| |
| |
| |
De militaire academie.
Door George Kepper.
VIII.
Wat onuitsprekelijk genot was het, des Zondags - aanvankelijk was dit een feest, dat eenmaal in de drie weken gevierd werd - te worden losgelaten en de citadel, genaamd K.M. Academie, te mogen verlaten. Wat werd daar dagen te voren reikhalzend naar uitgezien.
Men moest dan eene invitatie van een goed befaamde familie in de stad hebben, werd voorzien van een verlofpasje en dit staatsstuk moest door het hoofd van het gastvrij gezin worden afgeteekend. Geene vrouw of dochter mocht dezen duren plicht van den gezeten Breda'schen burger vervullen.
Ginneken-poort.
Wee den beklagenswaardige, die geene kennissen had, welke zich over hem ontfermden; in het gulden tijdperk, door ons beschouwd, mocht de jonker dan nooit de - niet eens vergulde - kooi verlaten. Maar door tusschenkomst van zijne vrienden ontving hij gelukkig bij tijd en wijle eene pseudo-uitnoodiging, en de edele weldoener, die deernis met hem had, was genegen om zijn pasje af te teekenen, ten bewijze dat de kadet niet in de open lucht of - nog ontzettender! - bij een banketbakker den vrijen tijd had doorgebracht.
Doch het wantrouwend gezag sluimerde niet. Om dergelijke schandelijke misbruiken te voorkomen, werden op ongeregelde tijden onkreukbare onderofficieren uitgezonden om huiszoeking te doen en door eigen aanschouwing zich te overtuigen, dat de genoodigden werkelijk in de gastvrije woning aanwezig waren; er werd aangescheld en de jonker te spreken gevraagd. Deze kreeg een kleur van schaamte, moest zich aan den sbir vertoonen, en dan was de zaak in orde; afgestempeld behoefde hij niet te worden. Werd
| |
| |
hij onverhoopt niet aangetroffen in de woning, waar hij behoorde te zijn, dan volgde eene voorbeeldige straf en het huis van den gezeten burger werd verboden. Men kan nagaan, hoe vereerend dit Russisch politietoezicht voor alle betrokken personen was.
Hoe gezellig het mocht zijn, de permissie-uren in den schoot eener bevriende familie door te brengen en aldus een huiselijke matinée te slijten of het gebruikelijk aantal kopjes thee te nuttigen, de jongelui wilden toch ook wel eens 'n luchtje scheppen; grooter weldaad dan een pasje zoodanig af te teekenen, dat zulks tot de mogelijkheden behoorde, kon al niet worden bewezen. Logementen en koffiehuizen waren verboden; het spionnenstelsel spreidde zijne netten door de stad uit en dus bestonden er gevaren, welke alles behalve denkbeeldig waren.
Het gevolg was, dat het uitgaan onder deze omstandigheden veelal een matig genot opleverde; de kadet, die tegen wil en dank de menschen tot een zeker uur moest blijven ‘bezoeken’, op gevaar af van hen danig te vervelen, was hiertoe verplicht; zoodoende waren veelal die gedwongen bezoeken wederzijds een corvée, waaronder het gezellig samenzijn niet weinig leed.
Bij enkele families was het de zoete inval; waren er jonge dames aan huis, dan vertoefden de kadets er gaarne en zoo'n Dorado was een brandpunt van militair verkeer. Doch een paar uren door te brengen bij een ouden knorrigen gepensionneerde met een spichtige dochter boven de middelbare jaren mocht geen onverdeeld genot opleveren.
Het is duidelijk, dat de kadet ook buiten het gebouw eenigermate in abnormalen toestand verkeerde, en bij de beoordeeling van veel, wat anders bedenkelijk het hoofd zou doen schudden, overwege men dat de jongelui niet in alle deelen toerekenbaar waren, tuk op een oogenblik vrijheid, waarvan uit den aard der zaak niet ten allen tijde een oordeelkundig gebruik gemaakt werd.
Aan wie de fout?
In elk geval gaf zoo'n uitgaansdag aanleiding tot andere indrukken dan het chronometerachtig bestaan binnen de academiewallen. Reeds het kerkgaan was eene ontspanning; met muziek aan het hoofd rukten allen uit, om naar de verschillende bedehuizen te worden geleid.
Daar het kerkgaan verplichtend en de preek niet altijd stichtend was, werd daaraan niet steeds de noodige aandacht gewijd. Velen ontzagen zich niet, hun gemoed te bezwaren door het lezen van romantische werken der Fransche school; hetgeen onder het mom van diepe aandacht moest geschieden, om den survaillant te verschalken.
Ook in de kerk namelijk ontbrak het niet aan toeziende beambten en meer dan een ontzag zich niet, als een panter langs de zitbanken der jonkers op en neer te loopen. Het op heeter daad betrappen ging hier echter moeilijk, daar met het oog op de gewijde plaats een driest optreden van de autoriteit minder raadzaam was; werd fluisterend de last verstrekt om het verboden boekwerk in te leveren, dan verdween dit tooverachtig onder de
| |
| |
bank en door vaardige handen en voeten werd het verder bevorderd, zoodat de man van het gezag spoedig het spoor bijster was. Wel moest het hard zijn voor dezen, door het plechtige der omgeving tot weerloosheid gedoemd te zijn; het visiteeren van verdachten toch leverde in de Nederlandsch Hervormde kerk onoverkomelijke bezwaren op.
De kadetten waren, althans in onzen tijd, niet altijd zoodanige schapen van den herder, die aan de overige kudde ten voorbeeld gesteld konden worden; zij maakten zich, zij 't gelukkig ook bij uitzondering, schuldig aan ondeugendheid, die op lateren leeftijd mij meermalen krachtig heeft doen blozen.
Niet genoeg kan het worden gegispt, zooals zij b.v. aan het psalmgezang eene bijzondere kleur trachtten te verleenen door om den anderen regel te zwijgen en dan met forsch geluid, allen te gelijk, weer in te vallen; hetgeen wegens het schuchter zingen der goede gemeente een zonderling effect teweegbracht en den voorzanger telkens opnieuw ontroerde. Bij beurtzangen van de broederen en zusteren, dat tot afwisseling wel voorkwam, voelden zij zich geroepen, aan de bevende stemmetjes der zwakkere sekse een ongewenschten steun te verleenen, wat eenerzijds hilariteit, anderzijds rechtmatige verontwaardiging opwekte en eindelijk den leeraar een vermanend woord tot de slachtoffers van gedwongen kerkgaan deed richten.
Voor den predikant kon dit evenmin aangenaam wezen als een hartstochtelijk niezen of het overdadig gebruik - niet van parapluies, zooals later strafbaar zou blijken, maar van een buitenmodel neusdoek, hetgeen bij uitzondering de beteekenis eener vijandige demonstratie verkreeg; inzonderheid na een incident gedurende de catechisatie, dat aanleiding gegeven had tot een mondgesprek van den godsdienstleeraar met den heer generaal majoor, gouverneur der K.M. Academie.
Verder was het kerkgaan een ongekunstelde hulde aan de Breda'sche schoonen en er werden blikken gewisseld tusschen jeugdige gemeenteleden van beiderlei kunne, die weinig voegden bij de louterende taal van den predikant, welke juist betoogde dat alles hierbeneden ijdel is.
Dat kan men gemakkelijk zeggen als men zelf'n leelijke vrouw en dochters heeft.
Dat de soms gehate onderofficieren bij ons ook het emplooi van collectant vervulden, kwam niet aan kerk of armen ten goede; bij het ledigen der kerkezakjes moeten ouderlingen en diakenen de haren te berge gerezen zijn en de veelzijdig nuttige voorwerpen, verrassend aangetroffen na zoo'n collecte, overtroffen de stoutste verwachtingen.
De muziek ging meestal mede naar de Fransche kerk. Dat muziekkorps bestond uit kadetten, met de noodige talenten begaafd, versterkt door een paar stafmuzikanten en onder leiding van een kapelmeester. Op die muziek, waarop we nader terugkomen, waren we niet weinig trotsch; behalve groote en kleine trom bezat het korps twee prachtige Turksche schellen, met lange paardestaarten getooid en het was een streelend bewustzijn, met die bellen te mogen rinkelen, tot vermeerdering van het geraas dat militaire muziek nu eenmaal dient te verwekken langs den openbaren weg.
| |
| |
Sommige instrumenten werden waarlijk verdienstelijk bespeeld en het leverde een aardig schouwspel op, de kadetten met hun eigen muziekkorps aan de spits te zien uitrukken. Soms waren de trommen, schellen en triangels aan profane handen toevertrouwd, en mocht het gelukken om hiermede ongepaste grappen uit te halen.
