Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |||
Personen:
Het tooneel stelt voor een huiskamer; rechts vooraan (en schuin) een opengeslagen piano; tegen den achtermuur links een buffet met caraffe en glazen; in het midden van dien muur de deur.
Als het scherm opgaat zet Marie een quatre-mains-boek op den piano-lessenaar, daarna steekt ze de kaarsen aan.
Marie
(ze neuriet het Brautlied uit Lohengrin):
hè, een heerlijk ding dat Brautchor! - vooral nu!! - (ze huppelt naar den spiegel). Je hebt je beau soir, Mies! -
- Ik wou, dat ik hem vast bespreken kon voor zondagavond, wat heb ik er nù aan?... maar zondagavond... (verschrikt) pas op, daar is Free! - (ze huppelt naar Frederiek toe, die de deur geopend heeft - de meisjes kussen elkaar).
Marie.
Dag Free, dag oude jongen!
Frederiek.
Dag spokie! - hoe staat het leven?
Marie.
Best; uitstekend! ben je alleen?
Frederiek.
Zeg eens, wat scheelt jelui Bet?
Marie.
Waarom? zei ze wat?
Frederiek.
Nee; maar ze had een gezicht, toen ze me open maakte... brrr, azijn is er zoet bij!
Marie.
Och, ze is boos omdat ik een pudding gemaakt had van middag, en toen heb ik haar fornuis wat ingeknoeid, nu ja... maar lekker wàs-i! - 't is een gezanik zoo'n oude meid; alles willen ze beter weten, en theorie...? geen jota kennen ze er van! Als ik Bet wel eens vraag: ‘maar weet je nu, waarom je dit doet of dat’, weet je wat ze dan antwoordt: ‘omdat het zoo goed is, jongejuffrouw!’ | |||
[pagina 55]
| |||
Frederiek.
Zegt ze ‘jongejuffrouw?’
Marie.
Ja, dat is ook een getob, ‘juffrouw’ wil er niet in! - Leg hier je goed maar neer, ma is toch uit! - hm, wat zien mijn oogen! een nieuwe mantel?
Frederiek.
Wat zeg je er van? ma is in een bui tegenwoordig, - verbeeldt je, ik mocht een mantel uitzoeken, zoo duur als ik wou! par manière de dire, natuurlijk! - Nu zou ik hem van avond wel niet aangedaan hebben, maar jij moest hem zien, wat? pa zei: anders was de vrede van Europa in gevaar! - zie je? van binnen zij, èn de modekleur, èn een hoedje er bij! ma zegt, nu ik het toch zoo houden,... (ze breekt af, haastig) De muziek al klaar gezet? uitstekend! Dan moesten we maar beginnen, vindt je niet? - een beetje laat geworden! -
Marie.
Alleen gekomen?
Frederiek.
Bewaar me! net iets voor pa! nee, gebracht en gehaald, heel zedig! om 10 uur.
Marie.
Dan al? ja, dàn zullen we,... heb je al thee gedronken?
Frederiek.
'k Was zoo vrij!
Marie.
Nu maar, zoo'n dingetje komt altijd te pas, hè? (ze presenteert uit een zakje) ga je gang! je ziet, ik geneer mij ook niet! - ik geloof, dat ik nu alle winkels rond geweest ben, maar deze zijn de beste! -
Frederiek.
Ja, heerlijk! dankje! - ìk heb ook een verrassing, maar zoo meteen, eerst het geschäft! (de meisjes snoepen aanhoudend, totdat, wanneer ze naar de piano gaan, het zakje leeg is, dan frommelt Marie het in elkaar, en gooit het achter de canapé) - Zoo? de communicatie van Willy? wìj zijn gepasseerd, ma is woedend, enfin, dat is haàr zaak! - ik zie al zoo'n kaart van jòu in 't verschiet: Verloofd Marie...
Marie.
Malle meid! daar denk ik nog niet aan, hoor!
Frederiek.
Verbeeld je, dat ik nu eens bij jou op visite was! (gemaakt) Is dat uw salon, mevrouw?
Marie
(gemaakt).
Pardon, dit is zoo'n soort rommelkamer, ik zou niet graag willen, dat dìt mijn salon,
Frederiek
(a.v.)
En daarin ontvangt u mij? mevrouw, dat is impertiment!
Marie
(natuurlijk).
O, jè, je ziet wel, dat ìk nog niet geschikt ben voor mevrouw!
Frederiek
(a. v).
