| |
| |
| |
Tante Martha.
Door Mevr. S.E. Modderman-Geertsema.
Toen in den zomer des vorigen jaars in engelsche tijdschriften werd verteld, hoe eene oude, zes-en-zeventigjarige negerin uit de republiek Liberia, zich van uit die verre gewesten had opgemaakt en den Oceaan was overgestoken, enkel en alleen om Koningin Victoria van Engeland met eigene oogen te aanschouwen, trad zij mij in eens weêr voor de verbeelding, die vriendelijke, moederlijke aunt Martha, zooals wij haar plachten te noemen, toen wij zelf nog waren gevestigd aan Afrika's Zuid-Westkust en Monrovia onze woonplaats was. 'k Denk altijd nog ietwat beschaamd terug aan mijne eerste ontmoeting met de oude vrouw, al is het misschien zelfverwijt, 't welk ik niet mag hebben, omdat ik toen op 't oogenblik onmogelijk kon toerekenbaar worden geacht, voor hetgeen ik tegenover haar gevoelde. Al heel spoedig toch na mijne aankomst in Liberia, moest mijn man voor zaken op de St. Paulrivier, den grooten waterweg, welke van Monrovia voert naar het binnenland. Ik gevoelde mij nog zeer vreemd in mijne nieuwe omgeving, zag er erg tegen op om voor eenigen tijd alleen achter te blijven en, meê gedreven door 't verlangen om iets van 't land te zien, wist ik toestemming te verkrijgen om meê te gaan, ofschoon mij genoeg werd vóórgehouden, dat aan zoo'n tochtje, voor dames vooral, nog al moeilijkheden waren verbonden.
Mrs. Ricks (Aunt Martha).
Hoe ik het toch maar zoo flink weg heb durven wagen, in eene kano de groote, breede St. Paulrivier op te gaan, is mij nu nog wel eens een raadsel, maar toen was mij alles, wat ik zag, bepaald zóó nieuw, dat ik aan geene gevaren dacht. 'k Vond 't in ons klein vaartuigje, 't welk met keurige matten was belegd en met een zonnetentje was overdekt, heel gewoon, doch zat heelemaal verbijsterd te kijken naar onze zwarte roeiers, ferme, flink gespierde kerels, die ons scheepje pijlsnel door het water deden voortschieten. Zij zongen gedurende de geheele vaart; de hoofdman, die het bevel voerde over de anderen, zong vóór, en dan viel het koor in en herhaalde den dreun, en groot was telkens
| |
| |
hunne dankbaarheid en luider werd telkens hun zang, als zij af en toe eens tabak òf brood òf gerookte visch kregen. Een eigenaardig vreemden indruk maakten op mij de mangrove bosschen, waarmede de beide oevers der St. Paul hier en daar zijn begroeid, daar het voor ons Europeanen toch eerst weêr zoo iets geheel anders is, boomen te zien, welker takken zoowel naar beneden als opwaarts groeien. Opgetogen was ik over de Stockton-Creek, het vaarwater, dat de St. Paul met de Messurado-rivier verbindt. Doordat het kanaaltje vrij smal is, schijnt het door de spiegeling op het water, alsof de toppen der mangrove-bosschen aan elkander raken op den bodem der rivier, zoodat het is, alsof men vaart door een omgekeerd groen gewelf, 't welk, wanneer het door eene heldere tropische zon wordt beschenen, zooals dien morgen, een magischen indruk maakt en aan het verblijf der water-nymphen doet denken. Doch hoe ongewoon ik ook vond die primitieve manier om rivieren te bevaren en welk een overweldigenden indruk ook op mij hadden gemaakt de grootsche, stoute natuurtafereelen, welke ik had aanschouwd, al de indrukken dezer nieuwe wereld werden voor 't oogenblik geheel uitgewischt bij mijne eerste ontmoeting met aunt Martha. Mijn man was sedert jaren in de Republiek gevestigd; handelszaken brachten hem langs de geheele kust in alle voor vreemdelingen geopende havens en over-bekend als hij was met alle notabele inwoners des lands, was hij er nog niet toe gekomen om mij te vertellen, dat hij nog al bevriend was met de familie Ricks. 'k Had dan ook geen flauw vermoeden van wat mij zou overkomen, toen wij aanlegden en aan wal gingen te Clay-Ashland, een schilderachtig dorp aan de St. Paul, om Mr. en Mrs. Ricks op te zoeken. Zij wonen prachtig mooi, onmiddellijk aan de rivier en op een vrij hoogen heuvel, van welks top men een schoon en liefelijk uitzicht heeft over het breede water en de met bosch begroeide heuvels rondom. Wij waren al op eenige farms
geweest, en daar ik alles zoo geheel anders vond als op onze Hollandsche boerderijen, trok ik nieuwsgierig naar boven, om eens te kijken, hoe deze, in dit voor mij vreemde dorp, er nu weêr zou uitzien. Aan 't huis viel niets bizonders op te merken; precies gebouwd in den trant der Liberiaansche farm-houses, heeft het beneden een hoog sousterrain, waarin eet- en provisie- en rommelkamer met een soort berghok. De slaapkamers en visitekamer liggen op de bel-étage en het geheele huis is omgeven door eene overdekte verandah. Toen wij aankwamen was er geene levende ziel in huis te bekennen en daar wij vooronderstelden, dat alle bewoners bezig waren in de koffietuinen of in de aanplantingen van cacao en suikerriet, gingen wij maar kalm op de verandah zitten wachten en genoten van de majestueuse omgeving. Niet lang hadden wij nog op de piazza vertoefd of er vertoonde zich in de deur een klein vrouwke, met gerimpeld gezicht, zeer donker van kleur, met ongedekt grijs, wollig haar en in een eenigszins versleten, ietwat slordig werkpakje. Zij had gemerkt, dat er eene boot aan hare landingsplaats lag vastgemaakt en kwam nu eens kijken, wie haar waren komen bezoeken. Toen zij mij zag was zij één en al verbazing; wel gaf zij mijn man even de hand, doch toen hij mij voorstelde als zijne vrouw, kwam zij regelrecht op mij af, sloot mij in de armen en
| |
| |