Het was namelijk de gewoonte, dat bij het uitgaan der kerk de muziek aan weêrszijden van de hoofddeur en haie stond geschaard. Wanneer er nu een mooi meisje het bedehuis verliet, werd niet alleen eerbiedig gegroet, maar onbewimpelde uitingen van waardeering en bewondering streelden allerliefst kleine ooren en joegen een aanminnig blosje op zacht blozende koontjes.
Behalve groote en kleine trom bezat het korps twee prachtige Turksche schellen.... (blz. 555).
Naderde er daarentegen eene, door moeder Natuur al te stiefmoederlijk bedeeld, dan - de jeugd kent geen erbarmen - werden als op een bovennatuurlijk gegeven sein Turksche schel en triangel zachtkens, nauw merkbaar, in beweging gebracht; als ware het eene harmonie der sferen klonk dan een min of meer melodieus protest tegen het arrogant optreden eener, naar onze bescheiden meening, niet hiertoe gerechtigde jonkvrouw. Dit geschiedde nu wel niet zoo marquant dat de eerbied, aan de schoone sekse in 't algemeen verschuldigd, uit het oog verloren werd; doch het was eene elegische wijze om uit te drukken, dat Paris deze jonge dame den mythologischen bellefleur niet zou hebben aangeboden.
Toch was die muzikale critiek ergerlijk en niet te verantwoorden, en thans moet zonder voorbehoud worden erkend, dat het goed gezien was, genoemde instrumenten aan meer bevoegde handen toe te vertrouwen.
Door eene serenade aan eene erkende schoonheid hulde te bieden, moge ten allen tijde veroorloofd zijn - op dergelijke wijze het tegenovergestelde te betoogen, moet nadrukkelijk worden gewraakt en het hier medegedeelde strekke alleen om op waarschuwende wijze te doen zien, hoezeer men onder den invloed van gewetensdwang en tyrannie kan afdwalen.
Wij maken de jeugdige zondaren, zooals men met tevredenheid zal hebben opgemerkt, niet beter dan zij waren.
Somwijlen werd er door een der godsdienstleeraren ernstig opgekomen tegen de zedelijke verdorvenheid van een deel der kadetten en eene philippica tegen hen gericht, die niet malsch was; dit lokte dan een protest uit van de zijde der verongelijkten en wanneer de maat vol was, werd er een ingezonden stuk opgesteld en naar de voornaamste dagbladen gezonden;
| |
| |
ofschoon een dergelijk verweerschrift zelden of nooit werd opgenomen. Dit noemt men nu drukpersvrijheid!
Enkele meer bezadigden onder ons schreven de weigering toe aan den minder officieelen, bij voorkeur zelfs hekelenden toon van het opstel. Alsdan toonden de jongelui, dat hunne middelen hun veroorloofden, om hunne stem niet te laten smoren; op kameraadschappelijke wijze werden de noodige fondsen bijeengebracht om eene advertentie van destijds Barnum-achtige afmetingen te bekostigen en nu werd in de daartoe bestemde kolommen van een der groote bladen aan het bezwaard gemoed lucht gegeven.
In den regel was het voor den onvoorzichtigen tegenstander maar beter, een zoodanigen strijd niet verder aan te binden, en men deed, zooals in studentensteden gebruikelijk is; wanneer de studeerende jongelingschap 't niet al te bont maakte, dacht men: ‘we zijn ook eens jong geweest,’ of deed alsof men zoo dacht.
Een waar genoegen was het, des Zondags te wandelen naar het lachend gelegen Ginneken; in de vrije natuur en zoover mogelijk van de benauwende atmospheer binnen de Academische wallen. Zoo ver mogelijk; want het was verboden, verder dan een uur gaans zich van zijn garnizoen te verwijderen. Deed men dit, overschreed men de denkbeeldige limiet, door het militair gezag zoo mild gesteld, dan was men deserteur en kon door de politie worden opgepakt, om onder zwaar geleide te worden teruggebracht. En toch, hoe lang heeft het geduurd, voordat men in dit opzicht rekening ging houden met de versnelde middelen van vervoer! Een rit, later per tram, b.v. van Utrecht naar Zeist werd ‘desertie voor de eerste maal in tijd van vrede’, wanneer men niet de tegenwoordigheid van geest had om op een zeker punt van den weg het vehikel te verlaten; toeren in een rijtuig was ten eenenmale onmogelijk, tenzij men in engen kring om zijn garnizoen heen caroussel reed. Zoo wilden het de snuggere militaire wetten.
Om iedere garnizoensplaats was in gedachten een kring getrokken, die naar de letter der wet niet mocht overschreden worden; sneed die kring bij toeval een eenigszins ruime huizinge, dan was men in de vertrekken links veilig; aan den anderen kant van de vestibule bestond ernstig gevaar voor vervolging wegens desertie.
De denkende lezer zal zeggen, zoo kinderachtig werd het verbod niet gehandhaafd; maar dit kon toch. Gevaarlijk zijn wetten of verbodsbepalingen, waarvan de naleving belachelijk, ja onmogelijk wordt. Wij althans overschreden dien verboden kring wel eens.
Het genot, een oogenblik van knellende banden bevrijd te zijn, is voor een gewoon mensch ter nauwernood te beseffen; geen bespiedend oog, geen luisterend oor, geen dreigen met ‘rapport maken’, geen klopjacht op een gederangeerd toilet of welige lokkenpracht - maar Gods lieve natuur: een opwekkend frissche lucht, die met ongekende verrukking werd ingeademd; vriendelijke zonnestralen, welke bloem en blad deden glinsteren en tintelen, en de opgeruimde gezichten beschenen van hen, die noode de vrijheid misten.
| |
| |
En voort ging het langs den toen zoo landelijken weg; weldra door beemd en bosch, met volle teugen de geuren van struik en heester genietende; de balsamieke lucht, welke iets onbeschrijfelijk weldadigs had; voort ging het - als de gevangen vogel, die eens even de wieken vrij mag uitslaan.
In een oogwenk was alle leed dan vergeten; de blijmoedigheid, de dartele overmoed, ons van nature eigen, hernamen hunne rechten, en alleen de zware shako op het hoofd en het bengelend wapen aan de linkerzij herinnerden aan de knellende discipline, welke de argeloozen als een somber phantoom bleef achtervolgen.
En voort ging het langs den toen zoo landelijken weg.
Met een drie-, viertal of meer op eene rij stapten de jeugdige zonen van Mars lustig voort; tamelijk wel in den pas, wat den militair spoedig eene tweede natuur wordt. Vroolijk wapperden de paardenharen vlammen op een onmogelijk hoofddeksel, zooals nog altijd den Nederlandschen militair in groot- en in marschtenue bezwaart; versierd met een aantal uitneembare versierselen, waarvan in de ure des gevaars, in minder dan geen tijd, de helft zou te loor gaan. Hier rustte de hand op het zijdgeweer, een meesterstuk van vinding, vergeleken bij de kletterende en rinkelende kling van den Nederlandschen infanterie-officier, die hem verraderlijk tusschen de beenen slingert en als verweermiddel aan Neurenberger speelgoed denken doet. Voort gaat het, onder gezelligen kout, waarbij de kluchtigste invallen een afgescheiden dominé zouden doen grimlachen.
Wat op den weg ontmoet wordt en hiertoe aanleiding geeft, loopt wel eenig gevaar van te worden verheerlijkt, en hij of zij, die aangehouden wordt,
| |
| |
mag van geluk spreken, wanneer dat praaien geen gevoeligen knak toebrengt aan de vergeeflijke ijdelheid, den mensch aangeboren.
Herkenning van schuldigen later is veelal ondoenlijk; niets maakt het zoo moeilijk, jongelui van elkander te onderscheiden, als de uniform; dit mochten enkelen onzer, wanneer het uur der vergelding dreigde te slaan, niet zonder genoegdoening ondervinden.