Dat zal ik dan maar in aanmerking nemen en u niet de oogen uitkrabben! (natuurlijk) Zeg, wanneer zouden wij eens aan het kibbelen komen? - (gemaakt) En mijnheer maakt het diè goed, en de kleintjes? hoeveel heeft u er?
| |||
[pagina 56]
| |||
Marie
(schaterend).
Zeven-en-dertig! mal schaap! - ik wou je wat zeggen, wat ook weer? o, ja: jij hebt wat nieuws gekregen, ik ook!: een prachtige waaier van rose veeren.
Frederiek.
Van? 't is toch geen St.-Nicolaas?
Marie.
Maak je maar niet ongerust: van pa!
Frederiek.
Zoo maar eens? ‘Ga je gang! je ziet ik geneer mij ook niet...’
Marie.
Zoo maar eens!
Frederiek.
Heb jelui de 100.000? nee, ik hèb een mooien, van wit ivoor!
Marie.
Wat zullen we er mee pronken van den winter!
Frederiek.
En ìk dan,... in Amsterd.,... (ze breekt af).
Marie
(verwonderd).
Ga jij naar Amsterdam? | |||
[pagina 57]
| |||
Frederiek
(verward).
Misschien,... zie je,... ik weet niet... een feestje bij tante... misschien... nog heel onzeker... spreek er niet over... ze wil... zullen we beginnen?
Marie
(spottend).
Dat schijnt een vreeselijke historie te zijn! - mij goed; beginnen! - (de meisjes gaan voor de piano zitten). Ik vind het toch zoo'n subliem ideé van me, om juist de dinsdagavonden te nemen, als pa en ma naar de comédie zijn, weet je...
Frederiek
(geheimzinnig).
Weet je wat ze spelen?
Marie
(evenzoo).
'k Wou het je juist vragen! in de recensie stond, dat het geen stuk was voor jonge dames! - pa zei: nu zou juist de zaal vol zitten! -
Frederiek.
Die pa van jou! een allerleukste man! weet jij hoe het heet? ‘Olympia's Huwelijk!’ van - van wie ook weer?
Marie
(onverschillig).
Weet ik dat? (geheimzinnig) Wil je het eens hebben?
Frederiek.
Heb jìj het ook? stout kind!
Marie.
En jìj? met meisjes, die zulke dingen lezen, heb ik geen conversatie, uit mijn oogen! - jij ook? typisch!
Frederiek.
Die sympathie tusschen ons, in alles, bepaald comiek! vondt je het nu zóó erg, zeg?
Marie.
Ik kan best begrijpen, dat dàt verboden waar is!
Frederiek.
Wat een eng slot, hè? doodgeschoten, of 't maar niets... (op de muziek wijzend) Wat heb je daar? het Brautchor uit Lohengrin? o, allerleukst! juist nu! (gejaagd) zullen we beginnen?
Marie.
Best 4/4 maat, dat zie je! - één, twee,... die Jenny Dauw, hè? wat zeg je er van?
Frederiek.
Dat die geëngageerd is? oud nieuws!
Marie.
Kind, waar kom je vandaan? 't is af!
Frederiek.
Wat blief je? (de meisjes draaien de stoeltjes vlug zoo, dat ze met den rug naar de piano zitten) hoe komt dàt zoo in eens? - van de week waren we op de receptie,... een bloemen!
Marie.
Goddelijk! - ja, ze zeggen dat hìj het heeft laten afgaan, hij vond haar onbeduidend of zoo iets!
Frederiek.
Arme stakkerd!
Marie.
Ze kreeg nota bene f 20.000 mee! | |||
[pagina 58]
| |||
Frederiek.
Pa zei achttien! enfin, op zoo'n bagatel zien wij niet, wel? - zoo is 't af? dat komt er van: ze kenden elkaar een uur, en toen geëngageerd,.... ik zei nog tegen ma, ik ben zoo blij,... (verward) ìk zou iemand minstens een maand,... ik bedoel... een keer of drie, vier.... begrijp je?... en nu die diamantjes ook terug? poor beast!
Marie.
En onze bouquet, een rijksdaalder...
Frederiek.
Zoo heb jelui een bouquet,... (geheimzinnig) weetje, wat ìk van de week gedaan heb? - je moet me niet uitlachen, - ik had toch niets te doen, en toen ben ik eens gaan zitten uitrekenen, hoeveel bouquetten ìk wel krijgen zou, als ik me eens engageer.
Marie.
