| |
| |
| |
| |
Zaanstreek.
Door Remmert Dekker.
Nog herinner ik mij levendig, hoe wij op eenen schoonen avond in Augustus genoten, toen wij na eene lange wandeling door Waterland, betrekkelijk onverwacht het kalme, verhevene panorama voor ons zagen, dat de spiegelgladde, breede Zaan ons aanbood.
Wij waren van Purmerend over Jisp en Wormer de Zaanstreek genaderd, ons verdiepende in de geschiedenis dier nu nog welvarende, maar oudtijds rijke en belangrijke dorpen, wier dagen van voorspoed ons voor den geest waren gekomen, toen wij te Wormer aan de wegsloot den Beschuittoren hadden zien staan en te Jisp het schoone raadhuis hadden bewonderd. Bij den aanblik van het gebonden hoofd, afgenomen van den ouden geeselpaal en nu geplaatst op eene console voor het Wormerraadhuis, hadden wij in onze gedachte teruggeroepen die Pinksterdagen, toen de aanval der Spanjaarden zoo wakker werd afgeslagen door de moedige dorpsbewoners. - Wij waren de smalle dijkjes gevolgd en kwamen geheel onder den indruk van het kalme, rustige landschap. Slechts nu en dan werd de stilte afgebroken door het loeien van een der runderen, die uit hun dommelige rust waren opgestaan, de pooten diep in het vochtige, malsche gras verbergend. Heel in de verte staken de torenspitsen van verschillende dorpen boven de parelgrijze strook, die zich aan den horizon afteekende, uit, en deden ons vermoeden, nog een heel eind te zijn verwijderd van de eigenlijke Zaanstreek. Plotseling echter, bij eene bocht van den vóór ons uitkronkelenden weg, door eene opening in het aan onze zijde zich hoog verheffend riet, gleed onze blik over eene breede, kalme watervlakte. Een enkel vaartuig dreef traag er op voort, de groote lappen zeil slap latende neerhangen als vermoeide vleugels. Aan de overzijde een dier teekenachtige Zaansche dorpen met koepels en tot aan het water uitgebouwde huizen, hier en daar wegduikend in het groen, afgewisseld door enkele molens en fabrieksschoorsteenen, waaruit de blauwe rookwolkjes nog opstegen, wegdoezelend in de hooge, sterk sprekende avondlucht. Stil op onze stokken geleund, genoten wij dat treffende tafereel.
Eindelijk langzaam voortwandelende, naderden wij de plaats, waar wij konden worden overgezet, en toen wij werden voortgeroeid, breidde zich
| |
| |
aan alle zijden het heerlijke gezicht uit en bejammerden wij het, zoo spoedig er van te moeten scheiden.
Wij hadden de Zaanstreek bereikt op eene wijze, zooals ieder vreemdeling het eigenlijk moest doen. Langs een der vele wegen moest hij de Zaan naderen en geen gebruik maken van den trein, die hem dadelijk tot in het hart van de belangrijkste plaats voert. Het karakteristieke van de Zaanstreek gaat daardoor voor hem verloren. Komende uit Amsterdam, eertijds slechts over water en anders langs een der dijken of landwegen, die steeds voortkronkelen door de aan vaarten en slooten zoo rijke vlakte van Waterland, was het den wandelaar, als moest hij een groot eiland bereiken, dat daar als een lange strook te midden van die vlakke weiden lag. Juist die ligging is oorzaak, dat zoo langen tijd de Zaansche dorpen hun eigenaardig karakter hebben behouden. Nu snelt door die weilanden, alle vaarten en slooten in rechte lijn overbruggend, de spoortrein voort.
Raadhuis te Jisp.
