Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |||||||||||||||
Een bijschrift voor het portret van Juliana van Stolberg.
| |||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||
alzoo de onvoldaanheid van het jongere geslacht met de oude kerkleer geen voedsel. En daar Juliana's vader dikwijls voor korter of langer tijd afwezig moest zijn, was het juist de moeder, die de opvoeding der kinderen voor een groot deel leidde. Het onderwijs, dat ten huize van Graaf Bothos aan de jonge graven en gravinnen werd gegeven, bepaalde zich tot lezen, schrijven en rekenen; de zoons werden dan later naar elders gezonden om hunne
Juliana van Stolberg.
opvoeding te voltooien. Zooveel blijkt wel, dat de jonge gravinnen in wetenschappelijken zin maar matig bedeeld werden. De huisonderwijzers Tileman en Platner, later magister Gangolf Engel, ze hebben natuurlijk invloed gehad op hunne discipelen, maar de maat van dien invloed schijnt niet aan te geven. Indien het alzoo in latere dagen geschiedt, dat vele kinderen van Graaf Bothos de nieuwe leer gaan belijden, dat de diep-ernstige Juliana oprecht Luthersch wordt, dan is een en ander het gevolg van het nadenken | |||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||
en het onderzoek der bekeerlingen zelve. Hoe dit zijn moge, zooveel is zeker, dat men Juliana van Stolberg onder de eerste beroemde vrouwen der hervorming telt. Geheel overeenkomstig de gebruiken van dien tijd onder den adel, werd voor Juliana, die niet naar een klooster zou gaan, maar voor 't huwelijk bestemd werd, al vroeg naar een' bruidegom omgezien. Nog voor haar veertiende jaar ten einde was, werd ze verloofd. Graaf Eberhard van Königstein, die de onderhandelingen in naam en met de uitgestrektste volmacht van Graaf Bothos had gevoerd, bracht de zaak naar genoegen der wederzijdsche partijen tot stand, en op Zondag den 16den Juni 1520 werd Juliana van Stolberg de bruid van Graaf Philipp zu Hanau, den negentienjarigen bruidegom. Getuige van de zijde des bruidegoms was o.a. Graaf Wilhelm zu Nassau und Dietz, de voogd van Graaf Philipp. Natuurlijk werd de veertienjarige bruid niet terstond naar het huwelijksaltaar geleid. Drie jaren nog mocht ze genieten van haar verlovingstijd met den jongen man, die van tijd tot tijd tot haar kwam om haar voor deze of gene feestpartij af te halen. Eén dezer feestdagen mag wel afzonderlijk vermeld worden. Het was de doopplechtigheid op den 3den November 1522 van Magdalena, de dochter van Graaf Willem van Nassau-Dillenburg. Wegens den heftigen regen was de tocht naar de St.-Nicolaaskerk verhinderd en daarom werd de jonggeborene op het slot gedoopt. Juliana stond bij die gelegenheid tusschen haar bruidegom en Graaf Willem in. Wie zou op dit oogenblik hebben vermoed, dat ze met haar aanstaanden echtgenoot aan de doopvont van hare toekomstige stiefdochter stond? Zeker niet de jonge bruid zelve, wier huwelijk in den zomer van het volgende jaar werd voltrokken; 9 Juni 1523. Want haar trouwdag werd haar 't begin eener gelukkige levensperiode, en haar nu 22-jarige echtgenoot had volstrekt niet het uiterlijk van éen', die vroeg sterven gaat. Maar het scheen, alsof een ongelukkig gesternte over 't Hanausche geslacht was opgegaan, daar bijna allen zijner mannelijke leden door een vroegen dood werden weggenomen. Ook Graaf Philipp deelde in dit noodlot. Slechts zes jaren ongeveer mocht hij van zijn gelukkigen echt genieten; reeds den 28sten Maart 1529 overleed hij. Het was op den eersten Paaschdag, toen de 23-jarige weduwe bij zijn lijk stond. Twee dagen later werd haar nog eene dochterGa naar voetnoot1) geboren, die des Donderdags gedoopt werd en den naam der moeder ontving. Het was een gelukkig huwelijk geweest, al waren de beide echtelieden niet | |||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||
van denzelfden godsdienst. Graaf Philipp, die aan de oude leer getrouw was gebleven, was een verdraagzaam Catholiek, en zijne echtgenoote, die de leer van Luther aanhing, in alles eene trouwe vrouw en moeder. De uitvaart des overledenen werd overeenkomstig de gebruiken der moederkerk gevierd, maar na de zielmis werd eene predikatie gehouden, waarbij de hervormde zwager, Graaf Balthazar van Hanau, en de hervormde broeder der weduwe, Graaf Lodewijk, tegenwoordig waren. Trouwens deze zelfde onderlinge verdraagzaamheid der Catholieke en Hervormde familieleden, bij de plechtigheden van Graaf Philipp tegenwoordig, werd ook bij 't leven van den jong gestorvene van beide kanten behartigd: de beide godsdienstige belijdenissen leefden vredig naast elkander en hielden hare plechtige oefeningen in dezelfde stadskerk. Na de begrafenis des graven werd familieraad gehouden en aan Juliana de voogdij over hare minderjarige kinderen opgedragen. Als voogden en medebestuurders over de Hanausche landen werden de graven Willem van Nassau, Reinhard van Solms en Balthasar van Hanau benoemd; en zoo geschiedde het dus, dat Graaf Willem in dezelfde verhouding tot de kinderen des overledenen kwam, waarin hij ook tot wijlen Graaf Philipp had gestaan, toen deze nog minderjarig was.
* * *
Gravin Juliana is 2½ jaar weduwe geweest, en daarna in den echt getreden met den voogd harer kinderen, Graaf Willem van Nassau-Dillenburg. Het ligt in den aard der zaak, dat de omstandigheden hebben samengewerkt om het huwelijk te bespoedigen. Graaf Willem had, als voogd van Juliana's eersten echtgenoot, zich bij den overledene zeer bemind gemaakt, zoodat Juliana nooit anders dan met de hoogste achting over hem had hooren spreken; en thans, nu hij met haar de leiding had over wijlen Graaf Philipp's kinderen, deed hij zich aan de 25-jarige weduwe opnieuw zoo gunstig kennen, dat deze niet aarzelde, den 45-jarigen weduwnaar als haar tweeden echtgenoot trouw te beloven. Den 20sten September 1531 werd het huwelijk gesloten. Na een kort verblijf te Siegen, vestigden de beide echtelieden zich op het slot Dillenburg, het kasteel, waar, van nu af aan, Juliana nog ruim 48 jaren haars levens zou doorbrengen. Graaf Willem, geboren 10 April 1487, had uit zijn eersten echt nog eene dochter over, dezelfde Magdalena, bij wier doop Juliana als meisje van 17 jaren was tegenwoordig geweest; en de Gravin had uit haar eersten echt nog vier kinderen in leven, zoodat het gezin der jonggehuwden al reeds op den trouwdag niet klein was. En sedert werd het bijna ieder jaar met een' zoon of eene dochter vermeerderd, want Willem van Nassau's tweede huwelijk werd met twaalf kinderen, vijf zoons en zeven dochters, gezegend, zoodat de Graaf met het oog op deze talrijke nakomelingschap niet ten onrechte den naam van Willem den Rijken ontving. In de Nederlanden is Graaf Willem echter onder den toenaam ‘den Ouden’ bekend, immers om hem te onderscheiden van zijn beroemden oud- | |||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||
sten zoon Willem, die eerst in later tijd als ‘de Zwijger’ in 's lands geschiedenis werd aangeduid. Gelijk gezegd werd, er zijn uit het huwelijk van Willem den Ouden van Nassau-Dillenburg en Juliana van Stolberg vijf zonen en zeven dochters geboren: Graaf Willem van Nassau-Dillenburg.
| |||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||
Het was niet alleen een talrijk gezin op den huize Dillenburg, het was ook een gelukkig gezin. En van dat geluk is Gravin Juliana de leidster, de voorgangster. Tijdgenooten en ooggetuigen hebben niets dan lof voor hare moederlijke zorgen. Het is bekend, dat bij haar leven reeds het aantal harer eigene kinderen en dat van hare kleinkinderen samen tot 160 geklommen was. Nu is het waar, dat de roem der moeder en grootmoeder niet in de eerste plaats ligt in dit cijfer: ‘160 kinderen en kleinkinderen’; maar het heeft toch historische beteekenis, dat Juliana de stammoeder werd van de eerste Europeesche vorstenhuizen. Intusschen is dit de luister van haar bestaan, dat zij voor hare kinderen en velen der kleinkinderen het middelpunt en de aantrekkende kracht werd en bleef tot aan hare grijsheid toe. Een ooggetuige, Gotfried Hartzfeld, die als historie-schrijver en rentmeester zeker 30 jaren in betrekking heeft gestaan tot het Huis van Nassau-Dillenburg, heeft, ter eere van Gravin Juliana, o.a. eenige rijmregels neergeschreven, die misschien geen hooge dichterlijke vlucht nemen, maar die toch als veelmeenende uiting van dankbare vereering het afschrijven waard zijn:
Eine Frauwe ehr- und lobenswerth,
Die Gott diesem Land bescheert;
Die ihre Kinder kat erzogen
In Gottesfurcht, ist hoch zu loben,
Dazu in Zucht und Ehrbarheit,
Wie man's weiss weit und breit.