Nu? en hoeveel?
Frederiek
(juichend).
Twee-en-veertig!
Marie
(verbaasd).
Twee-en-veertig? hoe kom je dáár zoo precies aan? van jouw kant alleen?
Frederiek.
Nee, van... (verward) zie je? ik heb gerekend, zoo'n ‘hij’, zoo'n onbekende, hoeveel die,... globaal, begrijp je?... Zullen we beginnen? - o, jè de ‘Tweede Vrouw’ heb ik uit!
Marie.
Nu, en hàd ik je te veel verteld?
Frederiek.
Zalig! tot drie uur 's nachts liggen lezen! zeg, op het laatst, als ze zoo dol verliefd zijn op elkaar, - en dan zìj in 't water,
Marie.
Mijn zakdoek was klets! maar heusch, laten we nu beginnen, we verpraten al onzen tijd! (ze draaien de stoeltjes naar de piano) 4/4 maat! één,
Frederiek.
Het Brautlied... waar houdt jij meer van, het Brautlied uit Lohengrin.
Marie.
Of de Hochzeitschmarsch.
Frederiek.
Van Mendelssohn? daar zat ik juist over te prakiseeren... och, weet je wat ik geloof? op zóó'n dag hoor je heelemaal niet wat ze trommelen, dàt moet een geroesemoes zijn in je hoofd! - Anny is naar Parijs, dàt weet je?
Marie.
Nog al kaaltjes! (dweepend) mijn ideaal...
Frederiek.
Italië? jij ook? o, die sympathie! als er ooit twee vriendinnen waren,... ja Italië!
Marie.
Maar eerst een man, die rijk is, zonder dat...
Frederiek.
Spreekt van zelf! ik zeg tegen ma, àls het in orde komt (gejaagd) zullen we beginnen?
Marie
(plagend, ze grijpt Free's handen).
‘Zullen we beginnen’? - nee, jongejuffrouw, dat zullen we niet! Eerst | |||
[pagina 59]
| |||
moet jij biechten! - denk je, dat ik doof ben? nee, als je mij foppen wilt, moet je slimmer zijn, draai je eens om! (de meisjes draaien de stoeltjes met den rug naar de piano) - 't staat op je voorhoofd, haha! (plagend) denk je, dat ik niet gemerkt heb, dat bij joù net als bij mij (ze breekt af).
Frederiek.
Bij jou ook? o, Mies, Mies!
Marie
(verlegen).
Bij mij ook? hoe bedoel je?... o, hemel! Wat stom,... verklapt! 't ging zoo mooi! - maar één ding: ik mag je zijn naam niet zeggen!
Frederiek.
Wat hindert dat? 't kan mij ook wat schelen, of-i Klaas heet of Piet of Trijn.
Marie.
Dat is anders een meisjesnaam, als ik me niet vergis!
Frederiek.
Nu ja, in 't vuur van de redeneering! - jij ook? o kind, zie je wel hoe we in alles sympathiseeren? (ze kussen elkaar) Mies, er hangt van de week zoo'n, hoe zal ik het noemen, zoo'n engagementsbui in de lucht.
Marie.
Bij ons, allebei! dat vind ik zoo typisch!
Frederiek
(triomfantelijk).
Zeg, bij mij maar liefst drie candidaten tegelijk!
Marie
(teleurgesteld).
Nee, bij mij maar één, (nuchter) maar dat komt omdat ik drie zusjes heb, en jij geen één! - pa zegt altijd: veel varkens maken een dunne...
Frederiek.
Ja, dat zal wel, varkentje! (troostend) Maar wat heb je aan drie partijen, je kunt er toch maar één doen? Zeg, hoe ben jij het te weten gekomen?
Marie.
Pa vertelde het in optima forma! comiek! - bij jou?
Frederiek.
Nee, ik merkte wel, dat er iets bijzonders was, en toen, niet vertellen hoor, toen heb ik eens aan de deur geluisterd, 's avonds! - maar nu gister, ma kan niet goed een geheim bewaren, toen vertelde ma me zoo iets, lang niet alles! en ik hield me natuurlijk van den domme,... verbeeld je: de eerste is een officier in Indië!
Marie.
Zoo? hoog? kolonel of zoo iets?
Frederiek
(spottend).
Veel hooger: tweede luitenant!
Marie.
Bewaar me! - rijk?
Frederiek.
Geen cent!
Marie.
Magnifique! nee, dán is de mijne anders!
Frederiek.