Van het breede IJ is niets meer over dan een lange strook water, door zware dijken in bedwang gehouden, sterk genoeg om ook het stoompaard te dragen, dat, waar het verschijnt, alle herinnering aan vroegere toestanden doet ophouden, alles eenvormig makend naar het model der groote steden. Toch zal het niet gelukken de Zaanstreek geheel te berooven van haar eigenaardig karakter. Het vele water, dat steeds in moeilijke tijden de beschermer is geweest van deze landen, behoedt ze ook nu voor bepaalde karakterloosheid.
Toch is er al heel veel veranderd. Van de vroeger zoo buitengewoon talrijke molens, die hunne wieken lustig in het ronde deden gaan, is nu reeds meer dan de helft weg. Honderden zijn onder sloopershanden gevallen en nog steeds vermindert het aantal voortdurend en komen er voor inplaats de veel meer produceerende stoomfabrieken, die hare hooge schoorsteenen boven alles uitsteken. Waar vroeger de smalle wegen slechts weinig ruimte lieten voor het verkeer, zoodat men zelfs keuren noodig achtte, om de kinderen van den weg te houden, als de werkplaatsen en werven werden verlaten, en men het doelmatiger vond van de veel ruimere verkeerswegen te water gebruik te maken, die dan ook steeds gestoffeerd waren met boeiers, zeil- en tent- jachten: daar zijn nu de wegslooten reeds voor een groot gedeelte gedempt, de rijtuigen in gebruik gesteld en de zoo gezellige glazenjachtjes, als rariteiten
| |
| |
zorgvuldig weggeborgen in donkere schuitenhuizen, gedoemd tot langzaam verteren. De lust tot zeilen, in de laatste jaren weer aangewakkerd, is eigenlijk den Zaankanter aangeboren, maar 't is niet meer als voor jaren, toen ieder koopman gedwongen was met een der beurtschippers, meest brutale zeilers, of met eigen jacht te Amsterdam ter markt te gaan. De huizen zijn veel gemoderniseerd. Slechts hier en daar verheffen zich nog enkele oude geveltjes. Ze zijn meestal van hout en steken daardoor nog meer af bij de nieuwe, gepleisterde huizen van den tegenwoordigen tijd. Door ze rijk of eenvoudig, al naar dat de beurs het toeliet, met ornament te versieren, trachtte de Zaankanter aan zijn huis een behaaglijk voorkomen te geven. Deuren, bovenlichten, vensterblinden, poorten en gevels enz. alles werd door bekwame handen met snijwerk versierd. Steeds werden de attributen van het beroep des bewoners aangebracht of wel plastisch voorgesteld. In de enkele steenen huizen van den vroegeren tijd vindt men hetzelfde bij de gevelsteenen.
Oude deur te Zaandijk.
De voorgevel der huizen, naar de straat gekeerd, bevat den hoofdingang, doch steeds vindt men in die oude huizen nog een ingang voor het gewone verkeer. De eerste, de dooddeur, werd slechts bij enkele gelegenheden gebruikt. Aan de achterzijde, den Zaankant, vond men de eigenlijke woning, meestal uitgebouwd tot het water, eindigend in koepelvorm. Een koepel behoorde er bij, en dan veel ramen. Het uitzicht moest ruim zijn, zoowel over het erf, als over het water. In dit gedeelte van de woning was het woon-end, de schrijfkamer en de keuken.
