vaardigheid in den arbeid en dit streven naar ambachtelijke volmaking in de kunst is hem zijn levenlang bijgebleven en is zijn hoogste kenmerk geworden.
Maar toen hij vijftien jaren oud was keerde de meester der meesters terug in de gemeenschappelijke geboortestad en Geeraard Dou trad Rembrandt's atelier binnen. Daar ontwikkelden zich in den kundigen beroepsman de hoogere gaven van den kunstenaar. Het lijkt wel als een moedwillig gewaagde spreuk te beweren, dat Dou als kunstenaar een volgeling van Rembrandt is, en niets toch is minder betwistbaar. Vergeten wij niet dat de schilder van Banning Cocq's korporaalschap in 1631, terwijl Dou in zijne werkplaats verkeerde, de Opdracht van het Christuskind in den Tempel uit het Haagsche Museum schilderde: herinneren wij ons de keurigheid der bewerking, de warmte en de fijnheid van het licht, den rijkdom der gewaden en hun vreemden snit en wij zullen begrijpen hoe de schilder der Waterzuchtige vrouw rechtstreeks van hem afstamt. Hebben wij in dit laatste stuk ook niet de verzorgde weergeving aller bijzonderheden; de warmte van het licht, de rijkdom der gewaden? Is die doctor geen familie van de fantastisch gekleede eigenportretten van Rembrandt, van zijne rabbi's en patriarchen? Vinden wij in het Oostersch tapijt van Dou niet de rijke stoffen weer, die zijn meester zoo gaarne zag? En herinnert ons zelfs de hooge verdieping dezer ziekekamer niet aan de nog hoogere van den tempel, waarin Simeon met het Christuskind in de armen neerknielt?
Het groote verschil tusschen de beide Leidsche kunstenaars is dat Rembrandt een dichter, een ziener, en Dou een talentvol burgerlijk schilder was. De eerste ging waarheen hem zijn innerlijke aandrang en zijne onuitputtelijke verbeelding riepen, immer verder en hooger naar de sferen, waar kunst en natuur samensmelten en waar afbeelden gelijk staat met herscheppen; terwijl de andere voorzichtig blijft staan bij het vroegtijdig bereikte peil, dat hem het toppunt der volmaaktheid schijnt. Rembrandt wordt meer realist, schildert donkerder bruin en machtiger licht, altijd anders, altijd oorspronkelijk; Dou wordt misschien behendiger, maar blijft immer rijkdom van kleur, aanvalligheid van groepeering, levendigheid van voorstelling voor zijn ideaal beschouwen.
Maar met dit alles had hij veel van den grooten meester geleerd en onthield hij het goed, en dit juist was het wat den behendigen fijnschilder tot grooten kunstenaar maakte; hij leerde zien dat kleuren terzelfder tijd schitterend en malsch kunnen zijn, dat het licht een heel tooneel kan drenken en verlevendigen, dat de strijd van hel en donker een der belangwekkendste studiën voor den schilder is. En wat hij bij den grooten meester had bewonderd wist hij voor een groot deel in zijn eigen werken te doen overgaan.
Zijne kunst stond stil, zoo ook, voor zooverre wij weten, was zijn leven kalm en bedaard; hij stierf in de stad waar hij geboren was en werd daar begraven den 9den Februari 1675. Wij kennen zijnen levensloop weinig of niet, maar wij stellen hem ons voor, zonder groote vrees ons te vergissen, als een eerzaam burger, die zeer ingenomen was met zijne kunst en met zijnen arbeid, die in gemoede zijne taak vervulde en de verantwoordelijkheid op zich voelde wegen zijn uiterste best te doen om het beste te leveren wat