‘Zeg, loop zoo hard niet, pelikaan!’ riep er een, met minder lange beenen gezegend.
‘Ja, zacht wat; hij kan niet vooruit op zijn stompjes.’
‘We behooren niet allemaal tot de steltloopers.’
‘Laat ons elkaar's lichamelijk schoon verder buiten beschouwing laten,’ maande een vierde aan.
‘Dat is voor jou ook maar geraden!’
‘Heb jij van avond een invitatie, Jakhals?’
‘Neen. In mijn isolement ligt mijn kracht. Ik gun jelui het vermaak, om bij een lieve familie te zitten knoopendraaien.’
‘Of knikkebollen!’ liet zijn buurman er op volgen.
Deze tirade werd met luid gejuich begroet; want het was uitgelekt dat de Jakhals een vorige week, deel uitmakende van een zeer deftig gezelschap, in den dut geraakt was, zoodat hij door liefderijke hand moest worden wakker gemaakt, om welke reden ditmaal hem geen uitnoodiging ten deel viel.
‘Hij snurkte zoo krachtig, dat de gastvrouw haar eigen woorden niet kon verstaan!’
‘Dat is gelogen.’ .
‘Gelogen?! Ha, dit eischt bloed. Mijne heeren, gijlieden zijt onze getuigen.’
De hartsvangers werden getrokken en kruisten zich. Een potsierlijk tweegevecht ontstond en met doffen slag daalde een der klingen neder op het zware hoofdtooisel, dat wachelde en lusteloos naar eene zijde bleef overhellen.
‘Stil - daar komt de Pootige aan!’
In een oogwenk was de schermutseling geëindigd; de schuldige, die zich zoo onparlementair had uitgedrukt, werd snood naar den linkervleugel verwezen, en somber klonk het, als herinnering aan de ‘Favorite’:
‘Qu' il reste seul - twee, drie - avec son déshonneur!’
Na hierbij met zijn rapier de maat geslagen te hebben, haastte ook de Blauwe zich, dit in de scheede te steken en alles liep nu weer vreedzaam op eene rij, alsof niet tot herstel van eer de degen getrokken was.
De Pootige namelijk was niemand minder dan de kapitein-adjudant, wiens schitterende gestalte men in de kromming van den weg meende te zien naderen.
‘Hij is het niet!’
‘Alzoo is door een loos alarm, op slinksche wijze, mij de genoegdoening onthouden, die mij verschuldigd was!’ riep pathetisch de verongelijkte, aan wiens waarheidsliefde was getwijfeld.
| |
| |
‘Aan de eer is voldaan,’ klonk het beslissend.
Daarop had een aandoenlijk verzoeningstafereel plaats; al hetwelk een tamelijk welgeslaagde parodie leverde op 'n modern ‘duel-à-mort.’
Inmiddels was een wonderlijk heerschap genaderd, dat door het vijftal knipoogend begroet werd. Een hunner nam ootmoedig zijn shako af, zoodat de vlam over den weg veegde, en vroeg:
‘Zou ik u wel wat vuur mogen verzoeken?’
‘Met genoegen.’ Maar de intonatie kwam niet overeen met de voorgewende bereidwilligheid.
De Jakhals nam de ‘havana’ behoedzaam met de toppen der vingers aan en bracht haar aan den neus.
‘Een delicieus sigaartje!’
Het reukoffer ging van hand tot hand.
Allen haalden het aroom van het nicotine-houdende kruid op en hunne gebaren drukten waardeering uit.
‘Rookt u altijd zulke fijne pik? Zoo maar in de open lucht?’
‘Regalia elegante, Buen aroma!’
‘Stincodoros of Hoogerevriendschapssigaar.’
De Blauwe stond nog altijd over de walmende tabak gebogen en snoof, met ten hemel geslagen oogen, de lieflijke geuren op.
‘Vanwaar heeft u dit merk? - Ach, wees grootmoedig en onthul ons den naam der firma.’
De vreemdeling strekte herhaaldelijk de hand naar zijn rechtmatig eigendom uit en begon boos te worden; eigenlijk wel wat laat, vond men.
Nadat allen er vuur aan ontleend hadden, werd de fijne sigaar teruggegeven in den vorm van een stuk lont.
‘Onze hartgrondige dank zij u gebracht.’
En het weerloos doelwit van jeugdigen overmoed kon verder zijn weg gaan; inwendig kokende van woede en iets mompelende, dat hij evenals Veltman in een melodrama ‘ter zijde’ sprak.
Naderde een oude juffrouw met een mops aan een touw, dan ware het te veel gevergd geweest, dien optocht onopgemerkt te laten voorbijgaan.
Met al den eerbied, aan hare sekse verschuldigd, werd zij dan liefderijk gewaarschuwd.
‘Juffrouw, u mag wel oppassen; dat hondje doet leelijk.’
‘'t Wil u in je hiel happen.’
‘Ik liet 't liever voor me uit loopen, als ik u was; dat is meer sekuur.’
‘U moet weten, onze vriend is bij de ruiterij - mag ik hem even aan u voorstellen: Pelika-an Esq. En u?’
‘Geen antwoord?!’
‘Dilettant-veearts; 'n kraan in de hondenkennis.’
‘'n Specialiteit in de behandeling van dolle exemplaren.’
De blik, dien de juffrouw op het zouteloos viertal wierp, was zoo vernietigend, dat men, instinctmatig na een militair saluut, afdroop.
| |
| |
‘Dat moet je niet doen - optreden tegen weerlooze vrouwen.’
‘Jawel, hij zou liever in 't tournooi een lans breken voor die ouwe tante met haar fik.’
‘De Blauwe heeft gelijk; dat zijn flauwe uien.’
‘De Vox Populi heeft gesproken - 'k ben vernietigd.’
‘Doe dan ammende honorable.’
‘Het zij zoo. Zoo hoor, edele Jakhals, mijn duren eed. Het doet mij innig leed, een kiem van wantrouwen te hebben opgewekt in den boezem der jonkvrouw tegenover haar lieveling.’
‘Mooi zoo; 't is al wel.’
‘En ik zweer bij de wateren van den Styx, dat ik nimmer weder het woord zal richten tot maagden boven de middelbare jaren onder viervoetig geleide.’
‘Rinaldo!’ klonk het waarschuwend.
Subiet was het met alle exaltatie gedaan, want Rinaldo was een der levensgevaarlijkste onderofficieren, aan onze inrichting van Hooger onderwijs verbonden; bij uitnemendheid den algemeenen eerenaam waardig, dien men dezen ambtenaren vereerd had. Studentengrappen waren in zijne oogen een gruwel en er bestond op dit tranendal voor hem geen grooter gelukzaligheid dan ‘Rapport maken.’
Met onbeweeglijk gelaat en zwijgend als figuranten in de comedie trokken we dezen heer voorbij en waren weldra in het Ginneken aangeland, waar in de open lucht een feestdisch werd aangerecht.
Ontzettende hoeveelheden werden verslonden van krentenmik en andere levensmiddelen, waarin de voedingscommissie der K.M. Academie niet placht te voorzien.
In den regel liet de eetlust niet te wenschen over. Jong en gezond als een hoen, daarenboven na een flinke wandeling, versmaadde men niet de goede gaven, geboden door Mina, een bekoorlijke Hebe met Brabantsche muts.
Op den duur was het ons daar te onveilig; zoodat we, na aan het maal de ‘gebruikelijke’ eer te hebben bewezen, aldra verder gingen.
Hoe men om luttel reden in ernstige moeilijkheid kon geraken, moge blijken uit het volgend historisch feit.
Bij Huese, aan iederen Breda- en Ginnekenaar welbekend, bevond zich destijds een landelijk speeltuig, onder den naam van ‘wip’ populair geworden; dit diende uit den aard der zaak minder als optisch seintoestel, ofschoon de toepassing als zoodanig ook al eene ‘vinding’ ware te noemen, maar ten genoegen van de habitués.
Ook wij maakten somwijlen gebruik van dit voorwerp, aan schuldeloos vermaak gewijd.