Eenvoudig in doen en laten, in denken en leven, hield de oude Zaankanter niet van bluf. Degelijk in handel en wandel drukte hij zijn stempel op al wat hem omringde; maar toch: wat doen ze u aangenaam aan, wat bevindt ge u spoedig volkomen op uw gemak in die vertrekken, zoo stemmig van toon. De hooge lambrizeering van wagenschot, door gemarmerde pilasters in paneelen verdeeld, draagt zoo goed de in blauwgroen, door verschillende tinten in vakken verdeelde zoldering en wand. De zware eikenhouten balken met gebeeldhouwde karbeelen geven u zulk eene goede gedachte van de soliditeit der woning, en de blauwe tegeltjes-schoorsteen, soms met een geslepen spiegel zonder lijst er voor, ook wel met een of andere voorstelling versierd, eene
| |
| |
enkele maal met eene windroos, waarvan de wijzer door de boven op den schoorsteen staande windvaan wordt geregeld, doet het zoo goed bij het bruin van den wand. De geboende Spaansche matten, die den vloer bedekken, de stoelen met hooge, gedraaide leuningen en triemen, de lage, ‘flap aan den wand’, ronde, ovale of zeskante tafel op driepoot, het mooie koperen kroontje, de massieve zware Hollandsche kast, welke het blauwe of gekleurde kaststel draagt, het zoo rustig tikkende Zaansche klokje, alles noodigt u uit tot kalm ter-neer-zitten, om te droomen van die dagen van bloei en grootheid, toen de Zaan nog de oude Zaan was.
Zooals ik zooeven opmerkte, was de oude Zaankanter het type van een degelijk fabrikant of koopman. Hij ging geheel in zijne zaken op. Driemaal ter week moest hij naar stad (Amsterdam), naar de markt, d.i. de korenbeurs. Op de drie overige dagen bezocht hij zijne molens of werkplaatsen en had hij de handen vol om op het kantoor zijne zaken in orde te houden. Veel tijd om zich met dingen af te geven, die niet bepaald zijn werk raakten, had hij niet en daaraan is het toe te schrijven, dat hij over het algemeen niet bijzonder veel belang stelde in wetenschappelijke of kunstzaken. Schilderijen van eenige beteekenis treft men maar zeer weinig aan, een enkel familieportret misschien, maar wel vindt men op tal van voorwerpen zooals: tafels, presenteerbladen, haardschutten, togen, tabaksdoozen, bekers, borden en schotels, voorstellingen uit het dagelijksch leven, of van die dingen, welke hem het naast aan het hart lagen. Hier is 't zijn molen, daar de Groenlandsvaarder of het Zaangezicht van uit zijn koepel. Somtijds prijkt het voorwerp met de afbeelding van een of andere gebeurtenis, die alle gemoederen in beweging bracht als bijv.: het ongeluk met den woedenden stier of van den man onder den beer. 't Was den eigenaar te doen om eene nauwkeurige afbeelding. Zoo angstvallig mogelijk moest de schilder zijn erf of molen weergeven.
Wil men thans eens iets hooren, dat ons, die buiten zaken staan, meer interesseert, dan moeten wij ons wenden tot die enkele ouden van dagen, die de zaken aan kant gedaan of aan jeugdiger krachten hebben toevertrouwd.
's Avonds als de wijnster is opgegaan en hij met den langen gouwenaar gewapend in zijn hoekje zit, kost het weinig moeite hem over ‘vroeger’ aan het praten te krijgen. In zijn eigenaardig, niet bijzonder welluidend dialect, waarin hij de ch door een k, de dubbele a door een ee vervangt en waarin de ui als een niet uit te spreken klank u in de ooren klinkt, zal hij u verhalen van zijne moeilijke tochten naar de markt, bijtijds opgeroepen door den knecht van den veerschipper, die, als porder dienst doende, 's morgens vroeg bij de vaste klanten rondging, het uur vermeldende, waarop de schuit zou afvaren. Hoe konden mist en tegenwind dien overtocht uren lang vertragen en wat was het IJ meermalen onstuimig genoeg, om den ervaren schipper handen vol werk te geven!
Ge zult hooren, hoe het familieleven aan de Zaan bijzonder tot zijn recht kwam, en hoe uitgebreid die familiën veelal waren, zou u duidelijk worden,
| |
| |
als u werd verhaald, hoeveel personen er op den familiedag bij uw gastheer aan tafel verschenen. De dames met de korte Zaansche kap met juweelen voornaald, in zijden kassekien en damasten wachten, voorzien van beugeltasch
Herberg.
en tuigje. De heeren stemmig gekleed. De tafel gedekt met het fijnste damast en beladen met blauw of gekleurd porcelein, afgewisseld door zilver
| |
| |
en kristal; en aan het hoofd de gastheer met de groote bokaal in de hand zijne gasten welkom heetende. Een beeld van rijkdom en degelijkheid, en straks, als de mopsies, kleine, veelal op kostbare wijze gebonden boekjes met gezelschapsliederen, voor den dag worden gehaald, zal het oude: ‘Waar kunnen wij beter zijn dan bij ons goede vrienden’, ons opgewekt in de ooren klinken.