Inderdaad is Gravin Juliana veel voor hare kinderen geweest. Ze muntte uit door innige, maar ook werkdadige vroomheid en door den hoogsten zedelijken ernst. Er was op het slot te Dillenburg eene hofschool, waar de jonge graven en gravinnen werden onderwezen, en van alles was Juliana de ziel. Later, als de jonge graven tot de jaren des onderscheids gekomen waren, werden ze naar elders, naar de hoogeschool te Hanau b.v., gezonden om er hunne opvoeding te voltooien; maar ook dan bleef de briefwisseling met hunne moeder de lichtster op hun levenspad. Uit den aard der zaak was | |||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||
Er was op het slot eene hofschool, waar de jonge graven en gravinnen werden onderwezen
| |||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||
ze voor hare dochters ook nog in latere jaren, toen de gravinnen den kinderschoenen ontwassen waren en zelve als echtgenooten en moeders hare plichten hadden, eene trouwe hulp. Als hare dochters in moeilijke dagen, bij de geboorte harer kinderen en in andere omstandigheden van intiem belang, aan raad en leiding behoefte hebben, en Juliana's tegenwoordigheid noodig wordt of gewenscht is, wordt steeds de trouwe moeder bereid bevonden Dillenburg te verlaten en op reis te gaan. Er komen omstandigheden van ernstigen aard, ook in zedelijken zin; er dreigen soms familie-onaangenaamheden, die tot eene vijandige stemming aanleiding konden geven; er is ook verschil van godsdienstige overtuiging onder eigen of aangehuwde kinderen. Om al deze uiteenloopende aangelegenheden langs den weg des vredes en der overtuiging tot één doel bijeen te houden, opdat de familieband hechtheid verwerve, daartoe is niet alleen ‘zeldzame wijsheid,’ gelijk Hooft het uitdrukt, maar nog zeldzamer zelfopoffering en zelfverloochening noodig. Van beide hoedanigheden, naar hart en geest, had Juliana van Stolberg haar deel. Levenservaring aan den eenen kant en nederigheid des gemoeds aan den anderen waren hare kracht. Ook voor haar echtgenoot, Graaf Willem, was zij tot aan diens dood de trouwste gade, die zijne zorgen deelde en alles deed om hem de moeiten des levens en de lasten van den ouderdom te helpen dragen. Den 6den October 1559 overleed de Graaf en nu bleef de taak van de opvoeding der kinderen voor een groot deel op hare schouders alleen rusten. De jongste zoon, Graaf Hendrik, die nog maar een knaap van negen jaren oud was, eischte veel zorg, doch ook de meesten der andere kinderen, of de kinderen van dezen, vroegen hun deel van de moederlijke en grootmoederlijke zorgen. Maar ook het hoogste loon der edele Gravin, dit n.l., dat allen vereenigd bleven in de liefde tot haar, mocht bereikt worden. Tot aan haar dood toe is zij de machtige geest, die in het middelpunt van den breeden kring de eenheid onderhoudt en allen tot offervaardigheid in goed en leven voor de groote zaak der vrijheid opleidt.
* * *
Indien tijdgenoot en nakomeling aan Juliana van Stolberg eene eereplaats schenken onder de vrouwen van historische beteekenis, dan wordt intusschen wel in de eerste plaats gedacht aan het feit, dat zij de moeder is van dien Willem van Oranje, die de Nederlanden heeft bevrijd. Voor ons, Nederlanders, zal dan ook te allen tijde de vraag belangrijk blijven naar de verhouding tusschen de beroemde moeder en den beroemden zoon. Zoolang echter onze kennis van die verhouding betrekkelijk gering was en zeker niet tot in bijzonderheden afdalen kon, mocht het den schijn hebben, dat Oranje's doorluchtige persoonlijkheid slechts blinkt door een geheel eigen licht, welks schittering met een zachten weerschijn het lieflijk beeld der vrome moeder | |||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||
weerkaatst. Men kon het begrijpen, dat de hooge zedelijke ernst en de doordringende vroomheid van Graaf Johan van Nassau het karakter van des graven moeder weerspiegelden; men erkende in de rechtschapenheid en gemoedsdiepte van Graaf Lodewijk gaarne de schatten van de moederlijke erfenis; maar welken invloed kon de kinderlijk-eenvoudige, de liefelijk-vrome Juliana van Stolberg oefenen op den geschoolden, berekenenden, met de kronkelpaden der 16de eeuwsche staatkunde zoo in alle opzichten vertrouwden, bevrijder der Nederlanden? Het is haast alles in tegenstrijdigheid met elkander bij dezen zoon en deze moeder; beider karakters vormen te zeer eene tegenstelling dan dat de dieper liggende eenheid terstond openbaar zou kunnen worden. Maar het historisch onderzoek is volhardend; het heeft niet opgehouden de feiten en omstandigheden samen te brengen, die het schijnbaar tegenstrijdige konden verklaren. Met de erkenning van het individueele bij moeder en zoon is de taak der geschiedenis niet geëindigd; het is haar doel geweest, bij veel verschil de hoogere eenheid te vinden. De biograaf van Oranje's moeder heeft intusschen ook daarmee niet het laatste woord gesproken. Er is een doel van nog andere strekking: ‘unter gewissenhafter Benutzung aller auffindbaren Quellen, die Thatsachen möglichst genau darzustellen, um so Erkenntnis und Verständniss geschichtlicher Erscheinungen zu fördern.’ En met deze woorden van den biograaf, Dr. Ed. Jacobs, in zijn beroemd boek Juliana von Stolberg, Ahnfrau des Hauses Nassau-Oranien, moge hetgeen hier volgen gaat in overeenstemming zijn.
* * *
Graaf Willem van Nassau, later Prins Willem van Oranje, werd den 24sten April 1533 op het slot te Dillenburg geboren. Tot aan zijn elfde jaar genoot hij de huiselijke opvoeding der vrome moeder; de godsdienst, die hem van kindsbeen afaan werd ingeprent, was de Evangelisch-Luthersche. Maar Willem's 26-jarige neef René, - de zoon van Heinrich van Nassau en Claudia, erfprins van Châlons en Oranje - die den 17den Juli bij Saint-Dezier gesneuveld was, had eene maand tevoren, den 20sten Juni 1544, zijn Prinsdom bij testamentaire beschikking aan Graaf Willem vermaakt, die van nu afaan Prins Willem van Oranje werd. De erfenis bracht vermeerdering van bezittingen en hooger titel voor den jongen graaf, maar zij riep hem tevens verre van het ouderlijke huis en naar de Nederlanden, naar het hof van Karel V, den leenheer van het Prinsdom. De overgang zou beslissend wezen voor den 11-jarigen Prins. De Keizer toonde welgevallen in den buitengewonen jongeling, nam hem op onder zijne edelknapen, en vertrouwde zijne opvoeding toe aan Hieronimus Perenot, een' broeder van dien welbekenden Antonius Perenot, wiens naam als Granvelle roemruchtig zou wezen in de Nederlanden. Het is duidelijk, dat de jonge Prins thans | |||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||
ter misse ging en den biechtstoel werd binnengeleid: de zoon van Juliana van Stolberg werd opgevoed in de Roomsche leer en kerkgebruiken. Het ontbrak hem niet aan bewijzen van 's Keizers hooge gunst. Hij was nog geen 18 jaren oud, toen, door bemiddeling van zijn keizerlijken meester, eene huwelijksverbintenis werd tot stand gebracht tusschen hem, Prins Willem van Oranje, en Gravin Anna van Buren, eene der rijkste erfdochters in de Nederlanden. Het huwelijk werd den 19den Juni 1550 voltrokken en daarmede de band hechter gemaakt, die den Prins aan deze landen verbond. Tevens scheen het, alsof, met dezen huwelijksdag te beginnen, het leven één feestroes zou worden. Het werd een tijd van heerlijkheid en vreugde: gastmalen, tafelspelen, tournooien, jachtpartijen volgden elkander in haastige afwisseling. De zondagskinderen der fortuin, die, in de jaren van jeugd en geluk, het leven genoten, dachten bij den afscheidsdronk van heden aan geen hooger ernst dan om den beker te vullen voor het bescheid van morgen. Dat de dagen van kommer en druk komen konden, daaraan behoefde niemand te denken. De gunst des Keizers bracht rijkdom en eer, grootheid en roem. Maar de hoorn des overvloeds stortte zich niet over allen uit. Slechts voor hen, die 't nieuwe geloof dier dagen kettersch achtten, was de glorie; voor wie met ‘Luthersche doctrijne’ besmet waren, wachtte de kerker, het zwaard, de brandstapel. En Willem van Oranje, die de weelde volgde en in 't feestgewoel de stem des gewetens doofde, vergat het Luthersch huisaltaar zijner moeder, vergat zijne eigen betere natuur. Voor het uiterlijke althans toonde hij zich een aanhanger van Rome's leer. Het was de tijd van veinzen, en toen vooral scheen het, dat de taal den mensch gegeven was om zijne gedachten te verbergen. Keizer Karel was een meester in de kunst van diplomatisch spreken, maar zijn zoon Philips, die met een vriendelijk gelaat ook hen naderde, wier doodvonnis door hem stond geteekend te worden, overtrof zijn vader nog in zulke soort van oprechtheid. Granvelle, Viglius, Barlaymont, Vargas van hetzelfde. Oranje echter, die den listigsten nog te schrander was, die bovendien door zijne kennis van het Nederlandsch, en het Fransch, van zijne moedertaal en het Latijn, het Spaansch en het Italiaansch, de kunst had aangeleerd om in zes talen zijne gedachten te verbergen, Oranje had waarschijnlijk in deze dagen vooral zijne wezenlijke gevoelens in zake godsdienst en geloofsleer voor zichzelven te houden. Maar het valt moeilijk te gelooven, dat hij oprecht Roomsch was. Dat hij er den schijn van aannam, is waar. Hij was Ridder van het Gulden Vlies - eene eer, waarvoor zijn vader, Graaf Willem van Nassau-Dillenburg, had bedankt, en als Luthersch vorst had moeten bedanken - en in die hoedanigheid beschermer van Rome's leer; hij ging ter misse en hield zijne Paaschplichten. In zijn Prinsdom was hij tot zelfs de vervolger der Hugenoten, want het schijnt zeker, dat de Prins voor de wreedheden van Alexander de la Tour verantwoordelijk is. En eindelijk: toen Granvelle zich over 's Prinsen broeder, Graaf Lodewijk, beklaagde en zeide, dat deze ‘klaarblijkelijk tot den Evangelischen godsdienst behoorde,’ antwoordde | |||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||