Je bent er nog niet, de tweede was een doctor.
Marie
(jaloersch).
Zoo? Zou jij een docter krijgen? jij? | |||
[pagina 60]
| |||
Frederiek.
Wat zeg je dat raar! - nee, die is ook geketst; ten eerste woont-i - op een dorp.
Marie
(minachtend).
Danke schön!
Frederiek.
En dan was er nog iets, met een moeder,... 'k weet het rechte niet, maar pa vond het niet goed!
Marie.
Groot, groot gelijk! - nee, de mijne, dàt is iets.
Frederiek.
Je bent er nog niet, lest best; de derde is een partij,... schatrijk! (angstig) hij is fabrikant.
Marie
(verbluft).
Fa... bri... kant... (haastig). Wat hindert dàt?
Frederiek.
Nietwaar? dat zeg ik ook! - ja, vroeger was mijn ideaal wel een advocaat, maar och.
Marie
(minachtend).
Meisjesidealen!
Frederiek.
Ik ben zóó blij, dat jij er ook zoo over denkt.
Marie
(afgetrokken).
Zeker... zeker... (plotseling). Zal ik je eens iets vertellen? de mijne is ook fabrikant.
Frederiek.
Hemel! wat zeg je, Mies? en rijk?
Marie.
Schat!
Frederiek.
Heerlijk, heerlijk, die sympathie tusschen ons, in alles, alles! (Ze kussen elkaar).
Marie.
Ik heb de mijne...
Frederiek
(tegelijkertijd).
De mijne heb ik van den zomer ontmoet op reis.
Marie
(teleurgesteld).
Toen al? en... verliefd?
Frederiek
(aarzelend).
Ik weet het niet,... of nee, dat niet! wel was-i - altijd erg beleefd, maar... gut, ik dacht trouwens niet aan het heele jonge mensch, ik had daar zoo'n boel cour, je weet wel! - Zie je, maar nu juist van de week schreef zijn oom, dat is pa's neef, dat hij wel kans zag het zaakje in orde te brengen, en...
Marie.
Nee, bij mij wou juist mijn oom het doen, en... misschien komen ze zondagavond bij ons, oom zou hem zien mee te troonen!
Frederiek.
Dan kom ik ook!
Marie.
Nee, nee, dat zul je wel laten, niet doen, nee! | |||
[pagina 61]
| |||
Frederiek.
Ik dacht er ook niet aan, 't was maar om je te plagen! wat doe je aan? ken je hem?
Marie.
Ik heb hem eens gesproken op een concert: een knappe kop, bruine oogen!
Frederiek.
De mijne ook! o, die sympathie! en blond haar.
Marie.
Nee, de mijne bruinachtig!
Frederiek.
Zie je wel, ieder zijn ideaal!
Marie.
En beschaafd!
Frederiek.
En de mijne dan! hij woont in Amsterdam.
Marie
(opgewonden).
Ja, ja, ik ook! o!
Frederiek.
De jouwe ook? o kind! zalig, zalig! hoera! - Nu, onder vriendinnen, ik kan je zijn naam wel zeggen, maar mondje dicht, hoor!: Hendrik.
Marie
(verbluft).
Hen... drik...?
Frederiek
(plechtig).
Ja! Hendrik Romein! -
Marie
(ze ziet Free versuft aan, springt dan op en schatert):
De mijne!!
Frederiek
(versuft).
Hoe bedoel je? de jouwe? wat?
Marie
(schaterend).
De mijne! de mijne! die komt Zondagavond!
Frederiek.
Wat? wat? o, laat me uitlachen! - (ze vallen beiden op een stoel neer, tusschen schateren door) : Hendrik... Ro... ein...
Marie
(a.v.)
Die... woont in Am... sterdam?
Frederiek
(a.v.)
Even... er buiten... op een vil... la?
Marie.
Hele... na? laat me uitlachen!
Frederiek.
Ik stik! ik stik! - (ze lachen nog lang, maar langzamerhand niet meer hartelijk) (Frederiek gaat plotseling bedaard zitten) Maar goed beschouwd, kan ik het me niet voorstellen, dat hij dezelfde zou zijn,...
Marie
(plotseling bedaard).
Waarom niet, kind?
Frederiek.
Waarom niet? om de eenvoudige reden, dat i-jou niet kent, en mij wel!
Marie
(spottend).
Misschien juist dáárom!
Frederiek
(verwijtend).
Mies! | |||
[pagina 62]
| |||
Marie.