Was de familieband nauw, ook de verhouding tusschen den baas en zijn volk was en is nog in vele opzichten iets anders dan die van werkgever tot arbeider.
Kom op den nieuwjaarsmorgen maar eens kijken, doch liefst wat vroeg, want het volk komt al om zeven uur bij den ouden baas zijn' heilwensch uitspreken, en dat het wordt verwacht, bewijzen u de gevulde chocoladeketel en de opgetaste krentenbroodjes; ook staan de karaffen er niet enkel voor den pronk. De blokmaler, meesterknecht op een oliemolen, komt het eerst aan het woord, en de taal, die ge zult hooren, is bijzonder juist in dialect. 't Klinkt nog iets anders dan wanneer ge voor u zelf het, ‘Oitje met een jachie’ leest, (uit ‘van de Weichsel tot de Schelde:’), hoewel dat toch ook door een blokmaler is gemaakt. Oude Pekelharing heeft daarin het zijne bijgedragen om tal van Zaansche uitdrukkingen voor 't nageslacht te bewaren.
De echt Hollandsche gewoonte om, nadat men samen gewerkt had, ook samen eens te gastreeren, is aan de Zaan in ruime mate gevolgd. De maaltijden van de spuitgasten, vrijwilligers, die de brandspuit bedienen, ‘spuitmalen’, zijn nog in zwang. Het volk leeft met den baas, en de baas met het volk mee. Bij sterven en geboren worden, bij trouwen enz. komt dat vooral aan den dag, en de gevallen, dat een oude knecht reeds als jongen bij de familie in dienst is getreden, zijn niet zeldzaam.
Wanneer men van uit Amsterdam een uitstapje maakt naar de Zaanstreek krijgt men dadelijk den indruk, dat men een plaats nadert, die rijk is aan industrieele inrichtingen. Een aantal stoom- en zeilschepen liggen nagenoeg vlak voor de ruime binnenhaven en worden door rappe handen gelost. Ze brengen de grondstoffen aan, die in tal van fabrieken zullen worden verwerkt. Lange houtloodsen, waarin het gezaagde hout is opgeslagen, bewijzen dat deze tak van nijverheid, die eenige jaren lang kwijnde, weer tot grooten bloei is gebracht. Cornelis Corneliszoon van Uitgeest, die in 1592 den eersten houtzaagmolen aan de Zaan bouwde, zou zijne oogen niet vertrouwen, als hij eens zag op welke schaal de industrie, waarvan hij de grondlegger is, wordt uitgeoefend. In twee honderd jaar kan veel veranderen. Toen den 18den Augustus 1697 Czaar Peter, de man wiens komst te Zaandam als eene gebeurtenis van groote beteekenis gold en wiens naam nog door verschillende zaken in de herinnering wordt bewaard, de Voorzaan binnenvoer, klonk hem van alle zijden het gehamer en geklop op de vele scheepstimmerwerven tegen. Nu is er geen spoor meer van al die werven te ontdekken, en dat valt ons bijzonder op, als we lezen, dat in 1708 driehonderd zes nieuwe schepen op
| |
| |
de verschillende werven in aanbouw waren. Dat de werven aan de Achterbaan door den tijd zijn verdwenen, valt gemakkelijker te begrijpen. Midden door de Zaan ligt de Hoogedam, voorzien van sluizen. Deze bleken echter in 1608 reeds te nauw en nu vroegen de eigenaars van de werven aan de Binnenzaan octrooi aan, om een overtoom aan te leggen over den dam. Door eene vijf-en twintig voet breede en honderd-twintig voet lange, opene ruimte, die bovendien nog met eene bocht liep, brachten zij hunne schepen over in de Voorzaan, waar zij werden afgemaakt en opgetuigd. Het moet een vreemd schouwspel zijn geweest, als daar tusschen de huizen door een groot en log gevaarte over den dam werd gewonden, een schouwspel, interessant genoeg, om door den Keizer der Moskovieten te worden bijgewoond, en wel een bewijs voor de energie der scheepsbouwmeesters. In 1718 waren de afmetingen der schepen weer zooveel grooter geworden, dat de overtoom niet langer
Jachtje.
