zeer geheimzinnige Madame Volmar, die later blijkt het huis van een tyrannieken echtgenoot en eene booze stiefmoeder voor vijf dagen te ontvluchten, om drie dagen gelukkig te zijn te Lourdes met den man, dien zij liefheeft. In het vierde hoofdstuk verschijnt plotseling in den wagon 3de klasse, van het eerste hoofdstuk, een meisje van veertien jaar, Sophie Couteau, die het vorige jaar te Lourdes genezen was van caries in den linkerhak. Dit geheele hoofdstuk wordt aan het verhaal der miraculeuse genezing gewijd - het meisje vertelt hare geschiedenis. In het vijfde hoofdstuk houdt de abbé Froment voor zijne medereizigers eene soort van redevoering over Bernadette Soubirous, de dochter van een armen molenaar, die in 1858 in een grot dicht bij Lourdes de Heilige Jonkvrouw des Hemels had gezien en gehoord, terwijl ze tot haar sprak. Gedurende het zeer lange en onderhoudende verhaal klaagt niemand der zieken, die in het eerste hoofdstuk onophoudelijk hunne smartkreten deden hooren. Duidelijk is het merkbaar, dat Zola een bepaald onderwerp in ieder hoofdstuk afhandelt met eene groote regelmatigheid van methode, waaraan alleen de wetenschappelijke voorstudie leiding geeft. Dit schijnt mij te veel ‘nach dem Schablone’ te zijn gearbeid. En toch ondanks deze al te groote regel- | |
[pagina 448]
| |
matigheid, toont de auteur zijne onmiskenbare meesterhand. Hij heeft geene helden noch heldinnen - hij heeft Lourdes en de volksmenigte tot hoofdonderwerp. En zoo spoedig hij met massaas kan werken, is hij in zijn fort. Alle lezers en alle beoordeelaars hebben om strijd de meesterlijke bladzijden geprezen, gewijd aan de pelgrims in den nacht, allen met brandende kaarsen in de hand - zoo ook de optocht naar de groote basiliek, na de wonderbare genezing van Marie de Guersaint. Dit alles is inderdaad even voortreffelijk als de groote opstand der mijnwerkers uit Germinal, of de slag bij Sedan uit La Débacle. Maar ook in andere opzichten heeft Lourdes verrukkelijke bladzijden. Het personeel van geestelijken en nonnen, met meesterhand geboetseerd, verdient den hoogsten lof. Dit is zeker, dat Zola somtijds aan Ferdinand Fabre herinnert, zelfs in de keuze der namen. Aan het hoofd van pères de l'Immaculée-Conception - de mannen, die de grot besturen - staat de père Capdebarthe, ‘une sorte de paysan’, geheel overeenstemmend met le père Capdepont, ook een boer, die in Fabre's Abbé Tigrane zich opwerkt tot Bisschop. Zola zorgt ervoor, dat overal een klein glanslicht van poezie op zijne personen valt. Zoo is vooral indrukwekkend de figuur van Soeur Hyacinthe, die alles in het werk stelt voor hare zieken en stervenden, uit wier zachte, blauwe oogen de verhevenste gemoedsrust een ieder tegenstraalt. Aangrijpend vooral is het tafereel bij de grot des nachts, als de abbé Froment Marie de Guersaint vergezelt, en deze bij het licht der stralende waskaarsen een glimlach meent te ontdekken op de lippen der Madonna. Plotseling vraagt ze den abbé voor haar rozen te plukken, daar ze streelenden rozengeur gewaar wordt, maar nergens de bloemen kan ontdekken. Voortreffelijk inzonderheid heeft Zola het burgervolk uit Lourdes begrepen. Ze speculeeren al te zaam op de beurs der pelgrims en der zieken. De hotelhouder Majesté verontwaardigt zich, dat les Soeurs bleues ‘vendent de la soupe’, en dat ze hem concurrentie aandoen. - ‘Nous sommes déjà trop’ - voegt hij er bij - ‘tout le monde trafique le bon Dieu à Lourdes!’ De table d'hôte in dit hotel, met den geweldigen aandrang van hongerige bedevaartgangers, heeft den auteur eenige meesterlijke bladzijden in de pen gegeven. Niets eigenaardigers, dan de kapper Cazaban, uit het hart der oude stad Lourdes, een Pyreneeër, vol vuur en overvloeiende van bijtende woorden tegen de bestuurders van de grot: ‘Ah! certes, non, ce n'est pas moi qu'on verra à leur Grotte! En abusent-ils, de leur Grotte, la mettent-ils assez à toutes les sauces. Une pareille idolâtrie, une superstition si grossière, au dixneuvième siècle! Demandez leur donc, si, depuis vingt ans, ils ont guéri un seul malade de la ville!’ Dezelfde kapper hangt een gezicht op de grot in zijne eetzaal, want hij verhuurt kamers, en neemt reizigers en pension gedurende den zomer. Op Lourdes zal Rome en Parijs volgen. Een eindoordeel over den eersteling uit deze trits zou dus voorbarig kunnen zijn. Zola is de artist der groote conceptiën - misschien wacht ons nog heel wat aan verrassingen. |
|