Nee, zoo meen ik het niet! - maar, hoe kun jij zeggen, dat ik hem niet ken, ik was toch een dag met hem samen op een concert.
Frederiek
(spottend).
Een concert, dat een heele dag geduurd heeft? mij wat zwaar! maar dan nog: één dag! je weet wel, dat ik 4 weken met hem was in Ems!
Marie.
Maar dat-i volstrekt niet verliefd was, - eigen woorden!
Frederiek.
Nu goed, niet bepaald verliefd, maar toch ging-i iederen dag met ons om, en bouquetjes heb ik ook van hem!
Marie.
Pour le badinage bon, pour le mariage non!
Frederiek
(boos).
Marie!
Marie.
Kom, jij weet ook wel, dat op een badplaats... dat hoort er zoo bij! niet meer dan natuurlijk!
Frederiek
(opgewonden).
Aangenomen! goed, alles goed en wel, maar toch blijft vier weken meer dan een simpel dagje!
Marie
(na een kleine pauze).
Jij weet heel goed, dat er iets bestaat,... iets... de Duitschers noemen het: ‘Liebe auf den ersten Blick’! Zoo dom ben je niet, om dàt niet te weten!
Frederiek.
Dank voor je goede opinie! - ach wat: ‘Liebe auf den ersten Blick’? nonsens! - ja, in romans, maar... in Marlitt of zoo één...
Marie
(langzaam).
Heb jij niet tot vier uur 's nachts liggen lezen in ‘Marlitt of zoo één’?
Frederiek.
Tot half drie maar!... en was jouw zakdoek niet ‘klets’? een mooie uitdrukking! ladylike! allemaal nonsens; in romans prachtig, maar in 't leven? Liebe auf den ersten,... haha...
Marie.
Ja, ja zeker in 't leven! dat weet ik van menschen, die dat leven beter kennen dan jij.
Frederiek.
‘Of ìk’! zegt men er dan bij!
Marie
(zenuwachtig).
Laten we nu als 't je blieft, niet gaan kibbelen!
Frederiek
(zenuwachtig).
Nee, nee, niet gaan kibbelen, dat is te zot! - maar, ga eens na...
Marie.
't Is toch zoo klaar als een klontje; joùw ideaal was een advocaat, - jij bent jong, èn rijk,... èn niet leelijk, zou je nù al je idealen in den doofpot doen?
Frederiek.
Wat een engeltje! maar ik begrijp jou wel, mevrouw: ten eerste is dat klets,
Marie.
'n Mooie uitdrukking ‘klets’! ladylike! wie zei dat ook weer daar net?
Frederiek
(boos).
Kind, we zijn hier niet op een examen! - ja, zeker, zeker, dat is klets | |||
[pagina 63]
| |||
van jou,: joù ideaal was een docter, als je maar eens nagaat, dat geschwärm met je neef Ka,...
Marie
(angstig).
Daar geen woord over! (afwerend) nu, wat was mijn ideaal, een dokter, kom?
Frederiek.
Was het soms niet waar? - Zeker; omdat je zoo geleerd bent; (juichend) ‘hij’ zou toch niets voor je zijn.
Marie.
Waarom niet, als ik vragen mag?
Frederiek
(langzaam).
Luister kind, en doe er je voordeel mee: omdat zijn oom ons schreef, dat ‘hij’ vreeselijk veel pleizier had, in... in...
Marie.
Nu in? je lijkt wel niet wijs!
Frederiek
(a.v.).
In: natuurkunde! hoor je het?
Marie.
Wat zou dat? ik heb er niets tegen!
Frederiek.
Och, wat een snoesje! maar herinnert u zich misschien, wat u op school hadt voor natuurkunde? een vijf! een onschuldig vijfje: even voldoende! - (juichend) en ik, ik soms een acht, soms een negen,
Marie
(gejaagd).
En eens een zeven!
Frederiek.
Bravo! mooi onthouden! maar toch blijft zeven meer als vijf, volgens mijn berekening, of
Marie.
Meer als! ‘als’! heerlijk!
Frederiek
(driftig).
Nu meer ‘dan’, meer dan! overtreffende trap!...
Marie.
Nog heerlijker: overtreffende trap! haha! zeker, dat overtreft alles... in stomheid! -
Frederiek
(driftig).
Zijn we hier op een taalcongres? - de hoofdzaak, ontken die eens? of beweer je, dat zijn oom het niet schreef?
Marie
(driftig).