voldoende bleek. In dat jaar werd hij afgebroken. De sluizen in den dam zijn steeds eene belemmering geweest voor de vrije ontwikkeling aan de Binnenzaan, maar wij gelooven niet, dat de tijd verre is, waarop ze zooveel zullen worden verbreed, dat flinke zeeschepen kunnen doorgelaten worden om hunne ladingen te brengen aan de fabrieken aan de Achterzaan.
Een aantrekkelijk, verrassend gezicht levert de Binnenzaan op, gezien van den Hoogendam of van de sluizen. Een breede, kalme stroom vloeit daar tusschen de bebouwde oevers, en zelfs Keizer Napoleon trof het schouwspel zóó, dat hij de beide dorpen Oost- en West-Zaandam vereenigde en tot eene stad verhief, ‘sans pareil’ klonk het van zijne lippen. Toen hij echter eenige oogenblikken later een korte poos verwijlde in de kleine stulp, die een Czaar Peter enkele dagen had geherbergd, was het reeds weder uit met zijne goede luim, en wrevelig verliet hij eene woning, waarvoor de Keizerin niets overhad dan een smadelijken schaterlach. Twee jaren later volgde weer een keizerlijk bezoek. 't Was Keizer Alexander van Rusland, die eigenhandig eene wit marmeren gedenkplaat in den schoorsteen metselde, waarop alleen deze woorden staan:
Petro-magno
Alexander.
| |
| |
Geen vreemdeling stapt te Zaandam af, of hij wordt bestormd door liefhebbers om hem het Czaar Peterhuisje te wijzen, dat wel de herinnering draagt van Alexanders bezoek, maar waarin niets is, dat ons Napoleon in de gedachte roept. Wel komt ons zijn naam voor den geest, als wij denken aan dat zestal Zaansche burgers, die een paar maanden te vroeg meenden zich te kunnen verzetten tegen den wil van den Franschen Keizer en de slachtoffers werden van een bestuur, dat nog macht genoeg had, om elke uiting van vrijheidszin in bloed te smoren.
Van den Dam voert ons aan de Westzijde een breede wandelweg naar het schoonste gedeelte van Zaandam. De huizen zijn niet geplaatst als schutters in 't gelid en in geen enkel opzicht gelijkt die weg op een stadsgezicht. Een tiental minuten doorgewandeld en men ziet op een ruim plein een aardig kruiskerkje. 't Is de Westzijder of Bullekerk. Dien naam dankt zij aan eene schilderij, die ter herinnering aan een verschrikkelijk ongeluk in de kerk is opgehangen. Den wand versieren doet de voorstelling niet. Door een gordijn wordt zij zelfs aan de oogen der kerkbezoekers onttrokken, als zijnde minder geschikt om de stichting te bevorderen. Iets wat men dadelijk toegeeft, als men de afbeelding van den woedenden stier aanschouwt, die bezig is eene zwangere vrouw in de hoogte te werpen, en een man onder zijn hoeven te verpletteren.