kuste mij alsof ik hare liefste zuster op aarde was. Dat vond 't oudje dan toch eens mooi, dat er eene blanke vrouw uit Holland was gekomen om in haar land te wonen en dat zij al zoo spoedig de rivier meê opkwam, om eens kennis te maken met alle bewoners der St. Paul. Zij en mr. Ricks hadden steeds op zeer goeden voet gestaan met den Hollandschen consul en 't zou hun een bizonder groot genoegen zijn, als zij ook iets konden doen om zijne vrouw zich in Liberia tehuis te doen gevoelen. Was ik eens met iets verlegen, dan moest ik het haar maar doen weten, zij zou mij wel terecht helpen; kreeg ik klimaatkoorts, dan moest ik maar bij haar op de rivier komen logeeren, want in Clay-Ashland was de lucht veel gezonder dan onmiddellijk aan de kust en zij wist zoo goed hoe iemand gedurende de koorts verpleegd moest worden. In een oogwenk had zij een fleschje palmwijn, dien de Liberianen bereiden op de manier als wij onzen berkenwijn, voor den dag gehaald en of wij wilden of niet, wij moesten een glaasje drinken op ons gezamenlijk eerste bezoek op hare farm. Die goede, trouwe Aunt Martha, zij was gelukkig zelf zóó in extase, dat zij niet eens bemerkte hoe verbluft ik stond, zoodat ik bijna niet antwoordde en van schrik mijn glas palmwijn in eens leêgdronk. 'k Merkte ook heel goed, hoe spotachtig mijn man mij aanzag en dat hij nu en dan eens kuchte, als hij mij onwillekeurig eenigszins zag huiveren, wanneer ik zoo terloops schuin naar onze zwarte gastvrouw keek. Wij waren dan ook pas in de boot terug en nauw was de farm uit 't gezicht, of ik kreeg eene heele preek en eene liefderijke vermaning om niet weêr zoo beteuterd te zijn en zoo raar te doen, en niet zoo heelemaal de klus weer kwijt te raken als zoo'n vriendelijk, lief moederke mij beetpakte en zoo innig omhelsde. Later, toen ik aan kleurlingen was gewend en wist, welk eene blanke ziel soms in een zwart omhulsel kan wonen, en 'k den reinen eenvoud en de hartelijke
welwillendheid van Aunt Martha had leeren waardeeren, heeft het mij dikwijls gespeten, dat ik het toen zoo griezelig vond, dat zij mij kuste. Een mensch is echter maar een mensch, en ofschoon ik, na ons jarenlang verblijf in de Republiek den indruk heb verloren van het verschil tusschen blank en zwart, vertrouw ik het mij zelf niet toe, dat ik nu beter zou doen en niet weder precies dezelfde gewaarwording zou ondervinden, als ik nog eens weêr voor 't eerst in mijn leven in Afrika kon komen en voor 't eerst Aunt Martha kon ontmoeten. Ja, ik geloof zelfs, dat, hoe waar 't ook misschien is, dat het kleed van den arbeid den mensch op het beste siert, ik de teedere omarming van de goede, oude ziel minder onaangenaam zou hebben gevonden, als zij toen was gekleed geweest in de mooie kleêren, waarmeê zij op bezoek was bij Engelands Koningin en waarin zij is afgebeeld in
‘Graphic’ en ‘London News.’
Maanden en maanden waren sedert verloopen en de belangen der firma, welke mijn man vertegenwoordigde, hadden ons een paar keer de geheele kust van Liberia op en neêr doen reizen. Wij waren geweest in alle ports-of-entry; ik had het prachtige Cape-Mount gezien en 't leven en werken leeren
| |
| |
kennen van de zendelingen, die aldaar wonen op den berg. Ik had gezeten op de uiterste rotspunt van Cape-Palmas, aan drie zijden door den Oceaan omgeven en van bewondering verstomd gestaan bij 't wilde breken der bruisende golven op de rotsen, welke die Kaap omringen. Ik wist nu, hoe gevaarlijk de baren kunnen zijn voor de rivieren en hoe hoog in den regentijd soms de branding aan 't strand kan staan als wij met de booten aan land gingen, en ook had ik kennis gemaakt met tal van inboorlingen en met de meeste notabele ingezetenen van het land, maar van Aunt Martha hadden wij gedurende dien tijd al heel weinig gehoord. Wij wisten enkel, dat een Amerikaansch oorlogschip
Hollandsche factorie te Cape Mount.
een tijdje op de reede van Monrovia had vertoefd; dat sommige van de officieren nu en dan een tochtje op de St. Paul hadden gemaakt, dat zij dan ook telkens de familie Ricks hadden bezocht en door de vrouw des huizes steeds op de haar eigene, vriendelijke en gastvrije manier waren ontvangen. 't Was misschien wel anderhalf jaar later, dat wij een bezoek brachten aan mevrouw Lydia Ann Johnson, op Plantershall, eene van de grootste plantages aan de St. Paul. Plantershall behoort nog onder Clay-Ashland en daar ook mevrouw Lydia Ann Aunt Martha zeer goed kende, besloten wij haar samen eens op te zoeken. Wij hadden echter al gehoord, dat zij in den laatsten tijd veel had beleefd en veel tegenspoed had ondervonden. Haar man was gestorven, en toen 't bleek, dat hare zaken niet zoo rooskleurig stonden, had zij de farm verlaten en was kleiner gaan wonen. Buiten hunne schuld waren de menschen financieel achteruit gegaan; Mr. Ricks had lang gesukkeld; eene ziekte onder het vee had hun veel schade berokkend en eene reductie in de koffieprijzen had het overige gedaan. Zij waren anders voorbeelden van farmers geweest;
| |
| |
zoowel man als vrouw waren altijd vroeg bij de hand en hielpen tot 's avonds toe zelf meê bij den arbeid; zij hadden steeds goed toezicht gehouden over huis en veld en gaard, en wisten hunne ondergeschikten met zachte tucht en wijzen tact te leiden, doch vele van hunne overgelegde spaarpenningen waren noodig geweest, toen al die rampen zoo op eens waren gekomen. Wij vonden de oude vrouw dan ook in veel eenvoudiger omgeving dan waarin wij haar hadden gekend, maar kalm en gelaten, volstrekt niet ter neêr geslagen en in zeer tevredene gemoedsstemming. Treffend kwam het nu uit, hoe waarlijk
Cape Palmas (Zuidelijkste punt van Liberië).