Wat gaat mij die oom aan? mal kind! haha, die gaat nog bluffen op iets... een jaar zijn we van school! - je lijkt niet wijs met je zotte gebluf!
Frederiek
(langzaam).
Nee, Mies, 't was geen bluf, en dàt ergert jou zoo: 't was de waarheid. Ben je nu overtuigd? daarom alleen vertelde ik het je,... rien que pour ça!
Marie.
Als ik je een raad mag geven,
Frederiek
(buigend).
In dank zal-i worden aangenomen!
Marie
(minachtend).
Wat buig jij mooi! (haastig) nu, dan zou, ik dat Fransch maar achterwege laten; lieve hemel! - Wat zei je daar; natuurkunde? denk je dan, dat er
| |||
[pagina 64]
| |||
één man is,.., welke man, al is-i nog honderdmaal fabrikant, of ingénieur, of,... wat ook... denkt gij dan,
Frederiek
(langzaam).
Nu wat denk ik? zal ik je helpen?
Marie.
Denk jij dan, dat-i meer geeft om zoo'n natuurkunde poespasje.
Frederiek.
‘Hij’ moest je hooren, dan was 't finaal uit!
Marie.
Om zoo'n natuurkunde poespasje, dan of zijn vrouw in vreemde talen kan converseeren?
Frederiek.
Jij mag wel beginnen het in 't Hollandsch te leeren! Ja, natuurlijk, denk ik dat!
Marie.
Het pleit voor je menschenkennis! waar heb je die opgedaan? op school? bij je thuis misschien?
Frederiek
(zenuwachtig).
Ja, natuurlijk denk ik dat! - maar laten we nu in Godsnaam niet gaan kibbelen, bedenk,
Marie
(zenuwachtig).
Nee, nee, niet gaan kibbelen; jij was anders mooi op weg!
Frederiek.
Ik? (trotsch) Nee, dat ik niet noodig! (langzaam) Wees toch niet zoo dom je te vergelijken met mij.
Marie.
Heel zedig! net een nonnetje!
Frederiek
(a.v.)
Iedereen weet toch, dat ik honderdmaal meer pretendeeren kan! - waar blijf je nu? gevangen?
Marie
(verward).
Ik... nee,... ik kan... (plotseling rustig) wat ben je toch dom!
Frederiek.
Is 't ook onbescheiden te vragen waarom?
Marie
(langzaam).
Met groote jeu vertel je eerst, dat-i rijk is...
Frederiek.
Schatrijk! - dat zeg ik nog!
Marie
(a.v.)
Wat kan dan zoo'n millionnair een paar duizend gulden schelen? - gevangen?
Frederiek.
O, denk jij van niet, dat is een bewijs, dat jij,
Marie
(juichend).
En nog iets! ik zeg niets van jouw pa, maar de mijne is docter, en jij weet heel goed, wàt hooger aangeschreven staat: doctor of koopman? - gevangen?
Frederiek.
Ik... ik... (snikkend) jij bent een spook, scherp nest, jij leeft als je plagen...
Marie.
Laatste argument: tranen! - nu wat doe ik? | |||
[pagina 65]
| |||
Frederiek
(woedend).
Jij, jij, jij, je bent een mispunt, een mes, dàt ben je! - kijk die kin ook maar eens, pa zei laatst,
Marie
(gillend).
Wat joùw pa zegt of niet-zegt, kan me geen lor schelen, versta je?
Frederiek
(streng).
Marie!
Marie.
Frederiek? geen lor zeg ik je! - (sarrend) Hoe kom je op het ongelukkig denkbeeld ons gezicht te gaan vergelijken? dwazer kon het niet, haha! of geloof je me niet? daar is de spiegel, haha!
(Frederiek ziet onwillekeurig in den spiegel).
Marie.
Nu? tevreden? wil je er een bij hebben soms?
Frederiek.
Ik zie, wat ik zie!
Marie.
Logisch!
Frederiek.
Zeker, en dat ben jij niet! (sarrend) Weet je nog, hoe ik eens jouw japon heb aangehad?
Marie.
Omdat de jouwe kapot was!
Frederiek
(a v.).
En hoe ik daarin zwemmen kon? - geloof je me niet? trek dan mijn mantel maar eens aan, als je kunt, haha!
Marie
(sarrend).
Die mooie, nieuwe mantel, exprès voor de gelegenheid vervaardigd? geef maar hier, kind. (ze neemt den mantel op, Free trekt hem driftig weg).