Hoe dit onheil de gemoederen in beweging heeft gebracht, blijkt wel uit het groote aantal schilderijen, gravures en andere afbeeldingen, die van dit voorval op 29 Aug. 1647 zijn gemaakt. Op de tentoonstelling van Zaanlandsche Oudheden, in 1874 te Zaandam gehouden, vond men er een dertigtal.
Al voortwandelend wordt u van tijd tot tijd, door opene ruimten aan uwe linkerzijde, vergund een blik te slaan in het Westzijder veld. Op malsche weiden graast het vee, maar er is iets anders dat uwe opmerkzaamheid trekt. Daar, te midden van slooten en weiden, staan tal van molens en fabrieken, en al zijn er van de eerste nu niet zoo veel meer als in het midden der achttiende eeuw, toen men er ongeveer vijfhonderd kon tellen, toch zijn er nog genoeg over om u een denkbeeld te geven van de bedrijvigheid die steeds aan de Zaan geheerscht heeft.
En iedere tak van nijverheid kan spreken van eene eigene geschiedenis; wat gaf bijv. de papierfabrikatie aan veel honderden werk en brood! Geen concurrentie was mogelijk tegen het oude Hollandsche papier, en vele oude folianten zullen steeds den roem van de Zaansche papiermolens in herinnering houden. De snuifmolens hebben het geheel afgelegd. Toch waren ze van beteekenis, als men enkel nagaat, dat in 1796 alleen naar Spanje en Portugal zoo ongeveer 120.000 pond snuif werd verzonden, kiene enkele maal merkt ge ook terzijde van den weg een molen op, en ge vindt het wel wat gevaarlijk, dat tusschen de huizen die gevaarten hunne lange armen in de lucht zwaaien; en werkelijk, wanneer een stevige noordwester de wieken zwiepend doet rondgieren, dan is die vrees niet geheel ongegrond; maar men gewent
| |
| |
aan alles, en wanneer al eens zoo'n molenwiek of roede hare gewone plaats verlaat, soms een gedeelte van kap of stelling meenemend, dan volgt gewoonlijk eene aanmerkelijke schade. Doch zij strekt zulk een uitstapje zelden verder uit dan de molenwerf. Hare zwaarte is eene belemmering, en persoonlijke ongelukken komen zelden voor. 't Is echter geen ongewoon verschijnsel zulk een' molen, die, om den geijkten term te gebruiken, eene roed heeft ‘weggegooid’. Wanneer ge 's avonds, als de wind gaat liggen, eens een eind het veld ingingt, zou u van verschillende houtzaagmolens een eentoonig geroep in de ooren klinken. 't Zijn de stemmen der kotjongens, die luide de namen der molens afroepen, welke de vang nederleggen, en waarvan het volk gaat inhalen, d.w.z. den arbeid gaat staken. De meesterknecht mocht eens vergeten, dat ook zij naar het einde van den dag verlangen. Het is geen kleinigheid, de namen van de zelfs ver in het verschiet staande molens te kennen.
Eigenaardig is het, dat de gemoedelijke rijmen of dreunen, die bij het volk dienden om het onthouden te vergemakkelijken, langzamerhand in het vergeetboek geraken.
Misschien komt het wel hierdoor, dat door het vele sloopen het verband wordt verbroken.
De Zoeker, die staat ver in 't veld,
Het Jonge Big er bij gesteld,
De Ruiter met zijn zwarte paard,
De Haas al met zijn langen staart,
De Windhond met zijn grooten mond,
Het Konijn die zaagt de balken in 't rond,
De Ezel die maalt nacht en dag.
Daar de Blauwselmolen niet tegen mag, enz.
Zoo leerden de Zaandijker jongens reeds vroeg de verschillende molens kennen en aanwijzen. Sommige prijken met groote borden, waarop in beeld en schrift u de naam wordt gemeld.