Een onzer, een opmerkelijk rijzige wapenbroeder met lange beenen naar rato - dien we dan ook de ‘klarinet’ noemden - mocht evenzeer als ieder ander bezoeker zich dit genoegen veroorloven; al kan het in geenen deele worden ontkend, dat de op- en neergaande beweging zijn lichamelijk schoon niet voordeelig deed uitkomen en zijn persoon, telkens wanneer hij het
| |
| |
aardrijk weer bereikt had, onwillekeurig deed denken aan een kikvorsch, tot den sprong gereed.
Wij vonden dit een dwaze vertooning, maar konden bezwaarlijk goedkeuren, dat anderen die meening waren toegedaan.
Toen een sluikharig jongmensch zich veroorloofde schamper te lachen, werd hij ter verantwoording geroepen en verdere ongepastheid zijnerzijds leidde tot een welverdiende tuchtiging, welke met het plat van de kling werd toegediend. Het noodlot wilde, dat deze veelbelovende jongeling de telg was van een gepensionneerd majoor, welke Breda uitverkoren had, om er goedkoop zijne laatste levensdagen te slijten.
In stede van, als een verstandig vader, erkentelijk te zijn voor de paedagogische les, gratis toebedeeld, wist hij den naam van den wreker uit te vorschen en Z.H.E.G. begaf zich in eigen persoon naar den Gouverneur der Academie.
Krasse beschuldiging. Het zijdgeweer getrokken tegen een rustig burger en dezen daarmede lichamelijk letsel toegebracht - ‘zwaar verwond’ had de oud-majoor gezegd, maar die vlieger ging niet op. Zelfs was het lichamelijk letsel niet wel aan te toonen, omdat de correctie had plaats gehad op een van oudsher daartoe aangewezen lichaamsdeel.
Een oogenblik scheen het dat de zaak droevige gevolgen zou hebben; er werd gemeesmuild van ‘poging tot moord met voorbedachten rade;’ een misdrijf, dat de militaire rechter zwaar kon doen boeten.
En ware de onvoorzichtige in andere handen gevallen dan die van onzen gemoedelijken compagnies-commandant, het ware wellicht slecht met hem afgeloopen.
Hij bekende volmondig schuld, maar liet er pathetisch op volgen:
‘Wanneer een onverlaat zich durfde vermeten, een kameraad te bespotten, wat zoudt u hem doen, kapitein?’
‘Ik zou hem in zijn lurven pakken.’
‘Dat heb ik gedaan, kapitein, en daar is nu al die herrie om!’
‘Maak dat je weg komt!’
Dit was altijd zooveel als absolutie - en de misdaad werd ditmaal niet zwaar geboet.
Maar de ‘klarinet’ werd minzaam uitgenoodigd, niet meer zijne imposante gestalte te ontwijden door roemloos wippen en zich bloot te stellen aan de critiek van onbevoegden.
Buiten het Ginneken bevond zich een landelijk optrekje, dat steeds bijzonder onze belangstelling opwekte. Het was in Zwitserschen stijl gebouwd en versierd met een balkon van rustieke samenstelling; niet zeer hoog boven het maaiveld verheven, en eenigszins popperig.
Er was eenig terrein om het huis, met onwillig groen, en des zomers placht de familie onder eene verzameling boonenstaken, priëel genaamd, te dejeuneeren of haar slap aftreksel van thee- en andere bladeren te genieten.
| |
| |
De oude heer was een onuitstaanbaar sujet en had, zooals wel meer voorkomt, eene lieve dochter; van Casino en andere partijen den kadets niet geheel onbekend.
Zoo vriendelijk en aanvallig het meisje was, zoo vlegelachtig betoonde zich de man, dien zij vader moest noemen, en dientengevolge stond hij bloot aan kleine plagerijen, welke alleen daarom afkeurenswaardig waren, omdat hij een korten dikken nek had en deskundigen zeggen, dat men daarmee meer aanleg voor een beroerte heeft dan een ander.
Wij konden hem, met betrekkelijk geringe middelen, onrustbarend rood van kleur maken en de omstandigheid, dat zijn eigen kind somwijlen haar lachen niet kon bedwingen, heeft hem eens zijn toevlucht doen nemen tot het uiterste middel van den vadervloek!
Wanneer de familie schuins links in het priëel zat, kwamen wij het erf op; ongevraagd en onaangediend, wat in zooverre niet netjes was. En we zouden ook wel alvorens ons compliment gemaakt hebben, als de man niet wis en zeker dan een stuip van woede gekregen had.
Het kostte ons geen moeite, om het reeds vermelde balkon te beklimmen; als wanneer de rechtmatige eigenaar of huurder - wij hebben het steeds versmaad, naar het hypotheekkantoor te gaan, om hierover licht te verspreiden - een geluid makende als een locomotief, die tegen eene hoogte optornt, op ons afkwam en de vraag stelde: ‘wat dit beteekenen moest’; of wel sprakeloos bleef staan, wanneer hem b.v. werd toegevoegd:
‘Stil - Romeo en Julia!’
Het was namelijk Julia, die zich op het balkon bevond, gedrapeerd in een vrouwelijk gewaad, dat ontleend werd aan een vertrek, waarnaar de openstaande balkondeur toegang verleende; terwijl Romeo beneden stond en in de schoone verzen haar het hof maakte.
The brightness of her cheek would shame those stars,
As daylight doth a lamp; her eye in heaven
Would trough the airy region stream so bright,
That birds would sing and think it were not night.
See, how she leans her cheek upon her hand!
O, that I were a glove upon that hand,
That I might touch that cheek!
in het oorspronkelijke; want we hadden de vertaling van Burgersdijk nog niet.
En dan kwamen de Montagues en Capulets, ten spijt van den verontwaardigden heer des huizes; doch tot groot genoegen van de dames in het priëel, welke vruchteloos den man en vader tot kalmte en een klein weinigje meegaandheid aanmaanden.
Begon er ernstig gevaar te ontstaan voor 's mans gezondheidstoestand, dan werd de aesthetische voorstelling gestaakt; Julia gleed langs een der
| |
| |
pijlers van het balkon naar beneden om, na een hartelijk afscheid van de familie, met Romeo en figuranten te verdwijnen; zonder beducht te zijn voor de bedreigingen van mijnheer, die van politie gewaagde, welke er nooit was, en telkens weer op nieuw verzekerde, dat hij zich persoonlijk zou gaan beklagen, wat hij nooit deed.
Wellicht hebben wij dit laatste te danken gehad aan de aanminnige tusschenkomst der schoone Amanda, wie het mocht gelukken den ouden heer weder tot bedaren te brengen, tot een volgenden keer.
Frons niet de wenkbrauwen, ernstige magistraat; wees niet te hard in uw oordeel, man van het gezag; vonnis niet onvermurwbaar deze ondeugende streken, hooggeleerde heer! Niettegenstaande paardenharen vlam en zijdgeweer, militaire opleiding en krijgsartikelen, waren we studenten; nog zeer jeugdige studiosi. Gelieve dit te bedenken. En wanneer men te Leiden of te Utrecht een paar honderd juristen, zelfs theologanten, eens eene maand lang opsloot en vervolgens eensklaps liet uitzwermen - wat zou de goê gemeente dàn beleven?...
| |
IX.
Wij mochten hem gaarne, al was hij niet sterk en meestal ziekelijk; geheel ongeschikt om deel te nemen aan luidruchtige vermaken of teugellooze vroolijkheid.
Reeds lang scheen hij iets onder de leden te hebben gehad en meermalen hadden wij hem geplaagd, wanneer hij stil in zijn hoekje zat en het rumoer om hem heen hem blijkbaar onaangenaam aandeed.
Met moeite kon hij zijne studiën volgen; de leeraars dachten dat hij lui, dat hij een suffer was, en dienden hem ernstige berispingen toe, of straften hem met arrest. Doch wij wisten, dat hij zoo gaarne vooruit wou, als hij maar kon.
Ten laatste werd hij ziek en in de infirmerie opgenomen. Nu en dan mochten we hem eens opzoeken; dit was echter hooge uitzondering. Hij lag dan in de eenvoudige legerstede en dacht aan de studiën, die hij niet zou kunnen volgen, en aan zijn huis.