Frederiek
(bevend van woede).
Raak mijn goed niet aan met joùw handen! - no. zes drie kwart, nota bene!
Marie
(a.v.).
Wat een zonde! met zij gevoerd, zeg je? arm kind! misschien willen ze hem wel terugnemen!
Frederiek
(a.v.).
Je bent een être! (snikkend) Ik groet je, ik ga er vandoor!
Marie.
Kun je het niet volhouden?
Frederiek trekt zenuwachtig den mantel aan).
Frederiek.
(a.v.)
Waar is mijn hoed?
Marie
(verlegen).
Wil je gaan... alleen?... als ma het eens hoort,... dan...
Frederik
(a.v.)
Joù ma mag voor mìjn part,
Marie
(driftig).
Nu, hoepel dan op! (sarrend) Of, zeg eens, is het wel voegzaam zóó'n mooi kopje, alleen, - Misschien heb je nog wel een avontuurtje!
Frederiek
(gillend).
Daar heb ik meer kans op dan jij, jij, jij! | |||
[pagina 66]
| |||
Marie.
Kalm wat! we zijn geen vischvrouwen.
Frederiek
(gillend).
Nee, ìk niet, maar jìj, jìj, jìj!
Marie
(verlegen).
Gil toch zoo niet, denk aan de meid! - kom, laat ik je helpen met je ‘mooien’ mantel!
Frederiek.
Van jòu geen hulp noodig? (tusschen snikken door). Om één ding ben ik blij, dat ik je heb leeren kennen: dat spaart me een cadeau de volgende maand als je...
Kalm wat! wij zijn geen vischvrouwen.
Marie.
En ìk ben ook blij,
Frederiek
(a.v.)
Als je achttien jaar wordt, achttien, hoor je! - ìk eerst in Decemb...
Marie.
Dat ik jou heb leeren kennen! (snikkend) Al heb ik dan ook een vriendin verloren, of nee, niet verloren, want jìj, jij was er geen!
Frederiek
(a.v.)
Ik ben er wel een, maar jij, jij... ik groet je mevrouw Romein! haha!
Marie
(tusschen snikken door).
Wie het... laatst lacht... lacht... het... best!
Frederiek opent de deur, Marie volgt haar, beiden snikken... stem op den gang):
Jongejuffrouw, een briefkaart voor u, nu moet u toch eens hooren, die lamme briefbesteller:
Marie
(gejaagd).
Ja, ja, in orde! geef maar hier! - (ze neemt een briefkaart aan, terwijl ze de oogen met de hand bedekt. - Frederiek is verschrikt terug gegaan, en tracht voor den spiegel hare oogen droog te wrijven.
Marie
(de briefkaart half-luid lezend):
(Onverschillig). O, hij komt hier,... een P.S.: weet je dat,...
(Plotseling geeft ze een gil, laat den brief vallen, snelt naar 't buffet en schenkt zich water in; - Frederiek ziet verschrikt om, leest de kaart, geeft een gil, snelt naar 't buffet en schenkt zich water in).
Marie
(versuft).
Ver-loofd, | |||
[pagina 67]
| |||
Frederiek
(versuft).
Hendrik Romein! (Ze zien elkaar eerst verlegen, dan strak aan; plotseling barsten beiden in een zenuwachtig lachen uit).
Marie.
Zoo iets! ik kan niet meer! Hendrik Romein!
Frederiek.
Ik stik, ik stik! haha! zou 't waar zijn?
Marie
(verontwaardigd).
Natuurlijk, als Karel het schrijft!
Frederiek
(jaloersch).
Schrijft Karel jòu?
Marie
(triomfantelijk).
Ja mij! (haastig). Daar gaat je candidaat, Free, Prosit!
Frederiek.
En de jouwe! prosit! Plotseling geeft zij een gil.
Marie
(verlegen).
De mijne? (minachtend) ik had hem maar eens gesproken.
Frederiek.
Liebe auf den ersten Blick!
Marie.
Jij, was 4 weken met hem samen in Ems, en,
Frederiek.
Begin je weer? nu is 't toch heelemaal onzinnig!
Frederiek
(peinzend).
't Was een goede partij.
Marie.
Een goede partij, meer niet!
Frederiek.
Er was maar één maar; hij woonde in Amsterdam, en ik zei nog tegen ma: honderdmaal liever zou ik in den Haag blijven!
Marie.
Als je blieft, Scheveningen! - (plotseling) heb je laatst Rika gezien?
Frederiek.