Willem, dat die broeder er ernstig over dacht, de leer van Luther af te zweren en Roomsch te worden, maar dit tot heden bij voornemens gelaten had, dewijl het leerstuk van het H. Avondmaal hem nog niet geheel gewonnen had. En toch, ondanks al zulke woorden en al zulke daden, Willem van Oranje's rechtzinnigheid voor Rome's leer, was slechts schijn. Dat hij te Breda onder zijne bedienden er twee had, die tot de hervormde leer behoorden, is bekend; dat hij tegen de inquisitie was, niet minder. Ook was en bleef hij een tegenstander van Granvelle, en liet hij het bevel des Konings van den 10den Augustus 1559, waarbij de vervolging werd uitgesproken tegen een aantal van ketterij verdachte personen, onuitgevoerd. Nogmaals zij het dus gezegd: er is in dezen tijd van voorspoed en weelde laakbare tegenstrijdigheid in Oranje's doen en zeggen en denken; maar uit zijne verhouding tot het ouderlijke huis te Dillenburg, meer bepaaldelijk uit die tot zijne moeder, blijkt duidelijk, dat hij de hervormde leer niet vijandig was. In de Luthersche landen stond de Prins namelijk als papist bekend, vooral sedert hij in 't voorjaar van 1558 te Frankfurt a/M., als overbrenger der boodschap van Keizer Karel's troonsafstand en der rijksinsigniën, aan de kerkelijke plechtigheden dier gebeurtenissen mede had deelgenomen. Maar van 't ouderlijke huis had hij daarom in godsdienstig opzicht het vertrouwen en de genegenheid niet verbeurd. De correspondentie tusschen de ouders en den zoon schijnt nooit geheel afgebroken, en in de dagen na 1555 weder levendiger geworden te zijn. Graaf Lodewijk was bij den Prins ten dage der begrafenis - in of kort na de maand Maart van 1558 - van Anna van Buren, en zeker twee dochters van Graaf Willem en Juliana van Stolberg werden te Breda in Willem's huis opgevoed. Ook brengt deze laatste van tijd tot tijd een bezoek aan zijne ouders te Dillenburg. Volgt uit een en ander niet dadelijk, dat de Roomsche Willem van Oranje het vertrouwen bleef bezitten zijner Luthersche ouders? Willems 12-jarige zuster, de meest door hem beminde Juliana van Nassau, vertoefde aan het Prinsenhof te Breda zonder schade voor hare Luthersche gevoelens. Het is wel waar, dat Juliana van Stolberg in hare brieven aan den 20-jarigen Lodewijk tegen het bijwonen der papistische begrafenisplechtigheden waarschuwt, maar nergens spreekt zij een woord van bezorgdheid voor het Luthersche geloof harer kinderen. Hare bezorgdheid, waar die zich openbaart, betreft veel meer de godsdienstig-zedelijke dan de godsdienstig-leerstellige denkwijze van haar oudsten zoon, en als ze klaagt, dan klaagt ze over de losse, onchristelijke zeden van het Hof en den toenmaligen adel in de Nederlanden. Vooral de lichtzinnige denkbeelden over het huwelijk en over den zondigen omgang van velen buiten het echtelijke verbond, waren haar een gruwel. Maar gelukkig mocht de edele moeder ondervinden, dat haar zoon in den laatsten tijd steeds meer den omgang zocht met het ouderlijke huis, èn door correspondentie èn door persoonlijk bezoek, zoodat de dag naderde van volkomen terugkeer des Prinsen tot het geloof en de zeden, die Juliana van Stolberg hem in zijne kinderjaren door woord en voorbeeld had ingeprent. Vooraf echter, aldus | |||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||
stond geschreven, zou Prins Willem van Oranje door eene reeks van rampspoeden gelouterd worden; ook hij zou de waarheid bewijzen van des dichters woord: al wie door ootmoed wordt herboren, is van het hemelsche geslacht.
* * *
Het is in den zomer van 1559, en Oranje verneemt de gemeenschappelijke bedoelingen van Spanje en Frankrijk, die tot de overeenkomst in het bosch van Vincennes voerden, en waarbij tot het verdelgen van alle ketters in het gemeenschappelijke gebied wordt besloten. De wetenschap dezer aanstaande uitbroeiingsplannen geeft den eersten schok aan Oranje's geweten, en weldra komen sommige van 's Prinsen ware gevoelens wat duidelijker naar buiten: hij is vóór het wegzenden der Spaansche troepen uit de Nederlanden; hij trotseert de achterdocht des Konings door passief te blijven, als deze toont hem te verdenken; hij wil een tweede huwelijk aangaan met eene Luthersche prinses. Juist in deze dagen valt ook eene tweede gebeurtenis, die den Prins tot nadenkend stilstaan op den levensweg aanleiding werd. Den 6den October 1559 overleed zijn vader, Graaf Willem de Oude, en nu werd de 28-jarige Prins het hoofd van het Nassau-Dillenburgsche huis. Het was hem onmogelijk naar de begrafenis te komen, en aan deze omstandigheid danken wij o.a. zijn' brief aan zijn' broeder Lodewijk, gedateerd 15 October 1559. Hij spreekt daarin van de deugden zijns vaders en noemt het een heiligen plicht, de voetstappen des overledenen te drukken; hij vermaant tot broederlijke eendracht en liefde en wil voor zijne broeders en zusters een tweede vader zijn. In 't bijzonder drukt hij Graaf Lodewijk op het hart de achtergelatene moeder bij te staan en in al het mogelijke naar haar wil en welbehagen te leven, om aldus een Gode gevallig werk te doen. Ligt niet, mag men vragen, in deze verklaring van Oranje bij de lijkbaar zijns vaders, eene aanwijzing van innige sympathie voor de Luthersche moeder? Nog in een ander opzicht merkwaardig is Prins Willem's brief aan Graaf Lodewijk. Hij verzoekt nl. met veel nadruk aan zijn' broeder om toch, in vereeniging met Graaf Gunther van Schwarzburg, al het mogelijke te doen bij Keurvorst Maurits van Saksen, ten einde diens dochter Anna als tweede echtgenoote voor hem, den Prins van Oranje, te verkrijgen. Het viel echter niet gemakkelijk, den heftigen Lutheraan, Graaf Maurits, te bewegen over den Prins gunstig te willen denken. Nog moeilijker ging het, Anna's grootvader, Philip van Hessen, te woord te staan, want diens weerzin tegen den paapschen huwelijkscandidaat scheen inderdaad on verzettelijk. Graaf Gunther, zelf Luthersch, pleitte naar vermogen, dat hij voor de hervormde gevoelens van den Prins mocht instaan; hij beloofde, dat de Prinses een Luthersch | |||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||
predikant als huispriester naar de Nederlanden medenemen en de H.H. Sacramenten in hare eigene apartementen ontvangen mocht; maar het antwoord was: dat de Prins in zijn hart onzen godsdienst is toegedaan, wil ik ook wel gelooven, maar hij staat in dienst van den Spaanschen koning en dit is tegen hem. In het gevoel van weerzin tegen het gewenschte huwelijk wordt door den vader der Prinses zelfs op de volkomen afwezigheid van lichamelijke schoonheid der 14-jarige bruid gewezen, maar de Prins hield zijn aanzoek vol, kwam zelf tot zijn aanstaanden schoonvader om hem mondeling nader in te lichten, en de verloving verwierf haar beslag. De grootvader der bruid bleef zijn verzet echter volhouden, al kon hij het huwelijk, dat na twee jaren gesloten werd, niet verhinderen. Prins Willem achtte zich gelukkig met zijne bruid, en nooit heeft hij zoo overdadig feest gevierd als in de periode kort na zijne verloving. Bijna schijnt het, dat de wijnkroes als verdoovingsmiddel dienst deed om den verkeerden stap over het voorgegenomen en gesloten politieke huwelijk te vergeten. Want Willem's verloving en huwelijk met Anna van Saksen is eene groote zedelijke fout geweest. Niet in de gevolgen alleen. Het is duidelijk, dat de Prins zich verheugde over den zegepraal op vaders en grootvaders tegenstand, maar toen hij het veertienjarige meisje zag, moest hij toch terstond inzien, dat deze bruid hem niet ten zegen worden kon. Twee jaar later, toen zij Oranje's echtgenoote stond te worden, was ze nog maar ternauwernood volwassen; maar in onbeteugelden hartstocht voor den Prins, blaakte zij. Bij iedere gelegenheid placht zij hem van hare vurigste liefde te verzekeren. Willem van Oranje en niemand anders is haar door God opgelegd, verzekert ze. Nochtans moest haar eigenzinnig karakter en haar weerbarstig gemoed voor de toekomst zorg baren. Toen ze aan haar rechtzinnig-Lutherschen grootvader schreef, dat ‘een ongeloovig man door eene geloovige vrouw geheiligd wordt,’ zal zij dit Paulinische woord wellicht goed gemeend hebben, maar het zou al spoedig blijken, dat ze zich aan eigen heiligmaking veel te weinig gelegen liet liggen. Te harer vergoelijking moet zeker gezegd worden, dat de jonge bruid uit den ernstigen familiekring van het ouderlijke huis in de ijdele wereld van den Nederlandschen adel werd overgebracht op een leeftijd, die zoo licht den plooi der lichtzinnigheid aanneemt. Het is ook waar, dat de Prins aan zijne schoonmoeder, de Keurvorstin van Saksen, toen deze hem vermaande, hare pleegdochter in godsvrucht en vroomheid verder te volmaken, heeft geantwoord, dat hij haar met zulke melancholische dingen niet lastig vallen zoude, maar de jonge bruid liever de Amadis-romans dan den Bijbel laten lezen. Lichtzinniger kan het niet, en de Prins heeft van zulke woorden berouw genoeg gehad, maar zij kenschetsen niettemin de omgeving, welke de ongeveer 17-jarige Prinses heeft helpen bederven. Echter is er een merkwaardig verschil tusschen de karakters der beide echtgenooten, en dat van beider gemoedsrichting zoo uiteenloopend getuigenis geeft. Als straks de dag komt van ramp en onspoed, wordt Willem van Oranje door het lijden gelouterd, terwijl Anna van Saksen er door tot eene furie is gewor- | |||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||
den, wier eenige verontschuldiging is, dat ze wellicht op het laatst niet langer toerekenbaar kan geacht worden.