vroom zij was; hoe kalm berustend zij zich onderwierp aan 't geen God over haar beschikte en hoe het vaste geloof, dat bergen verzet en dat wij blanken zoo dikwijls de Liberianen hebben benijd, het hare was. Zij was zeer bedroefd over den dood van haren man en miste hem overal, doch God had haar veel geluk gegeven in haar huwelijk en nu mr. Ricks was weggenomen, paste het haar te berusten en dankbaar te zijn voor 't geen haar was overgebleven. Hare uiterlijke omstandigheden waren veel veranderd en het was voor haar een heel iets om rond te komen, maar zeer zeker was de beproeving haar toegezonden om haar wijzer en beter te maken. Als zij 't maar
| |
| |
wilde opmerken, had zij toch nog zooveel goeds behouden; zij had wel nooit eigen kinderen gehad, doch de zonen van haren man uit zijn eerste huwelijk, gedroegen zich tegenover haar alsof zij hunne eigene moeder was en zorgden voor haar zooveel zij konden. Zij kon nog zeer goed zien en hield zich onledig met het maken van quilts, dunne wit katoenen dekens, waarop allerlei mooie figuren van gekleurd katoen worden gewerkt en welke in Liberia veel worden gebruikt. Zij kon nog vrij wat huiswerk zelf verrichten, mocht af en toe nog gaarne een beetje in den tuin nakijken, was meestal gezond en had niet veel last van koorts. Zij had een tijdlang de hulp en steun mogen zijn van eene vrouw uit den naburigen Pessah-stam, die te haren huize aan de tering was gestorven. Deze stumperd had een poosje gewerkt op de farm van Aunt Martha en toen zij plotseling man en kind door den dood had verloren en van verdriet wegkwijnde, was zij door de oude vrouw liefderijk in huis opgenomen, trouw door haar verpleegd en, toen zij dood was, op hare kosten op eene nette manier begraven. Nu was zij weêr de troost en de toevlucht van eene blanke, Engelsche dame, die nog niet zoo heel lang in Liberia was geweest. Wij hadden van deze dame gehoord, doch daar wij zoo zelden te Monrovia waren en bijna nooit op de St. Paul kwamen, konden wij weinig voor haar doen en wisten niet, dat Aunt Martha hare reddende engel was geworden. 't Eerst, dat ik hoorde van mrs. N. of laat mij liever zeggen van mr. N., was te Monrovia, toen hij uitkwam met zijne tweede vrouw. In den loop van den voormiddag was er een Amerikaansch schip op de ree gekomen, en mijn man vertelde mij 's avonds, toen hij van de factorie t'huis kwam, dat er dien dag eene dame was geland, die ongetwijfeld eene blanke moest zijn. Den volgenden avond ontmoetten wij haar op eene wandeling met een vriend van ons en hoorden van hem later hare geschiedenis. Zij was eene Amerikaansche, die, naar 't scheen, door dweepzucht er toe was
gekomen om te trouwen met mr. N., welke haar groote dingen had voorgespiegeld van den nuttigen en veelomvattenden werkkring, dien hij als zendeling in Liberia zou krijgen. Haar vader, volbloed Amerikaan en als zoodanig geheel vervuld van al den kastengeest, welke in Amerika nog steeds heerscht tusschen het blanke en gekleurde ras, had zich met alle kracht verzet tegen haar huwelijk met een zwarte. Zij was daarom heimelijk getrouwd en weggereisd, zonder hare ouders er iets van te zeggen. Niet lang was zij nog aan boord, of de kapitein en de officieren van het schip merkten al, hoeveel moeite zij zich ook gaf om het te verbergen, dat zij zich erg teleurgesteld gevoelde. 't Bleek haar toen toch reeds, dat mr. N. niet was de karaktervolle man, dien zij dacht te trouwen; dat hij in verstandelijke ontwikkeling verre beneden haar stond en hij haar had gesproken van een werkkring, welke hem niet eens was toegezegd. Daarenboven was de man zoo ijdel geweest om uittekomen met zijne vrouw als passagiers eerste klasse. De Benevolence-Society, die zorgt voor den overtocht der emigranten, geeft hun de keuze om te gaan als passagiers tweede klasse en dan voor 't overige geld, bij aankomst in de Republiek, door haren agent een tijdlang te worden verzorgd, òf wel alles voor passagegeld te gebruiken. Onbezonnen genoeg,
| |
| |
had mr. N. het laatste verkozen en dáár stond hij nu met zijne arme, bedrogene vrouw in het verre, vreemde land, zonder geld en zonder eenig vooruitzicht het te zullen krijgen en mocht zich nog gelukkig rekenen in huis te worden genomen door Miss Mary Sharp, de methodist-zendelinge te Monrovia. Berouw en teleurstelling deden de arme vrouw van verdriet verkwijnen en toen ook nog de klimaatkoorts haar spoedig overviel, had de stumperd geen weerstandsvermogen meer en stierf vier weken nà aankomst, met eene bede om vergiffenis aan haren vader op de lippen. Deze was de tweede Mrs. N, want vroeger
Monrovia. Messurado-rivier en Stockton-Creek.
moet Mr. N. ook reeds in Amerika met eene blanke dame zijn getrouwd geweest. De vriendin van Aunt Martha was echter Mrs. N. N o. 3.