Na deze uitweiding hebben wij de grens van Zaandam bereikt. Aan onze linkerzijde begint de wegsloot. Tal van bruggetjes stellen de bewoners der aan den overkant staande huizen in staat, hunne erven te verlaten. De eigenaardige stoffage, het glazen jacht ontbreekt. Het was voorheen het geliefkoosde vervoermiddel, om op visite of ter kerk te gaan, en als wij een rijtuig tegen komen, zou het mij niets verwonderen, dat ge uw wensch te kennen gaaft, om óók liever over water dan met een rijtuig vervoerd te worden. De weg is smal en de wal steil; toch is het eene gebeurtenis van gewicht, als er eens iets in de wegsloot is verdwaald geraakt, dat beter op den vasten grond thuis behoort. Paarden en koetsiers zijn aan de smalle wegen en aan de enkele draaiende molenwieken gewend, en rijden zelfs hier en daar onder de laatste door. Heel veel gelegenheid om de overzijde van de Zaan te bereiken is er niet; dat merkt ge op als we het schouw voorbijgaan. Voor voetgangers
| |
| |
bestaat echter hier en daar de mogelijkheid, om te worden overgezet, al wordt het niet altijd taalkundig juist ter uwer kennis gebracht, maar och, [...]en mangelt in Amsterdam toch ook liefst met eene d.
Hier en daar merkt ge aardige geveltjes op. De Kralentuin behoort tot het verleden, maar de Beeldentuin is er nog en nu staan wij voor het Zaandijker Raadhuis. 't Gebouw dagteekent uit de vorige eeuw en is langen tijd een deftig koopmanshuis geweest. In 1854 is het door de gemeente Zaandijk aangekocht en voor raadhuis ingericht. De groote ontvangkamer is nu [...] raadzaal veranderd en een paar vertrekken zijn aan de vereeniging voor [...]e ‘Zaanlandsche Oudheidkamer’ afgestaan. De pogingen, om na afloop van de Zaanlandsche tentoonstelling van oudheden te Zaandam, een museum op te richten, hebben schipbreuk geleden, en hoe jammer ook, om de geringe belangstelling moest men het juiste tijdstip, om eene belangrijke verzameling bijeen te brengen, voorbij laten gaan.
In 1890 accepteerde de gemeente Zaandijk het aanbod van den Heer Honig, om zijne uitgebreide verzameling voornamelijk door den Heer Jacob Honig Jansz. Jr. bijeengebracht eene plaats te geven in het raadhuis. Voortdurend wordt de verzameling nu uitgebreid en alles in goeden staat gebracht. Veel [...] er reeds, dat den bezoeker belangrijk voorkomt. In vitrines en aan den wand zijn een groot aantal platen te bezichtigen, waarvan enkele bijzonder merkwaardig zijn. Zoo is er bijv. eene afbeelding van het zoogenaamde Malle Schip, waarvan Daam Schijf in 1743 de uitvinder was. Het zou,
't Malle of onvoltooide schip.
onafhankelijk van wind of stroom, zich voortbewegen. Hij verkeerde in [...]een voordeeligen financieelen toestand en had bovendien met zooveel tegenwerking te kampen, dat zijne onderneming totaal mislukte.
Aenschouwers ziet mij toe
Want hier is wat bijzonder:
Hier is een seltsaem schip,
De menschen zijn verbaest:
| |
| |
Dit schimpdichtje was lang het eenige niet. Naijver en domme geringschatting zijn ook toen weer oorzaak geweest van het mislukken eener onderneming, die zeker getuigde van den ondernemingsgeest, die den scheepsbouwmeester bezielde en die dan ook wel noodig was om eenen tak van industrie zoo geruimen tijd van groote beteekenis te doen blijven. Daarnaast ligt eene gravure, den eersten houtzaagmolen aan de Zaan voorstellende: zelfs het houten molenbord is aanwezig.
Ick was de eerst, die 't houdt
Met saegen stucken saegde.
Hoe dat ment houdt op 't best
Doe men schreef Ao 1592 stout
Is deze molen 't Juffertje gebout,
Door Cornelis Corneliszoon van Uitgeest,
Die de eerste uitvinder is geweest.