* * *
Den 24sten Augustus 1561 werd het huwelijk in alle plechtigheid, wereldlijk en kerkelijk, voltrokken. Voor zooverre het kerkelijke aangaat, geschiedde het in een Evangelisch bedehuis, en tevens geheel in Evangelischen zin. Willem van Oranje's moeder was er niet bij tegenwoordig, want de keurvorst had bepaald,
Er was een hofprediker, die in de moedertaal de Heilige Schrift verklaarde...
dat hij de bruid met haar gevolg naar Dillenburg zou geleiden, zoodat dus Gravin Juliana te huis de jonggehuwden afwachtte. In den aanvang ging het dien jonggehuwden in alles naar wensch en den 3den November mocht de Prinses aan haar steil-rechtzinnigen grootvader, den Lutherschen Landgraaf, berichten, niet slechts, dat ze te Breda als eene koningin leefde, maar ook.... ‘dat ze aan haar geloof getrouw zoude blijven’...., want ze wist het, dit vooral was voor den ouden Philip van Hessen de hoofdzaak op deze wereld. Juliana van Stolberg was medegegaan naar Breda om de jonggehuwden te vergezellen en zich met eigen oogen te overtuigen, dat voor den godsdienst harer kinderen en van hare schoondochter goed gezorgd was: een Duitsche | |||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||
hofprediker, die in de moedertaal de Heilige Schrift verklaarde, vierde met zijne geloofsgenooten de Luthersche kerkplechtigheden. Natuurlijk diende er eenige voorzichtigheid in acht genomen te worden, ten einde de landvoogdes en Granvelle een weinig te believen, en zoo komt het, dat de eerste reeds den 18den October aan den Koning melden kon, dat de Prinses dagelijks ter misse ging. Een jaar later, den 31sten October 1562, werd er eene dochter geboren; de Prinses vertoefde in die dagen te Brussel, niet te Breda; de geboorte van het kind was een weinig ontijdig en de jonggeborene een zwak schepseltje, dat terstond gedoopt moest worden door den aanwezigen huis-priester, en na den dood van het kind geschiedden nog eenige plechtigheden in de Saint-Gudule, alles natuurlijk op Roomsche wijze; maar men behoort niet uit het oog te verliezen, dat niet in de doopplechtigheid, maar in het Sacrament van het H. Avondmaal het groote verschil lag tusschen Roomsch en Evangelisch. En dit Sacrament heeft Anna van Saksen nooit op Roomsche wijze genuttigd. Er is nog af doender bewijs, dat de Prins, wat ook in die dagen door hem wel eens gezegd kan zijn, nooit de bedoeling heeft gehad, zijne echtgenoote van de Luthersche leer afvallig te maken: den 8sten December 1564 werd hem een zoon geboren en het kind werd genoemd naar dien Maurits van Saksen, die de plannen van Karel V te schande had gemaakt en de Luthersche leer verdedigd. En wie waren de doopgetuigen? 's Prinsen moeder Juliana en hare Luthersche schoondochter Elisabeth von Leuchtenberg ter eener, August van Saksen en de Landgraaf Philip von Hessen ter andere zijde, en deze allen werden te Breda door Luthersche edellieden vertegenwoordigd. Is er meer noodig, dacht reeds de Jezuiet Strada, om ons nopens 's prinsen Luthersche sympathieën in te lichten? Hoe dit zij, zooveel staat vast, dat het lichtzinnige en dubbelhartige van diergelijk godsdienstig ‘list gaat boven list’ veel kwaad deed aan het toch reeds onedele gemoed van Anna van Saksen. Welhaast was ze ongevoelig voor de godsdienstige toespraak van haren Evangelischen huispriester, en traag in 't genieten van vrome lectuur. Het huwelijk der Prinses met den man, dien ze eerst aanbad, werd eene bron van rampen voor beide partijen. Reeds in het derde jaar na het sluiten van den echt was het huwelijksleed tot eene hoogte geklommen, ‘zelfs voor geen Zwijger meer verzwijgbaar,’ en kwam Vrouwe Juliana, van Ems, waar ze de baden gebruikt had, naar Breda, om de echtgenoote haars zoons ten goede te leiden. De Prins, die destijds ter wille van de aangelegenheden des Konings te Brussel vertoefde, kon slechts acht dagen verlof verkrijgen om zijne moeder te gaan zien, zoodat deze met Anna van Saksen veel alleen kan gesproken hebben. Doch zeker hebben hare vermaningen heel weinig gebaat. De Prinses werd lasterziek en benadeelde de eer van haar beroemden gemaal, en niets baatte tegen hare giftige tong. Tragisch werd het voor Willem van Oranje, dat juist in de dagen van toenemenden wederspoed van buiten, de storm in zijn huis telkens heviger werd. In Juli en Augustus van 1564 was zijne onvermoeid-belangstellende moeder opnieuw naar Breda gekomen en schreef Granvelle, | |||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||
die voor de weerpartij het veld had moeten ruimen, maar zijn scherpziend oog van de Nederlanden niet afwendde, dat er aan 't Hof van Oranje allerlei kettersch volk samenkwam en dit 's Konings wantrouwen moest gaande maken tegen den Prins. En inderdaad valt in dien herfst van 1564 de beroemde redevoering van Oranje in den Staatsraad, tegen de bloedplakkaten, de inquisitie en de kettervervolgingen. In Juli en Augustus van het
In 1564 was zijne moeder opnieuw naar Breda gekomen...