Mr. N. scheen zich in het eerst den dood van zijne vrouw nog al te hebben aangetrokken; althans hij begon wat te sukkelen en verloor allen moed en alle opgewektheid. Hij kreeg nog al erg klimaatkoorts en misschien ook was zijn geweten wakker geschud. Nauwelijks echter was hij er weêr zoo'n beetje bovenop, of hij begon er zoowaar over te praten, nu eens naar Engeland te gaan en zich op nieuw eene blanke vrouw te halen. Ieder, die hem had leeren kennen, lachte hem uit en hield hem voor een dwaas, maar werkelijk kreeg de man op de eene of andere manier geld om zijne passage te betalen en kwam ongeveer een half jaar later
| |
| |
terug met eene mooie, slanke, zeer beschaafde vrouw. Wij hoorden al zeer spoedig, dat zij op dezelfde manier in de val was geloopen, als de vorige; dat dweepzucht er haar ook toe had geleid om mr. N. te nemen en dat ook zij, om haar huwelijk met hare familie had gebroken. Ook zij merkte spoedig, hoe zij was bedrogen, toen zij in Liberia landde en er voor haar noch plaats van bestemming noch werkkring bekend was. Eenige maanden woonde zij met haren man te Monrovia; wij waren afwezig, doch hoorden in de verte, dat het er haar droevig genoeg ging en zij, zonder de liefderijke toenadering der Liberianen en de hulp en den steun van miss Sharp, zeker het lot zou hebben gedeeld van de vorige vrouw. Ter wille van haar zorgde het gouvernement later, dat Mr. N. werd aangesteld als leeraar in eene kleine gemeente en als onderwijzer aan eene kleine school in de buurt van Clay-Ashland, waar Mrs. N. zusterlijke vriendinnen vond in Aunt Martha en mevr. Johnson. Voor ongeveer twee jaren is mr. N. gestorven; zijne vrouw is eenigen tijd later naar Engeland teruggekeerd en naar wij hooren, weder in haren familiekring opgenomen. Zeer zeker zal zij, toen zij hoorde, dat mrs. Ricks naar Londen was gekomen om de koningin te zien, zelf naar de metropolis zijn gereisd om er hare oude Aunt Martha te begroeten en haar nog eens weêr hartelijk te danken voor alles, wat zij voor haar heeft gedaan in het verre Liberia.
Liberiaansche militairen.
Toen ter tijde kon mrs. Ricks maar niet worden uitgepraat over hare blanke vriendin en alles wat deze had te doorworstelen; zij hield er ons een heelen tijd over bezig. Daarna moesten wij in haren tuin eens zien, hoe de zoete aardappelen, jams eddos, egg-plants etc. stonden; of er ook gold-plums, broodvruchten en rijpe papayaas aan de boomen waren, op welke groote trossen bananen zij kon bogen en welk sierlijk, dicht begroeid, schaduwrijk laantje zij van hare butter-beans had gemaakt. Toen wij wederom gezellig tehuis zaten en zij ons een glaasje zelfbereide limonade schonk, kwam zij met een voorstel aan, waarover wij in 't eerst allen even verwonderd waren. Ongeveer een etmaal stoomens van Monrovia toch ligt Freetown, de hoofdstad van de Engelsche kolonie Sierra-Leone. Aldaar nu
| |
| |
zou worden gevierd het honderdjarig bestaan van de kolonie en groote toebereidselen waren er gemaakt voor een prachtig feest. Vele notabele inwoners der Republiek hadden besloten er voor eenige weken naar toe te gaan en onder hen ook mrs. Lydia Ann Johnson en mrs. Day, de vrouw van den Lutherschen zendeling op Mühlemberg-station aan de St. Paul. Door alles wat zij er over had gehoord, had mrs. Ricks ook zin in 't reisje gekregen. 't Zou zoo'n weldadige afleiding zijn na alles, wat zij had doorleefd, meende zij, en dan - zij was als klein kind, toen haar eigen vader zelf haar van slavernij had vrijgekocht, reeds van Amerika naar Liberia gekomen en had sedert nooit iets meer van de wereld gezien, dan de St. Paul en af en toe eens Monrovia. Nu wilde zij toch zoo gaarne met de andere dames mee naar Freetown en daar zij zelf de kosten niet kon betalen, had haar oudste zoon haar verlof gegeven aan de Monrovia-factory het geld te halen, 't welk de firma hem nog voor geleverde koffie verschuldigd was, indien mijn man zulks goedvond. De zoon, die in de buurt woonde, kwam juist onder dit gesprek binnen en zei, dat het hem eene voldoening was, zijne moeder eens iets te kunnen verschaffen, wat haar bizonder aangenaam was, en dat hij haar gaarne het geld gaf voor het uitstapje, omdat de brave vrouw steeds zoo lief voor hem was geweest. Toen dit dan was uitgemaakt, schreef mijn man voor de dames nog een briefje van aanbeveling aan zijn collega, den Hollandschen consul te Sierra-Leone, en Aunt Martha was in de wolken, dat zij zich bij de andere reizigers mocht aansluiten en over zeer korten tijd eens wat anders zou zien, dan de boorden der St. Paul en de omgeving in welke zij zoo vele, vele jaren achtereen had geleefd. Wij verlieten een dag of tien later Monrovia weêr om langs de kust te gaan, maar hoorden reeds te Sinoë, dat vele Liberianen waren vertrokken aan boord van de Nubia, onder bevel van den ons zeer bevrienden kapitein Davis, en dat