Moge het voor het moeders zoontje reeds een heele verandering zijn, uit de ouderlijke woning plotseling in vreemde, zoo gansch andere omgeving te zijn verplaatst, de drukke bezigheden en opleiding doen dit aldra minder gevoelen. Is men lijdende en aan zijne gedachten overgelaten, dan gaat er veel in het gemoed om.
Hoe zorgzaam de verpleging ook moge zijn, het is niet die van eene liefhebbende moeder, wier teedere zorgen zoo goed doen; wier zachte hand het gloeiend voorhoofd streelt en verkoeling schenkt; wier vriendelijke woorden troost en bemoediging geven.
Dit zeide hij wel eens, met een enkel woord, dat we zeer goed begrepen, wanneer een onzer aan zijn bed gezeten was - tot de trom buiten ons haastig wegriep.
| |
| |
Wij hadden vernomen dat het niet best met hem ging. Zijn familie was gewaarschuwd en eene vriendelijke dame kwam, die ons minzaam toesprak. Zij week niet meer van zijne sponde.
Het had een onderwerp van ernstig beraad uitgemaakt of hij nog zou kunnen vervoerd worden, doch dit moest onraadzaam worden geacht; de ziektetoestand had onverhoeds zich gecompliceerd en de arts mocht geene hoop meer geven.
De beste vrienden van den patient werden voor 't laatst bij hem toegelaten. Bleek en vermagerd lag hij daar; hij ijlde en sprak van ‘pennebaantjes’ en ‘beschrijvende meetkunst’, die thans bleken hem zwaar te hebben gewogen.
Wij hadden hem dikwerf geplaagd en ‘mem’ genoemd; daar hadden we nu spijt van.
Nog eens kwam hij tot bezinning en drukte ons de hand. Hij dankte ons voor de vriendschap, hem bewezen, en er ging iets in ons om, dat niet zoo gemakkelijk ware weer te geven. En de vriendelijke dame zat daar roerloos, dof voor zich ziende; eene enkele maal staarde ze ons aan, met iets onbeschrijfelijks in haar droevig oog; het contrast van onze gezonde, blozende gelaatskleur en de vale tint op het gezicht van den stervende moest haar wel pijnlijk aandoen. Wij drukten hem voor de laatste maal de hand en beseften, dat wij hem niet zouden wederzien.
Toen de deur achter ons dicht viel, hoorden wij nog een hartstochtelijk snikken en wij dachten aan huis, aan onze moeder, die ook eens zoo aan ons bedje gezeten en angstig onze trekken bespied had; wij waren onder den indruk van die worsteling met den dood, en ik geloof wel, dat wij in de les wat onoplettend waren en ditmaal het lage cijfer verdienden, dat ons ten deel viel.
De kunst vermocht hier niets meer; het lichaam was uitgeteerd, de kracht der jeugd verlamd. Ook de aanwezigheid der geliefde moeder, wat hem een oogenblik opgefleurd had, vermocht op den duur geene genezing te schenken. Niemand als de trouwe arts was tegenwoordig, toen de arme jongen het brekend oog onafgebroken op haar gevestigd hield en zij de smalle hand voelde kil worden en verstijven en met een schorren kreet zich wierp op het lichaam, waaraan de adem ontvloden was, zonder hem meer te kunnen verwarmen of door hare kussen tot het bewustzijn te mogen terugroepen. Den volgenden dag drong de treurmare tot ons door, dat onze kameraad bezweken was.
Dit maakte op ons een diepen indruk, op allen zonder onderscheid.
Gelukkig slechts bij hooge uitzondering stak de onverbiddelijke Dood de knokige hand naar een der onzen uit en wanneer dit het geval was, had men meestal in tijds den lijder aan de hoede der zijnen toevertrouwd, hetgeen ditmaal niet meer mogelijk was geweest.
Hij werd ter aarde besteld met militaire eer.
Dit zoude een nieuwe ervaring voor ons zijn. Van zulk eene uitvaart hadden wij ter nauwernood ooit gehoord.
Het geheele kadettenkorps trad aan, om den overledene de laatste eer te bewijzen; het vuurdetachement vooraan.
| |
| |
Langzaam en plechtig stelde de meer vreemde dan sombere stoet zich in beweging; onder de tonen der treurmuziek, welke onder deze omstandigheid ons de tranen in de oogen dreven.
De Marche funèbre van Chopin klonk door de straten, dicht opgevuld met eene menigte, die het ongewone schouwspel gadesloeg; grootendeels ernstig en zwijgend; slechts nu en dan dringende en joelende, als betrof het geen plechtige uitvaart.
Voor sommigen is zelfs een lijkstaatsie een publieke vermakelijkheid.
Eensklaps knalden schoten; een salvo werd gegeven, dat een der paarden van den lijkwagen deed steigeren. Dwarlend stegen de kleine rookwolkjes omhoog, naar het ons voorkwam vluchtig en geheimzinnig als de ziel, die
Statig bewoog de stoet zich langs den weg.
kort te voren het lichaam ontvlood....
Statig bewoog de stoet zich langs den weg.
Onuitsprekelijk veel ging er in ons om gedurende dien tocht. Wij waren met deernis vervuld voor den afgestorvene, die op zoo veelbelovenden leeftijd was weggerukt en dien wij - moeilijk kan men zich vertrouwd maken met deze gedachte - nimmer weder zouden aanschouwen. Wij bedachten, hoe wij te moede zouden zijn, wanneer we zelven zoo'n treurig uiteinde voor oogen hadden; hoe ouders en zusters en anderen ons zouden beweenen. We hadden wel innig spijt van onze hardheid; vooral dien eenen keer, toen wij hem gevraagd hadden of hij niet ‘durfde’ en hem kwalijk bejegend hadden, ‘omdat hij zoo saai was.’
En wij namen ons voor, nimmer weder iets dergelijks te doen; niet mis- | |
| |
bruik te maken van het overwicht der sterkeren op de zwakkeren; in stilte legden wij de gelofte af, dat wij ons niet meer iets van dien aard zouden te verwijten hebben....
En wel twee, drie dagen zou dit alles ons bijblijven en de welgemeende gelofte worden nagekomen.
Traag kroop de lijkstaatsie voort; geen enkele onzer was ongevoelig of ook maar tot een onverschillig woord gestemd. Bij een bocht van den weg vertoonde de zwarte koets zich aan ons oog en wij dachten er aan, hoe hij daar wel liggen zou. Wederom beseften we, dat zoo'n afsterven toch treurig was; want al mocht men aan de Academie veel geplaagd worden en veel leed verkroppen, al stond men zelfs in een of meer vakken ‘onvoldoende’, het leven bood toch veel bekoorlijks aan en al ging men op de catechisatie, men wist toch niet recht wat het leven hiernamaals wezen zou.
Wij waren hiervan doordrongen en peinzend vervolgden wij den droevigen tocht, tot een vernieuwd salvo uit dit gepeins deed opschrikken. Het kerkhof was bereikt.
Aan de groeve, waar meer dan een 'n schuwen blik in wierp, werd een ernstig woord gesproken; en de meesten onzer vermochten hun snikken niet langer te bedwingen. We konden het niet gelooven, dat hij besloten was in de kist, die daar stond; op 't punt van in het donkere gat te worden neergelaten - en dan zou alles gedaan zijn.
Na den godsdienstleraar sprak ook een der onzen, en dat het niet welsprekend of schoon was, wat hij zeide, getuigde voor hem. Het kwam uit het hart.
Toen werden voor het laatst, één voor een, de geweren afgevuurd. Akelig dof klonken de schoten in het nog geopende graf; iedere knal vond weerklank in ons gemoed, elk schot scheen ons te treffen...
De eerste schop aarde viel op de kist. Elk zijner vrienden volgde het voorbeeld; doch het scheen ons toe, als vervulden wij veeleer eene daad van vandalisme dan van liefderijkheid.
De plechtigheid was afgeloopen.
En nu het floers fluks verwijderd. De trom, die ons in het gelid riep, klonk weder als altijd, en als ware er niets gebeurd, met vliegende vanen en vroolijke muziek, keerden wij naar de stad terug.
Zoo wil dit het militaire ceremonieel, even tweeslachtig, even schel in zijne contrasten als alles in den gewapenden dienst.
Een meer schreeuwende tegenstelling is niet te bedenken en eene onverklaarbare aandoening maakt zich meester van hem, die dit voor het eerst bijwoont en niet geheel onontvankelijk is voor indrukken.