volgende jaar komt dan verder de poging van zijnen broeder Lodewijk om de Nederlandsche edelen tot een gemeenschappelijk optreden tegen de wreede plakkaten te vereenigen, en in November of begin December het verbond te Brussel. Maar de gebeurtenissen volgden elkander spoedig in dien chaotischen tijd. In Augustus 1566, den 19den, valt de ontzettende Antwerpsche beelden- | |||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||
storm, die een nasleep van beroeringen had, welke eerst in Maart van 't volgende jaar door 's Prinsen invloed aldaar gestild worden, en nog een anderen nasleep van ellende, waardoor meer dan anderen de weduwe van Graaf Willem den Rijken zou getroffen worden. Er kwam nog bij, dat de destijds gedane pogingen om eene vereeniging tot stand te brengen tusschen Lutersch en Calvinist slechts leidden tot eene besliste terzijdestelling der Luthersche leer. Zoo werden de Luthersche vorsten van het Calvinistische Nederland vervreemd en stonden ten laatste alleen Juliana met hare zonen aan de zijde van Willem en zijne historische zending. Den 11den April 1567 verliet de Prins de stad Antwerpen en den 22sten reisde hij over Breda en Grave naar Cleve tot Dillenburg. Het was hoog tijd, dat hij ging, want reeds had Alva het bevel zijner gevangenneming ontvangen en de opdracht, dat het gerechtelijke verhoor niet langer dan 24 uren duren mocht. En niet licht kan eene reis onder treuriger omstandigheden plaats vinden dan deze van den Prins. Alle eereambten en bedieningen moet hij opgeven, aanzien en rijkdom achterlaten, en in eene overhaaste vlucht zijn heil zoeken, terwijl zijne gemalin, die hem vooral in deze dagen ten steun en troost had behooren te zijn, niet afliet, hem allerlei onaangenaamheden aan te doen. Vroeger was ze niet gezind in de Nederlanden te blijven, want ‘onder dat onchristelijk, goddeloos en ontrouw volk kon ze niet leven,’ thans weigerde ze in het lot van haar echtgenoot te deelen, en wilde ze te Breda blijven. Zelfs toen ze dan eindelijk mede te Dillenburg was aangekomen, dreef haar ongedurige geest haar telkens weder van huis. Nu eens trok ze naar Frankfurt, dan weer naar Heidelberg of Cassel, en als men haar in iets wederstreefde, dan kende hare woede geene palen. Steeds dreigde ze, dat ze een ongeluk aan zich zelve doen zoude, indien men haar niet naar de Nederlanden liet terugkeeren. Men wete, dat ze in gezegende omstandigheden verkeerde, en haar dreigen gewoonlijk niet bij dreigen bleef. Onder zulke omstandigheden was het 's Prinsen moeder Juliana, die troosten kon, en den veelvuldig gesmaden zoon opheffen. En ziet, gelijk volgens de sage Antaios zijne kracht wederkreeg, zoo spoedig zijne voeten aanraking verwierven met de moederlijke aarde, zoo ook vertoonde zich Willem van Oranje in de volheid zijner kracht, toen hij aan de zijde zijner moeder op het ouderlijke stamslot was teruggekeerd. De rijkbegaafde gravenzoon, het troetelkind der fortuin, de geslepen man van de wereld en zwijger was hij tot heden geweest; de zedelijk gelouterde macht, de bevrijder der Nederlanden, de roemruchtige Oranje werd hij eerst, sedert hij in het gezegende ouderlijke huis was wedergekeerd en er zich de boeien der Spaansche slavernij van de polsen schoof. De groote ommekeer, die sedert 's Prinsen terugkomst op Duitschland's grond in hem zichtbaar werd, is een feit van gewicht. Thans behoefde hij geene gevoelens meer te huichelen, die de zijne niet waren; thans was voor zondige luchthartigheid de heiligste ernst in de plaats getreden. Hoe waren de tijden veranderd. In 1564 had de Prins, om rechtzinnig Roomsch te | |||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||
schijnen en een zoo scherpziend priester als Granvelle te verkloeken, tot den Kardinaal gezegd, dat Graaf Lodewijk wellicht te bekeeren zou zijn, indien er een geleerd priester beschikbaar ware, die den twijfelenden Lutheraan over de moeilijkheden van het leerstuk der Heilige Hostie kon henen brengen; thans verzocht de Prins aan dienzelfden broeder Lodewijk om een predikant der Evangelische belijdenis tot troost en raad in de dingen des gevoelens. Opmerkelijk is ook, dat Willem van Oranje in ootmoed des harten zijne vroegere ongerechtigheid beleed der lichtzinnige woorden uit de dagen, toen hij voor Anna van Saksen de Amandis-romans eene geschikter lectuur dan den Bijbel vond, eene danspartij verkieslijker oefening dan een kerkgang. En nu, na een verblijf van 2½ jaar op het ouderlijke slot te Dillenburg, schreef hij aan zijne van hem gescheiden levende gemalin: ‘ik ben besloten mij onder de beschikking van den Almachtige te stellen, opdat Hij mij leide naar Zijn welbehagen... Gij weet zelve in welke gevaren en ellende ik in deze tijden mij bevind; in tijden, dat er geen grooter troost is voor den man dan te ondervinden en te zien hoe zijne huisvrouw hem met geduld het kruis wil helpen dragen, hetwelk God hem heeft op de schouders gelegd, hoe zij dat kruis hem daarom vooral wil licht maken, omdat zij weet, dat dit kruis het gevolg is van het streven des mans, om voor de eere Godes en den dienst des vaderlands in de bres te treden.’ Ontmoedigd is de Prins intusschen zoo weinig, dat hij juist in dezen tijd eene verbazende werkzaamheid ontwikkelt en allerwegen naar hulpmiddelen uitziet om de Nederlanden te kunnen redden. Ter bruiloft van Waldgraaf Otto zu Dhaun met Ottillie, de zuster van zijn zwager Albrecht van Nassau, verkreeg hij van dezen de toezegging eener som van 23000 gulden en Graaf Johann zu Nassau-Saarbrucken voegde daar nog 8000 gulden bij. Het zijn wel geene schatten om legerscharen te kunnen op de been brengen en onderhouden, maar het zijn toch sterren der hoop boven een horizon der vertwijfeling. Nog een andere lichtstraal in den donkeren nacht werd er zichtbaar: den 14den November 1567 werd te Dillenburg een zoon geboren, ‘een zoon, opnieuw een zoon!’... ‘Gij zult Graaf Maurits zijn’,... diezelfde Maurits, die later den Prinsentitel zijns vaders erven zou en aan Nederland den weg ter overwinning wijzen in anders veegen tijd. Wel valt drie maanden na de geboorte van dezen zoon de oplichting van Philips Willem, die van de hoogeschool te Leuven naar Spanje werd gevoerd; maar ook deze nieuwe ramp doodde 's Prinsen geestkracht niet. Want ziet, de uitdaging van Alva beantwoordt hij met een verweerschrift in fiere taal, en waarin hij den bloedraad veracht, de inquisitie schandvlekt, zijn terugkeer tot den hervormden eeredienst rechtvaardigt. Over zijne geloofsverandering sprekende, zegt hij o.a. ‘indien ik de Roomsche kerk heb verlaten om in eene andere kerk binnen te gaan, zoo geschiedde dit, omdat ik de innigste overtuiging koesterde, dat de godsdienst, dien ik nu heb omhelsd, meer beantwoordt aan de waarheid der Heilige Schrift.’ Alle deze dingen geschiedden in hetzelfde jaar 1568, toen een gezantschap | |||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||
voortvluchtige Nederlanders, onder de leiding van Marcus Perez uit Antwerpen, tot Willem kwam, om van hem hulp en uitkomst te vragen; (14 April 1568). De Prins had reeds al 't mogelijke gedaan en een leger op de been gebracht. Maar helaas, zeventien dagen later, den 24sten Mei, sneuvelt Graaf Adolf bij Heiligerlee: Graaf Adolf is gebleven
In Friesland in den slag,
Zijn ziel in 't eeuwig leven
Verwacht den jongsten dag.
Wat vermochten de ontoereikende strijdkrachten en de onvoldoende financiëele hulpmiddelen des Prinsen tegen de geoefende legerscharen en geldelijke hulpbronnen van eenen Alva? In het late najaar van 1569 keerde Oranje, arm en overwonnen, naar zijne moeder te Dillenburg terug. Dat hij onder 't leed gebukt ging, blijkt duidelijk uit hetgeen zijne schoonzuster Elizabeth aan Willem's jongere zuster Katharina schrijft, die zich ongerust maakt, zoo slecht ziet Oranje er uit, en den wensch uitspreekt, dat de almachtige God zijn leven nog lang moge sparen. Het was geen wonder, dat Willem's uiterlijk de sporen droeg van zijn innerlijk leed. Want bij al de teleurstellingen op staatkundig gebied voegden zich, meer en meer onduldbaar, het echtelijke leed en de schande eener booze huisvrouw. Anna van Saksen was in de laatste vier jaren heel slecht geworden. De voortdurende zucht naar geestrijke dranken begon haar te beheerschen. Het leven van matigheid en zelfverloochening onder Juliana van Stolberg was haar een gruwel, en in den herfst van 1568, toen haar zoon Maurits nog geen jaar oud was, ontvluchtte zij het slot te Dillenburg en vestigde zich te Keulen. Daar leefde zij, terwijl haar prinselijke echtgenoot met zijn leger te velde stond, in weelde en ongerechtigheid, tot ze eindelijk uit geldgebrek in 1570 in het Nassausche terugkeerde. Intusschen had ze naar den Keurvorst van Saksen geschreven om haar ouderlijk versterf te mogen ontvangen; ‘daar het jaargeld, hetwelk haar echtgenoot haar toelegde, te klein was en zij van den wind niet kon leven,’ - had ze zelfs bij de Spaansche rechtbank een proces begonnen om heur weduwlijk lijfgeld, ‘aangezien Oranje vogelvrij verklaard, alzoo zedelijk dood en zij derhalve weduwe was.’ Dit alles is voorwaar vreeselijk genoeg, maar het ergste moest toch nog volgen: Anna van Saksen was tot schandelijker daad vervallen en die den Oranjenaam onteerde voor heel de wereld. Tijdens haar verblijf te Keulen, in weelde en brooddronkenheid, had ze in den Procureur Mr. Jan Rubens, een om het geloof uit de Nederlanden gevlucht beroemd advocaat, een huisvriend weten te vinden, die dagelijks aan hare tafel werd genoodigd en ten slotte haar minnaar werd. Het schijnt zeker, dat Anna van Saksen de verleidster is, en zij niet afliet voordat Mr. Rubens haar ook bezocht, toen zij Keulen verlaten moest en te Siegen woonde. Ten laatste werd beider schuld openbaar, toen haar den 22sten Augustus 1571, | |||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||
op het slot Beilstein eene dochter geboren werd, waarvan Willem van Oranje de vader niet was. Het kind werd Maria Dietz genoemd. Mr. Jan Rubens was reeds den 9den Maart op zijne reis van Keulen naar Siegen opgelicht en in het Nassausche gevangen gezet om er een paar jaren gekerkerd te blijven.