ook mrs. Ricks aan boord was. Toen wij weer tehuis kwamen, was het feest te Freetown reeds lang gevierd en hoorden wij allerlei verhalen over Aunt Martha. Aan boord van de stoomboot was zij steeds overal te vinden geweest, doch ieder liet haar maar begaan, gaf haar elke uitlegging, welke zij wenschte, en had schik in 't vriendelijke vrouwke, dat niemand hinderde en voor ieder een goed woord had. Hoe gaarne zij op reis ook praatte, bij het opvaren der Sierra-Leone rivier, misschien een uur stoomens tot vóór de stad, had zij van stomme bewondering geen woord kunnen zeggen. 't Is ook waarlijk meer dan verrukkelijk om zoo een poosje door te varen tusschen de voorsteden van Freetown, welke geheel in tuinen, palmboomen en bloeiende oleanders en de meest weelderige, tropische gewassen liggen verscholen, terwijl de Engelsche kasernes, verder op de berghelling gebouwd, boven alle uitkomen en nog weêr het eigenlijke hoog-gebergte als achtergrond hebben. En wederom zeg ik met Aunt Martha, dat nog wel het allerschoonste is, wanneer men opklimt naar de kazernes en vandaar neêrziet over stad en voorsteden en rivier met den blauwen, onmeet'lijken Oceaan in 't verschiet; onzes inziens hebben wij zelfs in de gebergten van Madeira nooit weder zoo'n prachtig punt aangetroffen. 't Moet vermakelijk zijn geweest mrs. Ricks te hebben
| |
| |
gezien en gehoord in Kissey-Road, eene straat in Freetown, welke herinnert aan de Joden-Breestraat in Amsterdam. Kleermaker, schoenmaker en allerlei andere bedrijven te zien uitoefenen in de open lucht en alles pasklaar aan tafeltjes of in opgeslagen tentjes op straat te kunnen koopen, dat was iets, wat haar leek en haar aantrok. De enkele Europeesche groenten, welke reeds in Freetown worden gekweekt, als: tuinkers, snijslâ, doperwten, eenig kropslâ etc., hadden zeer hare bewondering gewekt en verbijsterd had zij gestaan bij een paar paarden, de eenige in Sierra-Leone, welke een Engelsch officier van Madeira had laten komen. Paarden toch kunnen in Liberia niet leven; wordt er af en toe eens een ingevoerd, zoo sterft het al heel spoedig.
Aunt Martha ergert zich aan de waschvrouwen te Freetown.
Misschien is er te Monrovia wel eens een enk'le geweest ten dienste van een der blanke heeren van de eene of andere firma, doch zeer zeker nooit op de St. Paul en Aunt Martha had dus gedurende haar geheele leven misschien nooit een paard gezien. De waschvrouwen, die het goed voortdurend slaan op de dikke keien op den bodem van het ondiepe riviertje, 't welk voorbij Kissey-Read stroomt, had zij bijna een standje
| |
| |
gemaakt. Zoo weinig zorg te dragen voor haar toevertrouwd goed en er zoo raar meê om te gaan, dat ging haar aan 't hart. Hadden de dames, die haar vergezelden, haar niet teruggehouden, dan was zij zeker 't trapje aan den steilen oever afgegaan en had de vrouwen eens verteld, hoe schandelijk zij te werk gingen en dat zij 't goed liever tehuis in de kuip moesten doen en met hare eigene handen er weêr uitwasschen. In de moskee van de Mohammedaansche Hibboos en in de kathedraal van de roomsch-katholieken was 't haar niet heel best bevallen. Zij begreep zoo'n omslachtigen godsdienst niet, had zij gezegd, en bleef maar liever wat zij was: eenvoudig methodist. Beter was het haar gegaan in de verschilllende scholen, welke zij had bezocht en waar zij de kinderen overal eens had toegesproken. De andere dames hadden zich hiertegen willen verzetten, maar zij had gezegd: och, jelui moest mij toch laten begaan, want ik gevoel zoo'n behoefte om eens een goed woordje te zeggen. Gij weet wel, dat wij in onze Liberiaansche zondagscholen er reeds van kindsbeen aan in worden geoefend om vrijmoedig in 't publiek te spreken. Wij worden dan maar opgeroepen om op de tribune te komen, moeten eene buiging maken voor het publiek en, voorbereid of onvoorbereid, eene kleine aanspraak houden, en zoo is mij zulks zoo eigen geworden, dat ik het nu heel gewoon vind en zelfs gaarne doe. En Aunt Martha heeft het gedaan en zoowel leeraren als leerlingen hadden zich zeer ingenomen betoond met de oude, Liberiaansche vrouw en haar op de vriendelijkste wijze gedankt. Toen zij had gezien, dat er in Freetown eene bakkerij was en er eene vleeschhal bestond, had zij de handen ineen geslagen. Dat was dan toch eens een groot gerief, dat men niet steeds zijn eigen brood behoefde te bakken en dat men elken dag versch vleesch kon koopen. In Liberia was 't toch eigenlijk nog al te primitief, dat er niets van dat alles bestond en dat 't zelfs in Monrovia al mooi was, als men er