Men keert terug met den gewonen pas, als heeft men een militaire wandeling gemaakt; in een oogwenk schijnt al het leed, iedere teedere aandoening geweken en vergeten - evenals ook later de overleden wapenbroeder, trots vele, vele dienstjaren, weldra vergeten is.
En alles gaat weer geregeld zijn gang; zooals op het wereldtooneel, dat ons dagelijks leert hoe niemand onmisbaar is; zooals zelfs in de gewone
| |
| |
samenleving, waar men maar zelden den tijd heeft voor weemoedige nabetrachting of om eene nagedachtenis met piëteit in eere te houden. Voort jaagt het wentelrad van den tijd; alles wat het op zijn weg ontmoet, vermorzelend, zonder dat de eenparige beweging ook maar een oogenblik wordt belemmerd of verstoord.
Het leven gaat zijn geregelden gang, zonder zich veel te bekreunen om hem, die in den strijd bezweek, en reeds te benijden is hij, wiens naam niet wordt uitgewischt evenzeer als het lichaam tot ontbinding gedoemd is.
Wel kortstondig is de rouw! En het aardsch omhulsel gaat verloren; veelal ook de nagedachtenis.
Iets dergelijks zegt ons eene militaire begrafenis.
| |
X.
Dank zij het uiterst regelmatige leven, dat dikweri deed denken aan de eentonige beweging van den slinger eener klok, ging de tijd snel genoeg om en het eerste jaar spoedde ten einde; alleen de laatste maanden schenen meer traag te verloopen, omdat er zoo reikhalzend werd uitgezien naar het verlof; het eerste verlof, een evenement in het kadettenleven.
Het was, alsof dat heerlijk oogenblik maar niet zou aanbreken; die eerste belooning na een volbracht studiejaar onder de ongunstigste omstandigheden; alles was even vreemd en werd daarenboven noodeloos verzwaard door een groenleven, dat een vol jaar duren moest.
In beginsel zijn we niet tegen een zekeren ‘baren’ tijd; voor de meesten is het niet kwaad, dat zij die harde leerschool doorloopen en eene wijle leeren beseffen, hoe bitter weinig zij nog te beteekenen hebben. Voor menig verwaand heertje, door onverstandige ouders en omgeving over 't paard getild, is het groen loopen waarlijk zoo kwaad niet. Doch zekere grenzen moeten niet worden overschreden.
Niemand zal te gronde gaan, omdat hij wat voor den gek gehouden wordt; kleine dienstverrichtingen ten behoeve van ouderen, zijn evenmin te wraken. Een jaar lang echter is te breed uitgemeten en ook zonder weerga.
Daarbij werd de betamelijkheid soms uit het oog verloren; ergerlijke mishandeling was geene zeldzaamheid en zelfs het eergevoel werd niet genoegzaam ontzien. Zooals reeds werd aangestipt, wilde eene merkwaardige overlevering het, dat men zich door anderen liet mishandelen, zonder zich te verweren; hoe zulk een vernederende onderwerping ooit ingang kon vinden aan eene militaire academie, waar toch in de eerste plaats fierheid en ridderlijkheid behooren te worden aangekweekt, kwam steeds onverklaarbaar voor.
Het moge echt christelijk zijn om, wanneer men een mep op de eene wang heeft gekregen, welwillend zich om te wenden en de andere wang aan te bieden, bijzonder krijgshaftig is dit nu juist niet.
Evenmin strekte een onverhoedsche aanval van drie of meer andere kameraden op één enkelen jongere, om een hoogen dunk te bekomen van de
| |
| |
beginselen, welke in dit opzicht aan de Militaire Academie gehuldigd werden; ook eischte men vernederende diensten, en terecht heeft het Bestuur meermalen krachtige pogingen aangewend om aan dien ergerlijken toestand een einde te maken; grootendeels vruchteloos. De traditie wilde het nu eenmaal, en de oudere studiejaren zouden zich in hun recht verkort hebben geacht, wanneer zij hun jongere kameraden niet naar hartelust konden afrossen.
Een der meest gewilde heerendiensten, welke van den baar geëischt werden, was het pennebaantje; bestaande in het afschrijven van dictaten of andere documenten, welke van blijvende waarde geacht werden.
Een der meest gewilde heerendiensten was het pennebaantje.
Dit was nu zoo heel erg niet; alleen benam het een leergierig, doch eenigermate achterlijk jongmensch de gelegenheid om zich aan eigen studiën te wijden.
Overigens was het wel de meest onschuldige wijze van eerbetoon aan ouderen van jaren; in elk geval nuttiger dan het maken van papillot-papier ten behoeve van de schoonen eener academiestad, waaraan de groen in de studentenwereld veelal zich moet wijden. De betrekkelijk geringe omgang van kadetten met de bekoorlijke sekse was reden, dat tot zulke galante dienstverrichtingen minder aanleiding bestond; ook in andere opzichten moesten de beproevingen, waaraan de baren zich behoorden te onderwerpen, belangrijk afwijken van de genoegens, aan het groenleven in de studentenwereld verbonden.
Een van de zeer populaire grappen, die men zich met den wapenbroeder in het eerste studiejaar veroorloofde, was dezen den last te verstrekken om een der nijdigste kadets van een hooger studiejaar aan neus of oorlel te trekken, hetgeen uit den aard der zaak tot een handtastelijke terechtwijzing moest leiden. Aarzelde men, zoo bekwam men een lichamelijke tuchtiging van hem, die de vereerende opdracht verstrekte; trok men de stoute schoenen aan en volvoerde men het ergelijk feit, dan had men de wiskunstige zekerheid, dat dit niet onopgemerkt zou voorbijgaan.
Men was dus altijd tusschen twee vuren en het geheel was een eigenlijk noodeloos omslachtige manier om een pak slaag op te loopen. Wij hebben, in een oogenblik van stille overpeinzing over dergelijke zaken nadenkende, ons wel eens afgevraagd, of dit alles niet een zekeren mystieken gronslag
| |
| |
had; evenzeer als de vrijmetselaar aan beproevingen onderworpen wordt, alleen om op symbolische manier hem iets aan 't verstand te brengen.
Het deed denken aan de militaire rechtspleging, waarbij aan den belanghebbende in den regel klappen worden uitgedeeld; meer in het bijzonder aan het merkwaardig dilemma, waarin later de officier verkeert, welke soms volmaakt onschuldig en tegen zijn zin gewikkeld wordt in een duel.
De strafwet verbiedt het tweegevecht; bijgevolg behoort men er zich van te onthouden.
Neen, de militaire eer gebiedt, dat men zich niet onthoudt; en wijst men de uitnoodiging af, dan verschijnt men voor een Raad van eer. Alzoo bestaan de volgende eventualiteiten:
1o. | Men aanvaardt het duel en wordt, al dan niet doodelijk, gewond; |
2o. | Men ziet zegen rusten op zijn wapenen, bereidt den ander het lot, onder 1o. vermeld, en wordt in hechtenis genomen. |
3o. | Men is gehoorzaam aan 's Land wet, is dan niet langer waardig om de uniform te dragen en wordt als 'n eerlooze schelm weggejaagd of krankzinnig verklaard. |
Aan zulke onmogelijke toestanden, ons mixtum compositum van grootendeels verouderde militaire instellingen ten volle waardig, dachten we onwillekeurig na bij het schetsen van de benarde positie, waarin de ‘baar’ verkeert, die op last van een ouderen collega de schendende hand moest uitstrekken naar een der zintuigen van een ongenaakbaar wapenbroeder.
Gehoorzaamt hij, dan volgt de straf op de daad; blijft hij in gebreke, dan volgt evenzeer een gevoelige correctie, maar van vernederenden aard... Immers volmaakt hetzelfde als het meer tragisch geval, door ons beschouwd; alleen met dit onderscheid, dat men den ander niet overwinnen kon, daar men in dit ondenkbaar geval met een geheel studiejaar te doen kreeg.
Wij merkten reeds aan, dat de oorsprong van veel, wat aan de Militaire Academie traditioneel werd, ons onduidelijk gebleven is.
Zou dit alles soms dagteekenen uit een grijs verleden?