Eerste Houtzaagmolen.
De Groenlandsvaart wordt ons in herinnering gebracht door een groot aantal platen en schilderijen. Een groot doek, voorstellende een' man, die op eene ijsschots door een beer wordt aangevallen, bekend onder den naam van ‘De man onder den beer’, laat ons zien, dat op die tochten naar het barre Noorden de schepelingen aan groote gevaren blootstonden.
Onder de aanwezige portretten van mannen van beteekenis, die aan de Zaan zijn geboren, behooren in de eerste plaats zij genoemd te worden, die door hunne nagelaten werken ons de gelegenheid bieden, kennis te maken met de geschiedenis dezer landen. Onder hen bekleedde zeker wel Jacob Honig Jansz. Jr. de voornaamste plaats. Hij leefde van 1816-1870. Groot was zijne liefde voor de Zaanstreek, en dat hij diep dóórdrong in al wat zijn belangstelling wekte, dat hij eene uitgebreide studie van het oord zijner geboorte had gemaakt, dat hij navorschte al wat hem duister voorkwam, dat bewijst het groot aantal zijner nagelaten werken. De Geschiedenis der Zaanlanden in twee lijvige deelen, de Historische Oudheid- en Letterkundige studiën, de schetsen van Over 't IJ, de veertien jaargangen van het Zaanlandsche Jaarboekje en enkele novellen, zijn van onschatbare waarde voor hen, die zich bezighouden met de studie van de Zaanlanden. Daarbij was hij een ijverig verzamelaar. Verschillende zaken, die zeker als
| |
| |
zoovele anderen in den tijd, toen men in 't geheel geen belangstelling had voor dergelijke studiën, zouden zijn verloren gegaan, heeft hij ten koste van veel tijd, moeite en geld bijeengebracht en nog bij zijn leven heeft hij zorg gedragen, dat ze ook na zijn' dood bij elkander zouden blijven. Nu vormt deze belangrijke collectie den grondslag van de in Juni 1892 geopende Zaansche Oudheidkamer. Hebben wij hem onze hulde gebracht, dan zeker noemen wij Hendrik Jacobsz. Soeteboom (1615), den boekdrukker uit De witte Pers, die tal van werken heeft nagelaten, waarin de eenvoudige man de vruchten van zijne nasporingen en onderzoekingen heeft neergelegd.
Ook Adriaan Loosjes (1689), den auteur van de Beschrijving der Zaanlandsche Dorpen, Jan Claes Schaep, den Wormerveerschen Cats en Gerrit van Orde (1774-1854), die als penningkundige een goeden naam had, mogen we niet vergeten.
Schilders van naam waren Jacob Cornelissen, die onder zijne leerlingen Jan van Schoorl mocht tellen en die met zijn altaarstukken eer behaalde, en Johannes Saenredam, leerling van den grooten Goltzius, maakte zijn naam als plaatsnijder beroemd.
Wij bezien ook het tweede vertrek, waarvan men langzamerhand een oud-Zaansch woonvertrek denkt te maken. 't Is nog niet zooals we het gaarne zagen, maar de toewijding van hen, die ons in staat hebben gesteld kennis te maken met zulk eene belangrijke bijdrage voor de geschiedenis der Zaanlanden, zal zeker niet verflauwen. Zij zullen bepaald niet rusten vóór de Zaansche Oudheidkamer ons een getrouw beeld geeft van het Zaansche volksleven. Laat ons hopen, dat zij in dat moeilijk pogen zullen worden gesteund door allen, in wier macht het is de verzameling uit te breiden; en als dan door den tijd en den drang der omstandigheden nog vele eigenaardige zaken en toestanden verdwijnen, zal men in de Zaanlandsche Oudheidkamer veel vergoed vinden.
Dat het eens een waardig monument worde voor een' roemrijken voortijd!
|
|