* * *
In deze droeve geschiedenis moet veel licht vallen op de heerlijke deugd eener nooit genoeg geprezen vrouw. Toen er, na de gevangenneming van Mr. Jan Rubens, dag na dag verliep, zonder dat zijne echtgenoote Maria Pepeling, eene vrouw van buitengemeene zielegrootheid, iets van haren man, van wiens schuld zij zelfs geen vermoeden had, mocht vernemen, geraakte zij in grooten angst en kommer. Den 14den, 15den en 16den Maart zendt zij achtereenvolgens bode op bode, schrijft ze naar Siegen aan de Prinses en smeekt haar in de ootmoedigste taal om tijding over haar echtgenoot. Een uur duurt haar een dag en in den angst over haar man lost zich al haar denken en doen op. Ze zendt aan de Prinses gevogelte en zuidvruchten, ‘zooveel er te krijgen was en de boden dragen kunnen.’ Veertien dagen van angstig wachten voor de gefolterde vrouw verliepen, tot eindelijk een afgezondenene van de Prinses tot haar kwam met de mededeeling, dat ze maar tehuis moest blijven, want dat Graaf Johan van Nassau haar gevangen echtgenoot zeker wel binnen eene week of wat op vrije voeten stellen zou. Edoch, men begrijpt, dat van dit laatste geen spraak zijn kon, want de verschrikkelijke misdaad, die het gezin van Oranje onteerde en de geheele familie Nassau beleedigde, kon slechts door den dood der schuldigen geboet worden. De Landgraaf van Hessen was er zelfs voor, dat beiden sterven zouden, Anna van Saksen ook. Intusschen was Maria Pepeling in 't begin van April nog in 't onzekere omtrent de reden van haar mans gevangenneming. Zij geloofde aan staatkundige redenen te moeten denken en gewaagt van geruchten omtrent verraad en diergelijke misdaad, waarmede men den echtgenoot kon belasterd hebben. Maar toen zij ten slotte de zekerheid verkreeg, dat de man, dien zij zoo innig liefhad, de trouw aan haar geschonden had, toen was ze niettemin terstond bereid den schuldige, die in den kerker smachtte en in doodsgevaar verkeerde, volkomen vergiffenis te schenken. Zij dacht niet aan zijne schuld, zij dacht alleen aan het gevaar, waarin hij verkeerde; zij wilde hem redden, kon het zijn bevrijden, en de oneindige zelfverloochening, waarmede zij dit deed, is een voorbeeld van buitengewone zedelijke grootheid. Haar man vraagt ze, toch niet in iederen volgenden brief tot den toon van een deemoedigen zondaar terug te keeren, die om vergiffenis blijft smeeken, nadat hij die reeds verkregen heeft. Het geheim zijner misdaad bewaart ze binnen hare verzegelde lippen. Te huis moeten allerlei dingen bedacht worden | |||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||
om de nieuwsgierige vrienden tevreden te stellen, die de veel te lange afwezigheid van Mr. Rubens zoo gaarne verklaard willen zien. En met den angst in het hart over 't geen de toekomst voor haar gekerkerden echtgenoot zijn zal, moeten de gewone feestdagen in haar huis toch doorgaan, want niemand mag achterdocht krijgen. Ten laatste, en als ze ten einde raad is, spreekt ze zelfs het voor hare eer meest pijnlijke woord uit, dat ze de misdaad noemen zal haars echtgenoots, indien men hem ter dood verwijst. Bij Graaf Johan van Nassau, die als gemachtigde des Prinsen den schuldige op Beilstein gevangen hield, hadden Maria Pepeling's smeekbeden wel invloed, want hij was een edel en grootmoedig rechter; maar het waren vooral de vrouwen der Nassauers, die op eerherstel voor de familie aandrongen. Eéne echter was er, die niet toegaf aan de gedachte naar wreede wraak; die ééne was de moeder van den diepbeleedigden Prins. Als het hoofd van het Nassausche huis, trof de smaad, haar zoon aangedaan, haar zeker 't ergst; maar als vrome christin had zij reeds zoo dikwijls door dringende voorspraak het strengste recht verzacht, dat ook thans niet te vergeefs hare genade werd ingeroepen. Maria Pepeling, die naar Siegen gekomen was om te zien, wat hare persoonlijke tegenwoordigheid zou kunnen verwerven, had den 1sten April eene schriftelijke smeekbede tot Juliana gericht en daarop tot antwoord ontvangen, dat haar verzoek op den Goeden Vrijdag aan Graaf Johan was overgebracht en dat 's Graven moeder dit verzoek om genade met hare voorspraak gesteund had. Werkelijk is nu van de doodstraf afgezien en Maria Pepeling richt den 24sten April een dankschrijven aan Juliana, Gravinne van Stolberg, om hare tusschenkomst te zegenen. Zij zegt thans te hebben ondervonden ‘de groote deugd en barmhartigheid der welgeboren, genadige vrouwe’ en komt haar bedanken voor hare goedheid, zich en de haren in de verdere genade der Gravin aanbevelende. Er is nog een tweede brief van Rubens' echtgenoote aan Juliana tot ons gekomen, gedateerd Keulen 28 April 1571, en die dus slechts vier dagen later dan de vorige werd geschreven. Maria Pepeling verstout zich nog eens het woord tot de Gravin te richten om medelijden te smeeken ‘met eene arme bedrukte vrouw en vier onnoozele kinderen, die niets misdaan en hebben en nochtans de penitentie moeten dragen, want het hoofd niet en kan lijden zonder dat het lichaam mede gevoelt.’ De bedroefde verlatene, die haren man altijd ‘zoo zeer heeft liefgehad en nog liefheeft,’ doet een beroep op de bijbelsche waarschuwingen en beloften omtrent wedervergiffenis aan wie veel vergeven hebben. Zij herinnert aan allerlei mannen uit de Heilige Schrift, die door vrouwenmacht werden verleid en van God afweken. Zij wil de zonde haten, niet den zondaar. Zij bekent, dat de misdaad haars mans groot is, te groot om ‘genade te vragen, gelijk de kinderkens dat doen,’ maar zij wil vragen ‘een kruimken der barmhartigheid, gelijk de honden,’ en om haar mans verlossing smeeken. De God van barmhartigheid zal het Juliana loonen, en haar in eeuwigheid nabij wezen! Welnu, Maria Pepeling is in haar vertrouwen op Oranje's moeder niet teleurgesteld. Sedert Pinksteren, d.i. sedert den 10den Mei 1573, | |||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||
was Rubens, uit den kerker ontslagen, weder met zijne echtgenoote vereenigd en mocht hij, in beperkte vrijheid, met zijn gezin te Siegen wonen.Ga naar voetnoot1) Wat de ongelukkige Anna van Saksen betreft, haar toestand werd hopeloos, zoodat ze in 1575 naar Dresden werd vervoerd om er, onder bewaking gesteld, hare woede wat te leeren matigen. Zij is daar den 18den December 1577 overleden, 34 jaren oud, en werd er, twee dagen later, in alle stilte naast Hertog Georg van Saksen begraven. Wel mag het onder al deze omstandigheden gelukkig heeten voor den Prins, dat heel de familie aan zijne zijde stond en eene trouwe moeder hem steunde op zijn pad. Zij was het, die, zonder ooit hare waardigheid als moeder uit het oog te verliezen, hem diende als haar heer en den voogd harer kinderen, hem diende met haar raad en gebed, hare zelfopofferende en kloeke liefde. Ook voor Oranje's kinderen was zij te allen tijde eene tweede zorg. Eén voorbeeld. Sedert 1565 was Prins Willem's dochter Maria als hofjuffer bij de Hertogin van Parma te Brussel. Thans, nu Oranje de Nederlanden had verlaten en te Dillenburg was, begon de grootmoeder bezorgd te worden voor hare kleindochter en wilde haar tot zich nemen. Daar zij het Fransch niet machtig was, was hare bede aan Willem van Oranje, haar zoon, dat deze aan de Landvoogdes zou schrijven om het kind, naar wie de grootmoeder zoo zeer verlangde, te laten henengaan. En ziet, het verzoek werd toegestaan; Maria van Oranje mocht naar Duitschland op reis gaan met den welwillenden groet der Landvoogdes, dat ze te allen tijde, bij wederkomst, met dezelfde goede gunsten zou worden ontvangen, (30 April 1567). Het is waar, dat er drie jaren later een rijksbode van Alva te Dillenburg aankwam met een bevelschrift uit Brussel van den 28sten Juni 1570 om Maria van Oranje namens den Koning van Spanje op te eischen, ‘daar zij als de dochter van den Prins Zijner Majesteits natuurlijke onderdaan was, ‘nostre naturelle subjecte;’ maar de geheele opeisching was slechts tooneelspel en alleen begonnen om de bezittingen der minderjarige prinsendochter te kunnen verbeurd verklaren. Dit staat vast, dat de nu veertienjarige Maria, die later als Gravin zu Hohenlohe genoemd wordt, met eerbiedige liefde aan de eerwaardige grootmoeder te Dillenburg gehecht bleef, erkennende, dat ze aan haar de vrijheid des gewetens dankte en onder hare zorgvuldige hoede de schoonste jaren van haren jonge-meisjestijd had doorgebracht.