Niet geheel onwaarschijnlijk komt het ons voor, dat een en ander bij overlevering uit het oude Sparta tot ons gekomen is; ook behoort het niet tot de verklaarde onmogelijkheden, dat aan oud-Egyptische kadettenscholen zulke gebruiken in zwang waren, welke den stroom der eeuwen hebben getrotseerd. Vele voorschriften en gebruiken toch wijzen terug op voor-historische tijdperken, hetgeen door een beredeneerd militair-antiquarisch onderzoek ware op te helderen.
Is de huishoudelijke militaire rechtspleging soms zoo opmerkelijk meer vertrouwbaar dan weleer het weinig betrouwbaar Ostracisme der edele Grieken?
Wij zullen deze militair-cultuurhistorische stellingen hier niet verder uitwerken, doch behouden ons voor, aan dit tot dusverre veronachtzaamd
| |
| |
onderwerp een streng wetenschappelijk werk, met den dubbelen omvang daarvan aan aanhalingen en noten, te wijden; dat, in de meeste levende talen overgezet, aan bevriende Mogendheden zal worden aangeboden.
Eene lichtzijde had de vertrouwelijke omgang tusschen verschillende studiejaren onderling; het verwende kind des huizes werd snel en afdoend ontbolsterd; overgevoeligheid werd zegevierend overwonnen en men werd gehard tegen de kleine jammeren van het leven.
Die bejegeningen strekten evenwel niet, om het samenzijn gedurende het eerste studiejaar te veraangenamen.
Voor verscheidene lichamelijke tuchtigingen bestonden technische benamingen. Wel aangebrachte vuistslagen, met krachtsinspanning op den bovenarm toegebracht, die dezen aanmerkelijk deden zwellen en de huid op de eerste voorstellingen in olieverf deden gelijken, werden armpuisten genoemd.
Het energiek en volhardend met de gebalde vuist beuken op het weeke gedeelte van den arm wekt bij den patiënt gewaarwordingen op, welke veilig onder de weinig begeerlijke kunnen gerangschikt worden; men zal dit, zonder een empirisch onderzoek, wel op gezag willen aannemen.
Werd de arm om eens anders hals geslagen en dezen een eerst begin van het genot gegeven, dat wurgen den mensch bereidt, dan noemde men dit eene das; het had in den regel eene verhoogde gelaatskleur en uitpuilende oogen tengevolge en verlamde allen weerstand, zoodat wanneer men in de ‘das’ geraakt was, eene lijfstraffelijke rechtspleging aanmerkelijk werd vergemakkelijkt.
Het zitvlak, door voorovergebogen houding meer kwetsbaar gemaakt, werd aangenaam aangedaan door middel van een lange liniaal, en het kan als een axioma worden aangenomen, dat dergelijk kwispelen niet kan gerangschikt worden onder de benijdenswaardige bewijzen van hoogachting en vriendschap.
Het meest verfijnde folteringsmiddel was het volgende, werkelijk duivelachtig verzonnen. De punt van een handdoek wordt nat gemaakt en dit voorwerp tot een kabel ineen gedraaid, waarna er als met een zweep mede geklapt wordt; komt nu het vochtig uiteinde in aanraking met het lichaam, waarop gemikt wordt, dan veroorzaakt dit op de huid een prikkeling, welke onvergetelijk blijft. Het was niet wel mogelijk, met geringe middelen meer lichamelijk letsel toe te brengen.
Dat een groen ‘moedwillig tegen een vuist als 'n moker aanliep,’ was geen zeldzaamheid, hetgeen tot verrassende bewijzen voor de elasticiteit van de menschelijke huid aanleiding gaf en den patient het bekoorlijk voorkomen van een Quasimodo schonk.
Door dit alles werd men onmiskenbaar gehard en met oprechte dankbaarheid zien we dan ook terug op de goedertierenheid van hen, die zich wel met onze ontbolstering geliefden te belasten.
Voegt men bij deze ervaringen eene aanhoudend ingespannen studie en een soms vruchteloos streven om met de gestelde machten op dragelijken
| |
| |
voet te blijven, dan laat het zich verklaren dat verlangend naar de schoone dagen van het eerste verlof werd uitgezien.
Maar eerst moest het vagevuur der overgangsexamens nog worden doorstaan, voordat men van uit de hel in den hemel kwam.
Het was in beginsel aangenomen, dat geen examen behoefde te worden afgelegd in de vakken, waarin men het geheele jaar voldoende geweest was; de gelukkige, die alle vakken ‘vrij’ had, ging zonder examen over.
Dit waren slechts enkele bevoorrechten; niet alleen de knapsten, maar bovenal de braafsten onder ons.
Een heilige Jozef had in dit opzicht meer kans dan een geniale deugniet.
Wanneer men het al te gortig maakte, moest men in alle vakken examen doen, onverschillig of men door vlijtige studie het recht verworven had om zonder die beproeving over te gaan.
Het juist verband tusschen studiën en overtredingen van de krijgstucht is ook al nooit recht verklaarbaar geweest.
Uit den aard der zaak was men aan het einde van het jaar verreweg 't minst op de hoogte van de vakken, waarin men geen examen had af te leggen; werd dan weinige dagen vóór de vuurproef de treurmare bekend, en deze trouwelooze bestraffing alzoo met verfijnde wreedheid toegepast, dan klonk dit als laatste oordeel!
De jeugdige zondaar moest wel ongemeen bij de pinken zijn, om onder deze omstandigheden hoop te durven voeden.
De zwaarste straf, welke verwijdering van de inrichting voorafging, was onthouding van het verlof; een klein aantal uitverkorenen moest soms achterblijven en sleepte dan, onder een verscherpt politietoezicht, zooals aan politieke veroordeelden onder een autocratisch bestuur ten deel valt, een jammerlijk bestaan voort.
Met zorg werden voor de geschandvlekten zoodanige werkzaamheden uitgekozen, waarvan proefondervindelijk bewezen was dat zij de jongelui het minst konden aantrekken.
Uit exerceeren en teekenen, tot afwisseling teekenen en exerceeren, bestond het geestelijk menu der verdoolden, die als kloosterlingen zich door de holle gangen en zalen en over de ontvolkte landouwen binnen de omwalling bewogen, en schier tot razernij werden gebracht.
Met afgrijzen zag de Bredasche burgerij deze rampzaligen op het walletje tegenover het Valkenberg loopen, reeds door hunne aanwezigheid gebrandmerkt als onverbeterlijke booswichten. Zag men hen, met hun vieren of vijven, des zondags naar de kerk geleiden, dan werden zij met den vinger nagewezen en aan meer schuldeloozen tot waarschuwend voorbeeld gesteld.
Het was alsdan te vergeven, wanneer tegenover al dien smaad een drieste houding aangenomen werd en de verstoktheid groot was.
Een meer ontzettende straf, een meer gruwzame moreele pijniging werd hier beneden maar zelden uitgevonden.
| |
| |
Gelukkig kwam deze niet dikwerf voor; ook omdat alsdan personeel ter bewaking van de staatsgevangenen noodig was en dit niet op deze vereerende taak belust bleek te zijn.
De eenige genoegdoening der zwaar beproefden bestond dan ook in het vertroostend bewustzijn, dat evenzeer enkele leeraars en surveillanten verstoken waren van het genot, de stad hunner inwoning te verlaten.
Waarschijnlijk om deze beweegredenen was het, dat de bevoegde macht het maar zelden zoo ver liet komen.
De lang verbeide dag is eindelijk aangebroken. De examens zijn achter den rug. Zij, die gewogen en te licht bevonden zijn, verlangen minder hartstochtelijk naar huis dan de anderen; ook eenige vakken mee, waarin na de vacantie opnieuw proeven van bekwaamheid zullen worden afgelegd, zijn een onaangename ballast.
Doch de hoofdzaak is, dat men voor zes weken, zegge twee-en-veertig etmalen, het genoeglijk samenzijn te Breda derven zal.
Treffend is het afscheid van de onderofficieren, wier hooggeschatte tegenwoordigheid men maar noode zal ontberen; zelfs de bulhond aan den ingang wordt vriendelijk toegewuift en zijn aanminnige grijns maakt ditmaal niet den minsten indruk.
De wijze, waarop de dartele bent weldra uiteenzwermt, geeft een voorproefje er van, hoe dit later voor goed het geval zijn zal.