ééns in de maand versch vleesch kon krijgen. Dadelijk na aankomst, waren de dames met haar briefje van aanbeveling gegaan naar den Hollandschen consul en hadden door zijne bemiddeling veel gezien en genoten. Zij hadden meê gedaan in den optocht, welke tijdens het feest in Freetown werd gehouden en Liberia vertegenwoordigd. Daardoor waren zij gevraagd op de partij bij den gouverneur en op vele soirées in de stad en aan het feestvieren was maar geen einde gekomen. Voor mevrouw Lydia Ann, die reeds een paar keeren in Amerika was geweest, was dit alles niets bijzonders, maar mrs. Ricks was opgetogen en had nooit kunnen denken, dat er zóóveel in 't leven was te genieten! Wij zelf spraken Aunt Martha eerst nog weêr eenige maanden later, toen zij had gehoord, dat wij voor een veertien dagen thuis waren en zij naar Monrovia was gekomen om mijn man te spreken. Wij zaten juist 's avonds aan tafel en hadden mr. W. uit Hamburg, den eigenaar der duitsche firma, die tijdelijk aan de kust was, en eenige andere heeren te dineeren. 'k Liet haar daarom, toen zij zich liet aandienen, verzoeken, boven naar het salon te gaan en zich daar op haar gemak neer te zetten, tot wij zouden komen. Zoodra ik van tafel weg kon, ging ik gauw eens even naar haar kijken, maar de lamp brandde laag, en 'k vond niemand
| |
| |
in de kamer, noch op de piazza. Toen ik het licht opdraaide, zag ik haar rustig liggen slapen op de sofa, maar ik kreeg zoowaar nog eens weêr hetzelfde gevoel, als toen ik haar voor den eersten keer ontmoette. Zwart was Aunt Martha; zwart de hoed, welken zij nog op het hoofd had; zwart waren de rouwkleêren welke zij aanhad en zwart was het leêren overtreksel onzer sofa en alles scheen wel één geheel te zijn. Toen wij na het eten boven kwamen om koffie te drinken, was zij reeds een poosje wakker en had zich in onze kleedkamer wat opgeknapt, doch zij was niet recht op haar dreef. Zij was reeds den geheelen dag in town geweest; alles was haar tegen geloopen en nu was zij heel moe en daardoor misschien een beetje pessimistisch. Even vóór zij bij ons kwam, was zij geweest bij Amerikaansche baptisten-zendelingen, die nog niet zoo heel lang aan de kust waren en naar hare manier van zien al heel raar deden. Daar zijn mij nu al die menschen naar Liberia gekomen, om ons hier te helpen en te steunen, zei ze, maar als zij zóó onverstandig wilden beginnen, hadden zij wel eerst vóóraf mogen informeeren of er ook liefdezusters waren om hen optepassen. Daar zijn nu uitgekomen vier dames, nette, lieve, beschaafde vrouwen onder leiding van dien mr. H., een man, die zich in 't geheel niet op de hoogte heeft gesteld van de toestanden hier te lande. Hij begint met een stuk land te koopen van mrs. D., een verwilderd, met hoog struikgewas begroeid stuk grond. Toen 't weer was bloot gelegd, bleek het, dat 't vroeger een farm was geweest en van een farm-house waren ook nog de sporen aanwezig. Nu heeft hij daarop gebouwd een soort strooien huis, zonder eenig gerief en zonder genoegzame beschutting in den regentijd. 't Dak lekt aan alle kanten en 't gaat mij aan mijn hart, dat die dames daarin moeten wonen en er alle even bleek en ellendig uitzien. Eene er van hebben wij dan ook een paar weken geleden
al begraven, en als zij niet gauw maken, dat zij uit dat huis komen, gaan zij nog alle sterven. Dan ligt deze met de koorts en dan weer die, en waren de menschen hier in de plaats niet zoo allerliefst voor haar geweest en hadden zij haar niet zoo trouw opgepast en verzorgd, dan waren zij nu waarschijnlijk reeds allen dood. Heeft u dien mr. H. wel hooren preeken? ja, welnu, dan weet u ook welke schilderingen hij geeft van de groote zonden, welke hij zelf heeft bedreven, naar hij zegt. Wat goeds zal zulks nu doen? om mede diep gevallene broeders en zusters te vertroosten en wederom te doen opstaan, zegt hij. Nu, ik wil hopen, dat hij wezenlijk en waarachtig bekeerd is en door volle geloofsovertuiging wordt gedreven om onder ons het evangelie te prediken, maar wantrouwen doe 'k hem toch. 't Is misschien heel zondig van mij, maar ik kan niet nalaten hem te verdenken, dat hij 't ginds over den oceaan in de war heeft gestuurd, dat hij 't daar niet langer kon houden en nu naar hier is gekomen om een bestaan te zoeken. In plaats van geluk en vrede, brengt de man niets dan twist en onrust en brengt de menschen in hunne geloofsovertuiging in de war.
Tot nog toe leefden hier alle gezindten vreedzaam naast elkander. Er werd nooit naar gevraagd of men methodist of presbyteriaansch, episcopaalsch of baptist was, maar ieder eerde den godsdienst van den ander. Pater Stohl,
| |
| |
de fransche zendeling van Sierra Leone, die onlangs zich hier vestigde en zich enkel bezig houdt met de kinderen der inboorlingen te leeren en optevoeden, heeft hier nog nooit iets anders dan goeds gedaan en is zeer gezien onder ons. Doch mr. H. durft alles aan en haalt alles onderstboven; niets deugt, maar hij alleen heeft den waren godsdienst en weet hoe 't wezen moet. Vooral op pater Stohl heeft hij het gemunt, en ook die goede miss Sharp krijgt bij het veroordeelen ruim haar deel. Dat mag daar ginds over de zee heeten: ‘nut stichten en zegenrijk werkzaam zijn’, maar ik kan zoo iets niet goedkeuren, en naar mijne manier van zien, toont het: gebrek aan ware humaniteit en aan reinen christenzin. Hoe eene dame
Episcopaalsche geestelijken.