* * *
Nog vier jaren heeft Willem van Oranje den knellenden band des huwe- | |||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||
lijks, na de trouwbreuk der echtgenoot, om de polsen gehouden. Al zijn lijden in die jaren heeft zijne moeder medegeleden. Weinig heeft hare anders zoo rustelooze pen omtrent de rampzalige huwelijksbetrekking haars zoons te zeggen, want haar gemoed kwam in verzet tegen de intieme onthullingen op het papier van de vreeselijke geschiedenis. Maar uit niets zoozeer als uit Juliana's verhouding tot Willlem's derden echt blijkt haar weerzin omtrent den voortduur van het ongelukkige Saksische huwelijk. Den 7den Juli 1575 schreef de Prins aan Saksen's keurvorst, dat hij nu vier jaren in den weduwnaarsstaat had geleefd, want dat hij sedert 1571 zijn huwelijk met Prinses Anna als naar goddelijke en menschelijke wetten ontbonden achtte. Inderdaad mocht het dan nu ook geoorloofd heeten aan eene andere echtgenoote te denken, en had de Prins zijne keuze gevestigd op Charlotte van Bourbon, de dochter van Hertog Bodewijk van Montpensier. Deze was als minderjarig kind in het klooster gekomen en zelfs tot abdisse van Jouarre verheven; maar desniettemin droeg zij het kloosterkleed tegen haar zin. In 't geheim was zij, zeker niet buiten den invloed harer Evangelische moeder, de hervorming toegedaan, en nu naar Heidelberg bij Keurvorst Frederik III van den Palz gevlucht. Daar te Heidelberg had ze Willem van Oranje leeren kennen en toen deze straks naar hare hand dong, bleek zij bereid 's Prinsen derde gade te worden. Toen het huwelijksplan ruchtbaar werd, waren er vrienden en vijanden, want dat Willem een nieuwen echt sloot, terwijl Anna van Saksen nog leefde, kon moeilijk geschieden, zonder dat de waren reden der scheiding van de tweede vrouw wereldkundig werd. Allen, die de gereformeerde leer beleden, Petrus Dathenus en Wenzel Züleger van de zijde der bruid, Marnix van St. Aldegonde en de predikant Taffin van de zijde des Prinsen, allen waren met den Keurvorst van den Palz verheugd over de aanstaande verbintenis, maar Landgraaf Willem van Hessen meende, dat de Prins van Scilla in Charibdis komen zou, en Keurvorst August was zoo boos, dat hij van Oranje's hondenbruiloft sprak. Het is waar, dat Willem's tweede huwelijk niet rechtens ontbonden was, maar een geestelijke raad van vijf leden verklaarde, dat de Prins volgens de Heilige Schrift in volkomen rechtzinnigheid met Charlotte huwen mocht. Terstond toog nu 's Prinsens vertrouwde raadsman, de gloeiende Calvinist Marnix, op reis om de wachtende bruid af te halen, en den 12den Juni 1575 werd het huwelijk in Den Briel, 's Prinsen eerste veste, voltrokken. Onder hoe geheel andere omstandigheden werd deze echt gevierd dan het huwelijksfeest voor nu veertien jaren met Anna van Saksen. Toen was ijdelheid en wereldzin aan 't woord, thans gedoogde de diepe ernst der tijden zelfs geene danspartij. Grooter tegenstelling nog: toen een hartstochtelijk-zinnelijk, in haar godsdienst onstandvastig meisje, dat ternauwernood den kinderschoenen ontwassen mocht heeten; thans eene in de school des levens reeds beproefde vorstin en vrouw, die met beslistheid en zelfbewusten moed zich kwam toewijden aan den man, die in zijn partijkiezen voor de vrijheid goed en bloed durfde wagen en met wien het levenspad zonder twijfel | |||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||
de moeilijke weg van onrust en gevaar wezen zou. Maar dit ter eere van hem en haar: zij hebben in ongestoorde eendracht, in liefde en trouw, tot in den dood, elkander steunend ter zijde gestaan. Onze historieschrijver Pieter Corneliszoon Hooft verhaalt ons, hoe de jonggehuwden op hunne reize van stad tot stad overal met uitbundig gejuich ontvangen en door zegenbeden als overstelpt werden. En hij verzuimt niet er bij te voegen, dat Zijne Hoogheid met te hartelijker liefde aan Charlotte zich hechtte, naarmate zijne ondervindingen met Anna van Saksen bitterder waren geweest. Voor Willem's moeder was het thans gesloten huwelijk haars zoons de aanwinst
Juliana moest den brief voor zich laten vertalen.
eener hartelijk liefhebbende dochter. Reeds 12 dagen na de huwelijksplechtigheid in Den Briel schreef Charlotte een van kinderlijken eerbied en innige teederheid getuigend briefje aan hare schoonmoeder Juliana. Zij schrijft, dat ze zich door den pas geknoopten band in dubbelen zin gelukkig en vereerd voelt, vooreerst met het oog op haren echtgenoot, maar ten anderen ook om het verkregen bezit der deugdzame en vrome moeder. Zij vraagt hare door het huwelijk verkregen rechten op Juliana en dezer moederlijke liefde door kinderlijke wederliefde te mogen vergelden, en hoopt, dat nog eens vrediger tijden mogen aanbreken voor persoonlijke ontmoeting. Char- | |||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||
lotte's brief was in 't Fransch geschreven en Juliana moest hem dus voor zich laten vertalen. Natuurlijk was dit bezwaar niet onoverkomelijk; maar den brief te beantwoorden, hoe zou dat moeten geschieden? Want Juliana had behoefte van hart tot hart te spreken met hare dochter. En daarom koos ze den natuurlijksten middelaar en werd haar zoon de overbrenger der moederlijke gevoelens, voor de, door beiden reeds beminde, Charlotte. Juliana schreef aan Willem van Oranje en deze vertaalde voor Charlotte, wat de schoonmoeder aan de schoondochter antwoorden wilde van hare wederkeerige liefde en trouw. Na korte maanden, toen Willem aan zijne moeder schreef, dat zijn huwelijk met Charlotte door de geboorte van een kind gezegend stond te worden, maar dat de aanstaande moeder nu en dan aan zwaarmoedigheid leed, antwoordde Juliana met verstandige troostwoorden, dat ‘het niet vreemd was in eene vrouw zwaarmoedig te worden, als ze ziet, hoe haar heer en echtgenoot door zijne vijanden van alle kanten belaagd wordt.’ In alles echter, aldus gaat ze voort, mag men op God vertrouwen, en daarom durft ze hopen, dat Zijne liefde ook de Prinses nabij zal zijn in moeilijke oogenblikken. Den 31sten Maart 1576 werd Oranje eene dochter geboren, die bij den doop de namen Louise Juliana ontving, den laatsten naam naar de vereerde en beminde grootmoeder. Het was een groote troost voor deze, te weten, dat de Prins weder huiselijk geluk smaakte; zij kende geen grooter zegen, zeide ze. En ze herhaalde het meermalen, ook nog in haar laatste levensjaar, in een brief aan haar broeder, dat het haar zoo verheugde goede tijdingen uit de Nederlanden te ontvangen omtrent de gezondheid des Prinsen, zijne Gemalin en kinderen. Charlotte van Bourbon heeft den weg gekend tot Juliana's hart. Mondeling of schriftelijk verkeer tusschen de dochter en de moeder was niet wel mogelijk, en toch wilde de eerste, dat de laatste een zichtbaar teeken hebben zoude harer liefde, en daarom zond ze aan de oude gravin een gouden armband, die deze tot op haar laatste levensjaar placht te dragen. Gelijk dit gouden siersel den arm der oude moeder niet verliet, zoo hield ook de schoondochter het goud der toewijding aan den zoon altijd in het hart. In hooge mate was het Juliana aangenaam en ten troost, dat hare dochter in oprechte vroomheid de Hervormde leer beleed. Niet dat Charlotte het bekeeringsproces des Prinsen zou hebben bewerkt, maar zij voedde en versterkte het beginsel der vroomheid in Willem's hart. En dit was het edele metaal, waarvan Juliana het zinnebeeld aan den arm droeg in het haar zoo dierbare geschenk van hare dochter Charlotte. Want waarlijk woonde de godsvrucht in die dagen in 's Prinsen hart, zooals wel blijkt uit Willem's brief van den 18den December 1575 aan zijn zwager, Graaf Wolfgang zû Hohenlohe, den echtgenoot zijner jongste zuster. ‘Ofschoon,’ aldus schreef de Prins, ‘ofschoon we schier van iedereen verlaten en verongelijkt zijn en van niemand eenige hulp verwachten, toch bouwen wij op den bijstand en den troost van Hem, in Wiens naam wij in gevaar verkeeren, en wij doen dit, omdat onze zaak zoo christelijk is en zoo eerlijk, dat voor haar geen gevaar geschuwd of ontweken mag worden.’ Na | |||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||
de hoop te hebben uitgesproken, dat er nog gevonden zullen worden, die hem zullen helpen in de handhaving van de zaak der vrijheid, vervolgt hij: ‘indien dit echter tegen onze verwachting niet mocht geschieden, dan leeft toch nog de onsterfelijke God, die de kracht van zijn arm zoo dikwijls heeft getoond, en wederom toonen kan.’ Is het niet, mag men vragen, alsof 's Prinsen moeder deze woorden van geloofsvertrouwen en standvastigheid in eene zaak, die men voor heilig houdt, hem heeft gedicteerd; alsof Juliana de pen heeft bestuurd van den zoon, die thans in den hoogsten nood zijn hart openbaart? Zooveel is zeker, dat Juliana van Stolberg in haar zoon, den Prins van Oranje, heeft geloofd tot aan haar laatsten ademtocht. Dr. Schwarz, die als raadsman met en in den dienst zijner grafelijke meesteres oud en grijs is geworden, die aan Juliana's graf heeft gestaan en bij haar sterfbed, getuigt het in zijn schrijven aan Graaf Johan van den 16den Juni 1580: ‘dat de Gravin hem des avonds laat nog eenmaal bij hare legerstede heeft geroepen, en dat zij in hare laatste oogenblikken van den Prins en van den gevaarlijken toestand van dezen en den mede in de Nederlanden omzwervenden broeder Johan sprak, en zeide, dat hare dagelijksche wenschen, beden en begeerten waren geweest: God mocht dezen zonen en het geheele Huis van Nassau al datgene toebedeelen, wat een ieder naar ziel en lichaam nuttig kon wezen.’