Het uitspansel was te klein; Breda met kerktoren en al verzonk in het niet.
Enkelen konden de ouderlijke woning niet afwachten, om zich in het elegant buitenmodel te hullen; traag was de slakkengang van den trein, eindeloos de reis door die weinige provinciën van ons dierbaar, doch klein Nederland!
Toch werd het eindstation bereikt. - De geheele familie was aan den trein; tranen van vreugde werden vergoten door zwakke vrouwen, die door den geharden krijger tot zelfbeheersching werden aangemaand.
Teneinde zulke roerende familietafereelen in het openbaar te ontgaan, werd door de meer cynischen onder ons het uur van aankomst voorbedachtelijk geheim gehouden, om den worstelstrijd tusschen verteedering en manhaftigheid te ontgaan.
Tehuis komt dit er minder op aan en mag ook de krijgsheld een oogenblik het pantser afleggen en zich laten omhelzen en liefkoozen als een gewoon menschenkind.
Op algemeen verlangen wordt fluks het plechtgewaad aangetrokken, voor zoover dit nog niet geschied is, en onverholen is de bewondering van allen. De ‘Turk’, een kromme sleepsabel van saraceensch model met ivoren gevest, waarmede men vroeger den overgelukkige liet pronken, moet worden aangegord en ontbloot, en geen maarschalk kon gelukkiger zijn met zijn ‘staf’
| |
| |
dan de kadet met dit wapentuig, dat maar ongaarne in den gezelligen huiselijken kring werd afgelegd.
Jammer, dat het ook veel soesa gaf; want de jongere broeder mocht er gaarne de schendende hand naar uitstrekken en vlekte het glinsterende staal van de scheede; of wel hij verstoutte zich het zwaard te trekken, om de Damascener kling te bewonderen, hetgeen door oxydatie meestal sporen van deze behandeling achter liet.
Het werd aan onbevoegden daarom streng verboden, de hand naar dit zijdgeweer uit te strekken.
De kadet met verlof is de held zijner omgeving. De oudelui zijn even trotsch op hem als, minder onbaatzuchtig, de zusters, welke onverwijld met hem willen ‘geuren’, zooals hij met gepaste nederigheid zelf dit omschrijft. De jongere broeder kan zich geen hooger levensgenot voorstellen dan óók eenmaal met zoo'n phenomenale sabel te mogen rondloopen en - hoe heeft een wijs Landsbestuur dit ooit over 't hoofd kunnen zien! - alleen de sleepsabel heeft meer propaganda voor de vrijwillige dienstneming gemaakt dan alle aartsvervelende geschriften en opgeschroefde vertoogen ter wereld.
Onze natie is niet zoo anti-militair als men wel denkt; getuige het hartstochtelijk tromgeroffel op de Amsterdamsche Beurs, dat ieder jaar opnieuw een ongeëvenaard genot oplevert.
Het mag niet worden ontkend, dat de kadet met verlof door zijne naaste bloedverwanten met zeker ontzag bejegend wordt; naar zijne meeningen op militair en aanverwant gebied wordt met vertrouwen geluisterd; bij de jonge dames doet hij opgeld; hij is gedurende die zes weken een bevoorrecht wezen en waarlijk is het hem te vergeven, wanneer hij een zekere houding aanneemt en met geringschatting op meer alledaagsche schepselen neerziet.
Er worden te zijner eere feesten georganiseerd en hij, de held daarvan, kan zich niet wel voorstellen dat hij dezelfde jongeling is, die als ‘baar’ nog kort te voren betrekkelijk weinig te beteekenen had!
Dit zestal weken heeft hij niets te doen dan zich te vermaken; de verheugde vader verleent hem een onbepaald crediet - althans begint daarmee. Dat deze gaarne zich met hem langs de straten beweegt, is wel streelend en genotrijk, maar begint eindelijk een weinig lastig te worden.
Men wil ook wel eens zich aan zijne collega's wijden en een enkele maal door den wind gaan. De zoon des huizes is nu volwassen, heeft een zekere positie en wil het leven genieten; in eene wereldstad bestaat hiertoe alle gelegenheid.
Misschien is het daarom maar goed, dat de verloftijd ten einde spoedt en die heerlijke periode weldra achter den rug ligt. De regelmatige en gezonde levenswijze te Breda wordt niet geheel straffeloos vervangen door een meer ongeregeld vacantieleven; eene aaneenschakeling van feesten en pretjes, waarbij met gulle hand de eerewijn geschonken wordt. Al bewoog er zich
| |
| |
nooit een in kennelijken staat langs 's Heeren wegen, er wordt toch meer genoten dan op den duur dienstig zou zijn.
Het is zoo wonderschoon, dat eerste verlof!
Zijn er vrienden genoodigd, dan zijn de kadets aan het woord; met ingenomenheid volgt de oningewijde hun levendige, origineele beschrijving van het academieleven; de gevleugelde woorden hebben een onbetwistbaar succes; de volstrekt niet overdreven vrijmoedigheden, die zij zich tegenover de hoogere autoriteiten veroorloofden, de snakerijen waarvan de minder hoogen hef offer waren, het wordt alles als onloochenbare feiten aangehoord. De omgeving begint van lieverlede enkele kunsttermen over te nemen en spreekt ook van ‘boffen’, van ‘de schuit’ en meer van dien aard.
De meest opzienbarende officieren en leeraars, ook de gevaarlijkste suppoosten bekomen een historische vermaardheid in wijden kring, en hunne karakteristieke bijnamen zijn populair geworden.
Nieuwelingen worden met de meeste onderdanigheid aanbevolen, en grootmoedig wordt bescherming toegezegd - voor het geval, dat zij zich die protectie zullen waardig maken.... Geen sterveling ziet met meer eerbiedige bewondering naar een hooger wezen op, dan een aanstaand baar tegen een kadet van het tweede studiejaar; al wat daarboven is, blijft voorloopig buiten den gezichtskring van den nieuweling.
Terecht vindt men het vertroostend, aan de Academie een ouden kadet te kennen: dit is er ten minste één, van wien men geen handtastelijkheden te wachten heeft!
Afscheidspartijtjes hier en daar - benevelde zinnen - laatste jool onder de kornuiten - een glas fijne wijn 's middags aan tafel met een aanspraak, die misschien wat lang duurt - hartroerend afscheid van naaste betrekkingen - slapelooze nacht in een zacht bed, behoorlijk van hemel en gordijnen voorzien - snel ontwaken 's morgens op een ongewoon geworden uur, waaraan men wel spoedig weer gewennen zal! - onmiskenbare gewaarwording van zieleleed en katterigheid - gebrek aan eetlust bij het ontbijt onder het eerste hanengekraai - een weemoedige blik op buitenmodelpakje en eeresabel - laatste vaderlijke raadgevingen en moederlijke tranen - plechtige belofte van binnen het etmaal de behouden aankomst te melden - karaktervol beheerschen van eigen weekhartigheid - vernieuwd afgrijzen voor de plunje, door het Gouvernement verstrekt - benauwende vigilanterit naar het station - allerlaatste handdruk van den ouden heer, de eenige die uitgeleide mocht doen - een dichtslaan van portieren, dat beiden door merg en been gaat - stoom en smook onttrekken alles aan het altijd nog droge oog. -
Het verlof is genoten; het Capua ligt achter den rug. Nieuwe beproevingen zijn aanstaande; onopengesneden boeken, lijvig en duister van inhoud, wachten weer; naarmate de reis vervolgd wordt, gevoelt men zich meer benepen. Maar van alle kanten vereenigen zich lotgenooten; de een montert den ander op en men eindigt met te gelooven, dat het wel schikken zal.
| |
| |
Doch hoe somber zijn de corridors van het Hoofdgebouw in het late avonduur; hard is de matras in de enge krib; onrustig de droom; lamlendig het ontwaken.
Het is de trom, die den onrustig sluimerende wekt en deze porder komt niet, evenals eene lieve, goede moeder, minstens driemaal vragen of de jonker niet eindelijk er eens aan zou denken, uit de veeren te komen.
Hij was weer voor een jaar binnen de wallen der oude veste, met hare nauwe poorten, opgesloten.
Haagpoort.
|
|