als mrs. C., die toch ook niet meer zoo piepjong is en naar zij zegt, lang in Europa en wel aan eene groote inrichting voor onderwijs in Rumenië heeft gewerkt, zich bij dien man kan aansluiten, is mij een raadsel. Ik geloof, dat zij al wel inziet, dat zij verkeerd heeft gedaan, want zij liet zoo iets merken, alsof zij gaarne op eigen wieken wilde gaan drijven en geheel op zich zelf beginnen. Verder hebben zij nog bij zich Lizzie F., dat mooie, jonge meisje van even twintig jaar. 't Jufferken doet goed haar best, daar valt niet anders van te zeggen; de kinderen houden veel van haar en gaan gaarne bij haar op school; doch moest die nu hier zijn? Zij is het eenige kind van eene ziekelijke weduwe en 'k heb haar gezegd, dat ik het heelemaal verkeerd vind, dat zij zich door mr. H. heeft laten overhalen om met hem meê te gaan. Mijns inziens zou zij vrij wat beter hebben gedaan en zou de goede God vrij wat meer behagen in haar hebben gevonden, als zij was tehuis gebleven om hare sukkelende moeder optepassen. Doch hoe 't ook zij, uit die strooien loods moeten zij hoe eer hoe liever en 'k heb hemel en aarde hier vandaag in town bewogen om gedaan te krijgen, dat zij de volgende week kunnen betrekken het huis van mr. Mc F., die
zooals u weet, onlangs is gestorven. En nu dit alles mij van 't hart is, mijnheer, ben ik weêr aan mij zelf toe en zal u maar dadelijk rondweg zeggen, dat mijn hoofddoel, waarom ik vandaag in town kwam, is, om u te spreken. Ziet u, meer dan zestig lange jaren achtereen heb ik niets gekend dan de boorden der St. Paul en nu ik wat meer van de wereld heb gezien, begroot het mij, dat mijn leven zóó is heengegaan en als ik nu nog een beetje wil genieten, moet ik haast maken. Mijne zoons hebben plan overmorgen bij u aan 't kantoor te komen, en nu ben 'k hier om u vriendelijk
| |
| |
te verzoeken om dan eens een goed woordje voor mij te doen, wat voor mij te pleiten en het met geld voor de producten zóó te schikken, dat zij nog eens weêr voor mij de reiskosten naar Freetown kunnen betalen; ik vond't er zóó mooi en zou er zoo gaarne nog eens weder naar toe gaan. Wij keken haar verwonderd aan en dachten, dat de oude vrouw door vermoeidheid niet recht wist, wat zij zeî, maar zij bleek goed helder en merkte best, hoe over haar werd gedacht. Kijk mijnheer zeî ze, ik geloof 't gaat u precies als mijne zoons, die vinden hunne oude moeder ook kinderachtig en lachen wat om hare nieuwe plannen. Zij vinden het een beetje ongelukkig, dat ik nu niet recht meer zoo tevreê ben in mijne oude omgeving en er een soort onrust over mij is gekomen. Maar al keurt u 't nu ook niet goed, zonde is het toch niet om het te vragen, en u helpt mij wel wat voort en schikt en schippert het zoo'n beetje, niet waar? Een paar dagen later werd er aan 't kantoor een poosje over en weêr gepraat en overlegd en gepleit en geschikt, en kwam het klaar, dat het reislustige moederke ten tweede male naar Freetown kon gaan. Dezen keer betaalde de jongste zoon voor haar, wel een beetje tegen zijn zin, maar hij vond, dat de goede vrouw zoo dikwijls eigen genoegen en eigen genot zich had ontzegd om de kosten hunner opvoeding te bestrijden en hen tot flinke mannen te vormen, dat hij 't niet over zijn hart kon verkrijgen haar te weigeren, wat zij vroeg, en nu hoopte hij maar, dat 't geld even goed besteed zou zijn als den vorigen keer. Dit mislukte echter wel een beetje; mrs. Ricks nam passage in de stoomboot ‘Mandingo’ en vertrok ten tweede male naar Freetown, doch zij vond er niet recht meer, wat zij zocht. Zij had zelf den indruk van 't eerste nieuwe verloren en de stad had haren feesttooi afgelegd en het leven ging er weer zijn gewonen, alledaagschen gang. Zij moest nu zelf haar eigen weg banen en
miste de lieve vriendinnen, die haar den eersten keer overal hadden terecht geholpen en gezorgd hadden, dat zij alles te zien kreeg en van alles mee kon genieten. Toen zij nu ook nog wat begon te sukkelen, besloot zij maar terug te keeren en was binnen een paar weken uit en te huis. Reeds toen was het bij haar een uitgesproken wensch om naar Engeland te gaan en de koningin te zien en te spreken. Om aan dien grooten, laatsten wensch haars levens te kunnen voldoen, zou zij voortaan werken en sparen en zuinig zijn, tot zij zooveel had bijeengegaard, dat zij zelf de kosten voor die groote reis kon bestrijden. Eenige jaren heeft zij hiervoor noodig gehad; veel heeft zij er voor moeten werken; veel ontbering heeft zij zich er voor moeten getroosten en vele genoegens heeft zij er zich voor moeten ontzeggen - ‘maar waar de wil is, is ook de weg’ en in Juni van het vorige jaar kon zij op reis gaan en kwam met de stoomboot ‘Calabar’ in Liverpool. Van onderscheidene kanten had men in Liberia zijn best gedaan om haar duidelijk te maken, dat zij bezig was een luchtkasteel te bouwen en hare onderneming geen doel zou treffen, omdat het in Europa heel iets anders is om in aanraking te komen met koningen en vorsten, dan onder de inboorlingen van Afrika. Men had getracht haar aan 't verstand te brengen, dat hier de gekroonde hoofden staan op de hoogste sport der maatschappelijke
| |
| |