* * *
Wat Juliana van Stolberg voor Willem van Oranje is geweest, vooral in dien vreeselijken tijd der eerste tien jaren van den tachtigjarigen oorlog, kan moeilijk te hoog aangerekend worden en geroemd. En wat ze voor Oranje deed, dat heeft ze voor Nederland gedaan. Hare hulp en bemoediging ten dage van 's Prinsen ballingschap, hare bezielende brieven aan Oranje en zijne broeders, haar onwrikbaar vertrouwen in de zegepraal der goede zaak, ook als alles tegen schijnt te gaan, behooren in herinnering te blijven. Van den eersten dag der beroerten af aan tot in de laatste levensweken van Juliana toe, is het spoor van den moederlijken invloed in de geheele familie Oranje-Nassau merkbaar. Enkele voorbeelden, maar die van veel getuigen. In Augustus 1566 is Juliana's moederhart bevreesd voor de gevaren van den overmoedigen, vurigen zoon Lodewijk, en zij zendt hem een brief van roerenden eenvoud om hem te vermanen in alle dingen het eeuwige boven het tijdelijke te stellen. Bij den brief sluit zij een klein gebed in met verzoek aan Lodewijk, dat hij het alle dagen bidden zal, opdat ‘de beminde zoon voor alle kwaad behoed blijve en den Gode welgevalligen weg gaan moge.’ En Graaf Lodewijk heeft, na lezing van den brief zijner moeder, het bedoelde beschreven blaadje in zijn helm geborgen en het niet weer van zich gelegd, zoodat het op zijn lijk gebleven is, toen hij sneuvelde op de Mookerheide. In de jaren 1572 en 1573 gingen de zaken des Prinsen den goeden weg en heeft Oranje daarvan aan zijne moeder | |||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||
mededeeling gedaan. Hoe is haar antwoord: één dankbare juichkreet en hoe schittert haar vertrouwen op de toekomst in hare woorden, dat de goede God Zijne almacht en Zijne liefde op menigvuldige wijze aan den Prins wil toonen, en het dus plicht is te allen tijde op den Almachtige te bouwen. Straks wordt Haarlem belegerd en ondanks de dappere verdediging der burgerij moet de stad zich aan de Spanjaarden overgeven. Vreeselijk was het lot ‘dier arme lieden,’ en in een brief aan Lodewijk drukt Juliana haar diep medelijden uit. Maar haar troostwoord luidt, dat de zaak der vrijheid in Gods hand is, en haar vurig gebed is steeds, dat toch nooit eenig middel door de haren zal gebezigd worden, hetwelk tegen den Heer zijn kon. Al het overige zij Gode bevolen. Eene overwinning op de Zuiderzee is haar kort daarop eene reden tot vurige dankbaarheid en in hare blijdschap richt zij zich nog eens rechtstreeks tot het hart van Prins Willem, als zij hem verzoekt, haar toch nu en dan te schrijven, ‘want als ze des Prinsen schrift maar ziet, is haar hart weer voor een langen tijd tevreden.’ Helaas, er volgde weer eene droeve tijding, toen de slag op de Mookerheide aan hare beide zoons Lodewijk en Hendrik het leven kostte.
Lodewijk van Nassau.
Toen het vreeselijk bericht te Dillenburg aankwam, was de oude moeder bijna radeloos van Smart. Graaf Lodewijk, een man van 36 jaar, was de geliefde vriend der gansche familie en Graaf Hendrik, het jongste kind uit een gezegenden echt, nog slechts een hoopvolle jongeling van 24 jaren. In den eersten tijd bleef er nog eene flauwe schemering van hoop, dat de broeders gered waren, of misschien gevangen genomen, want hunne lijken waren op het slagveld niet gevonden. Maar folterend was toch de onzekerheid omtrent hun lot. Willem van Oranje had zijne moeder getroost met haar te wijzen op den wil Gods, zonder welken er niets geschiedt. Evenwel is Juliana troosteloos. Ach, zij weet het wel, ‘dat zij den Heer ieder offer schuldig is, maar menschen blijven menschen,’ en zij is zoo bedroefd. Hare droefheid kan slechts eindigen met haren dood, en ze hoopt, dat die haar spoedig verlossen zal. Toch vindt haar gefolterd hart de kracht om te gelooven en is het eind van haren brief de bede, ‘dat de Prins en wij allen in eeuwigheid niet van den Heer gescheiden mogen worden.’ Wie weet ook, ‘of niet de straffende hand Gods op de gansche Christenheid drukt, want de wereld is verzonken in een ijdel en goddeloos leven.’ Een weinig verademing in deze bange dagen brengt het ontzet van Leiden, den 3den October 1574. En zoo ging het telkens in dien wisselvalligen tijd; glorie en ramp- | |||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||
spoed volgden elkander als de golven eener felbewogen zee. Nu eens bracht het leed velen der wanhoop nabij, dan weer deed eenige overwinning de oude veerkracht herleven. Juliana's moederhart leefde alles mede, wat met haar zoon en in de Nederlanden gebeurde: Gelukkig is een vast gemoed,
Dat in geen blijde weelde smilt,
En stuit gelijk een taaie schild
Den onvermijdbren wederspoed.
* * *
Wij zijn gekomen tot de laatste levensperiode van Juliana van Stolberg, ‘de oude Gravin,’ gelijk ze destijds in de brieven der familieleden werd genoemd. In 't laatst van 1577 had ze nog een bezoek aan Königstein gebracht, maar sedert verliet zij Dillenburg niet meer. Haar gezondheidstoestand was wel niet ongunstig, maar zij begon langzaam ter been te worden. Ook leed zij nu en dan aan vreeselijke hoofdpijnen. Met vele familieleden bleef ze nog in briefwisseling, maar het kwam reeds voor, dat ze hare brieven dicteerde en alleen de onderteekening zetten kon. Kwelde haar de hoofdpijn, dan kon ze zelfs noch zien, noch hooren. Maar haar geest bleef nog onverzwakt en zij leefde gaarne in hare wereld van heerlijke en weemoedige herinneringen. Zoo bleef de toestand tot het voorjaar van 1580; toen begon ze merkbaar te verzwakken. De zomermaanden kwamen, maar het werd niet beter. Den 16den Juni, des avonds laat, liet zij Dr. Schwarz verzoeken tot haar te komen. Zij besprak met hem de bestuursaangelegenheden van den dag en zweeg toen; maar als haar trouwe raadsman afscheid nemen wilde, hield zij hem nog staande, begon te spreken over hare toenemende vermoeidheid en zwakte, en hare stem trilde van aandoening, toen zij den dienaar haar innigsten dank zeide voor de veeljarige trouw, haar en harer familie bewezen. Zij verzoekt hem, haar zoon Graaf Johan te vermanen, voor alle onderdanen in het Dillenburgsche gebied een goed vorst te zijn; zij gedenkt de kinderen van den Graaf en spreekt van een naderend scheiden. Hare onvolkomenheden moge men vergeven, zij waren het gevolg van haar tekort aan krachten, niet van haar gebrek aan goeden wil. Veel sprak ze nog over hare beide zoons Lodewijk en Hendrik en hun droevig verscheiden. Toen groette zij haren raadsman Dr. Schwarz ten afscheid en deze verliet het vertrek met tranen in de oogen. Den volgenden morgen was de oude Gravin weder opgestaan; wel klaagde ze dien dag over pijnlijke vermoeidheid, maar ze had zich een huismiddeltje toebereid en het had geholpen. Doch des avonds tegen een uur of elf werd ze onwel en moesten Graaf Ernst, haar trouwe gezel in de laatste tijden, en Dr. Schwarz geroepen worden. Toen deze in de kamer tot haar kwamen, wilde ze nog | |||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||
iets zeggen, maar hare spraak was belemmerd. Met groote voorzichtigheid werd zij te bed gebracht en er werd dien nacht bij haar gewaakt. Des morte 8 uren van den 18den Juni 1580 overleed de ruim 74-jarige Gravin zonder pijn of benauwdheden. Vier dagen later werd de overledene met groote plechtigheid begraven. Haar aandenken is in groote eer gebleven. En nu in onze dagen het portret der edele vorstenmoeder teruggevonden is en door eene fraaie gravure onder veler bereik gekomen, nu voegde een woord van herinnering aan de beroemde moeder van Willem van Oranje.
Den Haag, 25 Juli '93. Zij verliet Dillenburg niet meer.
|
|