Met dien gekken mantel? (ze ziet verschrikt naar haar mantel, dan verlegen) Kom, ik ga heen!
Marie
(verlegen).
In den avond, alleen? laat Bet je dan wegbrengen,... of... wacht nog een half uurtje, - we zullen elkaar toch niet opeten, | |||
[pagina 68]
| |||
Frederiek.
Wachten? (ze siet Marie strak aan, plotseling schaterend) O, o, zóó iets zots! - als twee honden vechten om...
Marie.
Vleiend ben je niet! (peinzend) geëngageerd,
Frederiek
(luchtig).
Iedereen moet leven! (plotseling) maar met wie nu eigenlijk? (ze neemt de kaart op) waar staat het? o, hier: P.S. -: ‘Gerda Maas,’ ken ik niet, jij?
Marie.
Nee! (luchtig) enfin, eigenlijk is het maar beter zoo, het gaat zoo zelden goed, een gemaakt huwelijk!
Frederiek.
We zijn toch nog zoo jong!
Marie.
Mijn ideaal,
Frederiek.
Mijn ideaal was een advocaat!
Marie
(haastig).
Ik ben bijna overtuigd, dat je die krijgt! een advocaat! (verlegen) kom, doe je mantel uit.
Frederiek.
Mijn mantel,... o, kind, wat was je toch scherp!
Marie.
Ik alleen? ik herinner me,... maar nee, kom laat ik je helpen!
Frederiek.
Wat waren we toch zot! o, als twee honden (plotseling) Mies, die ééne hond heeft spijt,
Marie
(verlegen).
Free heusch, ik had het niet zoo bedoeld, maar driftig ben ik, en jij... toe, wees niet boos!
Frederiek.
Wil je goed worden?
Marie.
En jij? 't was toch ook tè flauw: twee vriendinnen, om zoo'n bagatel! De vrede hersteld.
Frederiek.
De vrede hersteld? (de meisjes kussen elkaar) : ‘Gerda Maas!’ ken ik niet! (plotseling) Wie schreef het je nu eigenlijk? Welke Karel?
Marie
(onrustig).
Karel van Heem, mijn neef, je weet wel! | |||
[pagina 69]
| |||
Frederiek.
Die pas Dr. is geworden? (slim) Is die niet... voor een maand of zoo... geëngageerd met een... juffr....
Marie
(verschrikt).
Ben je mal? (kalm) Niet dat ìk weet! -
Frederiek
(plagend).
Zoo, en correspondeert ù dan met ongetrouwde heeren?
Marie.
't Is toch mijn neef! en ik had hem iets te vragen! o, hemel, ik weet niet eens meer wat-i er op antwoordde, ik heb het wel gelezen, maar vergeten! - (ze neemt de briefkaart op), (lezend) : Aan je verzoek,
Frederiek
(snel).
Wat schrijft-i er boven? ‘lieve Mies’?
Marie
(lezend).
Aan je verzoek kan gemakkelijk voldaan worden, te gemakkelijker omdat ik denk 14 dagen (luid) bij jelui te komen logeeren’. (juichend) Dàt is een pret! zoo'n aardige jongen! - hij is pas gepromoveerd, weet je niet?
Frederiek
(peinzend).
Ja, ja...
Marie
(half luid).
Een gezellige jongen!
Frederiek
(plotseling).
Dan moet ik toch ook eens komen kennis maken met dat wonder!
Marie
(koel).
Als je wilt... voor vreemden,... anders bevalt-i minder!
Frederiek.
(lachend).
Daar ben ik niet bang voor, als jij hem aardig vindt,
Marie
(droomend).
Nog al!
Frederiek.
Wat suf je? (schaterend). O, o! nù zal het ernst worden, ik zie al zoo iets in 't verschiet! nu, kan het Brautlied dienst doen! o, hemel, het Brautlied!
Marie
(scherp).
Voor joù bruiloft?
Frederiek
(wegwerpend).
Wel nee, hoe kom je daar aan? voor de jouwe! Wanneer komt dat wonder? (ze neuriet het Brautlied).
Marie
(opschrikkend).
Wat? wat meen je?
Frederiek
(schaterend).
Onze quatre-mains! nee maar! die arme kaarsen! zullen we beginnen? kom, dat is dan de repetitie!
Marie
(gejaagd).
Voor wiens bruiloft?
Frederiek
(geheimzinnig).
Ja... voor wiens bruiloft?... (Het scherm valt).
|
|