samenleving; dat het zeer moeilijk is om toegang tot hen te verkrijgen, en dat ‘hen te zien en te spreken’ een voorrecht is, 't welk slechts aan enkele uitverkorenen wordt vergund. Er was echter geen praten tegen; 't zou allemaal wel waar wezen, meende zij, maar als de koningin wist, dat zij naar Engeland was gekomen alleen om haar te zien, dan zou er voor haar wel eene uitzondering worden gemaakt en zou zij wel worden ontvangen; en haar onwrikbaar vertrouwen is niet beschaamd geworden. Aan boord vertelde zij natuurlijk ook het doel van hare reis, en als zij dan telkens ongeloovig werd aangekeken, of, om haar teleurstelling te besparen er op werd voorbereid, dat zij op ‘Windsor Castle’ zou worden afgewezen - dan verklaarde zij voldaan te zijn, als zij koningin Victoria in de straat maar voorbij zou zien rijden. Bij aankomst in Liverpool trok mr. Jones, een der mede-directeuren van de stoomboot-maatschappij ‘Elder, Dempster en Comp.’, zich harer aan en schreef over haar en haar verlangen aan sir Francis de Winton. Toen de koningin hoorde van Aunt Martha en hare verre reis en het doel van haren tocht, liet H.M. haar oogenblikkelijk verwittigen, dat haar verzoek zeer gaarne zou worden toegestaan. Zoo werd zij dan op Zaterdag den 16den Juli, door dr. Blyden, den Liberiaanschen minister-resident en zijne familie naar Windsor Castle geleid en bij de koningin gebracht, die haar ontving in tegenwoordigheid van den prins en de prinses van Wales. Herhaaldelijk drukte H.M. haar de hand en sprak haar zeer lief en vriendelijk toe. Eene prachtige lunch werd haar en haren geleiders aangeboden in ‘Lancaster Tower’ en toen mochten zij het geheele paleis zien en werden door bijna alle vertrekken rondgevoerd. Hoogst dankbaar en meer dan voldaan over de onderscheiding, welke haar was te beurt gevallen, keerde mrs. Ricks 's avonds naar Londen terug en verliet eenige dagen later Engeland met de
stoomboot ‘Cameroon’. Zelf niet vlug met de pen, verzocht zij een paar medepassagiers voor haar een brief optestellen, welke in een der voornaamste dagbladen kon worden geplaatst. In dit schrijven, 't welk zij op de post deed te Las-Palmas, de hoofdstad van Groot-Canaria, zegt zij, dat het haar eene behoefte is, nogmaals van uit de verte al hare vrienden en kennissen recht hartelijk te danken, voor wat zij voor haar geweest zijn en voor haar gedaan hebben tijdens haar verblijf in Engeland. Het bericht, dat Aunt Martha zoo vriendelijk door koningin Victoria was ontvangen, was haar reeds vooruit gereisd en maakte een gunstigen indruk op de Liberianen, die 't nog nooit recht kunnen vergeten, dat eenige jaren geleden, ‘the disputed boundaries’, een strook land, tusschen de kolonie Sierra-Leone en de noordelijke grenzen der Republiek gelegen, door Engeland zijn geannexeerd. Toen zij in Monrovia aankwam, was er eene heele damesschaar uit het stadje om haar te ontvangen en werd zij eerst geleid naar de methodistenkerk en aldaar toegesproken door den burgemeester. Aan den avond van den dag werd haar een feestelijk onthaal bereid in het Mansion-house van den President der Republiek en den volgenden dag ging zij de rivier op. Vóór zij naar haar eigen huis ging, werd haar door vele vrienden van de plaats harer inwoning eene lunch aangeboden op Plantershall en werd er in sierlijke bewoordingen en krachtige taal op
| |
| |
haar getoost door Vice-President Colemann, die te Clay-Ashland woont.
In de Engelsche tijdschriften wordt zij ‘the latter day pilgrim’ genoemd en voorwaar eenig in zijne soort is wel hare pelgrimstocht geweest. Tegenwoordig leeft zij vreedzaam voort in haar klein huisje niet ver van haar vroegere farm; zeer dankbaar, dat aan al hare wenschen is voldaan en bereid om te sterven, zooals zij zegt.
Wij, die haar hebben gekend in haar eenvoudig, beminnelijk leven, zijn volkomen overtuigd van de waarheid van deze hare woorden. Met onwrikbaar geloofsvertrouwen zal zij ook blijmoedig bereid zijn heen te gaan, als zij tot de laatste pelgrimsreize wordt opgeroepen, en ook dan zal zeker hare hope niet beschaamd worden; zij is nuttig geweest en heeft trachten goed te doen in haren kleinen kring, waàr en wanneer zij er gelegenheid voor had, en zij heeft zich er zooveel mogelijk op toegelegd, om te woekeren met het ééne talent, dat haar hier op aarde was toevertrouwd. Haar goed voorbeeld is ook ons blanken soms geweest ten zegen en tot leering in een land, waar eene brandende tropenzon, eene gemiddelde temperatuur van 84° en last not least de steeds terugkomende klimaatkoorts ons zoo dikwijls hebben gemaakt wankelende knieën en slappe handen. De gedachte aan haar heeft ons nu en dan opgericht en is ons meer dan eens ten spoorslag geweest om ons best te doen, onze energie en onze opgeruimdheid te behouden, als we ons voelden wèl moede en wèl mat. Als wij ons harer herinnerden, schaamden wij ons te vertragen op onzen weg en minder te zijn dan die eerbiedwaardige, brave, zwarte vrouw, die onder alle omstandigheden zich aangordde om het hoofd omhoog te houden en bij de rampen des levens poogde telkens en telkens weêr in beoefening te brengen de schoone leuze, welke onze zoo zeer gewaardeerde vriend Zijne Exc. Johnson, de toenmalige President der Republiek, steeds hoog hield en waarmede hij bij elke gelegenheid zijne Liberianen trachtte optewekken en aantemoedigen:
Onward, onward, always onward and upward!
|
|