Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Uit de studeercel der redactie.Voor korten tijd is eene voortreffelijke Nederlandsche vertaling uitgegeven van Oscar Wilde's drama Salomé.Ga naar voetnoot1) Ten onzent werd nog weinig werk gemaakt van Oscar Wilde, die evenwel tot de zeer moderne Aesthetic School behoort, waartoe mannen van naam als Arthur O'Shaughnessy, Thomas Woolner, William Morris, Dante Gabriel Rossetti en Algernon Swinburne gerekend worden. Oscar Wilde heeft van zich doen spreken. Hij is te Dublin geboren, en de zoon van een beroemd ophthalmoloog, Sir William Wilde. Op dit oogenblik is hij 37 jaren oud. Hij studeerde te Oxford, en maakte zeer vroeg groote reizen. In 1877 bezocht hij Griekenland en Italië, en begon zijne dichterlijke loopbaan met een gedicht op Ravenna. Te Oxford volgde hij de voordrachten van den beroemden schilder Ruskin, die een zeer grooten invloed heeft geoefend op de aesthetische overtuiging van het jongste geslacht der Engelsche dichters. Als student te Oxford gaf hij al aesthetische soirée's in zijne met kunstwerken en porcelein overladen kamers. Hij verkreeg in 1878 zijn academischen titel, en maakte zich bekend door zijne gedichten op Rome, Florence en Milaan. Zijn eerste bundel: Poems by Oscar Wilde, verscheen in 1881. Er werd over deze verzen in Punch de staf gebroken. ‘Poems by Oscar Wilde’ - dus spreekt de recensent - ‘zoo is de titel van het boek des aesthetischen zangers, dat tot ons komt, gestoken in wit kalfsleer en goud. De band is zeer oorspronkelijk, maar dat is meer, dan men omtrent den inhoud van dit boek kan zeggen. Mr. Wilde noeme zich ‘aesthetic’, oorspronkelijk is hij niet. Hij gaf een boekdeel vol echoos, verwaterde Swinburnsche verzen met navolging van Rosetti en Mrs. Browning’. Punch heeft altijd den draak gestoken met the aesthetic movement in England - misschien is hier wel wat partijdigheid in het spel. Daarenboven Oscar Wilde schreef een drama: Nora, or the Nihilist, dat niet mocht vertoond worden wegens wilde geestdrift met hyperdemocratische theorieën. Niet alleen om de strekking van dat stuk, maar ook om andere eigenaardigheden van Oscar Wilde bestreed Punch hem herhaaldelijk. Hij trad namelijk op als redenaar over kunst, en als hervormer der heerenmodes. De teekenaar Du Maurier stelde hem gedurig voor onder den naam van Jellaby Postlethwaite, een smachterig figuur met kneebreeches, en somtijds met eene lelie in het knoopsgat. Daar Oscar Wilde eene poging in het werk stelde zijne kunstphilosophie ook in de Vereenigde Staten van Amerika te prediken, ontving Punch nieuwe stof tot aanvallen. Wilde had zich onvoorzichtig uitgelaten, en verklaard, dat de Atlantische Oceaan hoegenaamd geen indruk op hem had gemaakt. Onmiddellijk nam een dichter in Punch het woord: ‘Poor Oscar Wilde, aesthetic chylde;
The Atlantic ought to know it!
A fault so grave to misbehave,
And disappoint a poet’.
Punch ging voort, en schilderde de ontvangst van den dichter door de | |
[pagina 226]
| |
Yankees, terwijl hij optrad in eene zeer lange jas van bruin laken, die tot op zijne hielen reikte, met een meizoentje in zijn knoopsgat, een oranje zijden zakdoek in de hand, en eene leverkleurige das om den hals. Oscar Wilde heeft in Amerika zeker gerucht verwekt. In Februari 1882 trad hij te Boston op, en vond hij de eerste rijen der toehoorders ingenomen door zestig studenten met kneebreeches, lange bruine jassen, lange lokken achter de ooren weggestreken, met lelies in het knoopsgat en eene zonnebloem in de hand. Zoo dikwijls hij in zijne voordracht ophield, om water te drinken, brak er spottend applaus los, dat niet scheen te zullen eindigen. Hij liet zich niet afschrikken, en las in bijna alle steden der Vereenigde Staten en Canada. De Amerikaansche jonge dames kozen dikwijls partij voor zijne denkbeelden tot groote ergernis der jonge gentleman onder de Yankees. Hij sprak meestal over verbetering van den smaak, ten opzichte van meubelen, gordijnen, kleeden, en vooral wenschte hij voor het kostuum der mannen helderder kleuren te gebruiken. Hij wees op Tennyson, die steeds een zwarten sombrero met breede randen, en een almaviva met rijkdom van plooien droeg. In plaats van den zwarten rok pleitte Oscar Wilde voor eene fluweelen tuniek en knickerbockers. Zoo zonderling en opzienbarend is Oscar Wilde in de Engelsche en Amerikaansche samenleving verschenen. De Punch moge er over spotten, in dit alles ligt geenszins eene oorzaak tot verguizing van den dichter. Oscar Wilde heeft steeds met den toon van een beschaafd man over zijne voorgangers geschreven, Byron, Shelley, Keats en Tennyson met geestdrift vereerd, en nooit over eenig kunstenaar, die zijne beginselen bestreed, in een anderen toon gesproken, dan aan een gentleman past. Het drama Salomé bezit zeer eigenaardige en in het oog vallende eigenschappen. Het herinnert oogenblikkelijk aan eene meesterlijke novelle van Gustave Flaubert: Hérodias.Ga naar voetnoot1) Er is verschil van voorstelling bij beide dichters, toch schijnt Wilde door Flaubert zeer geïnspireerd. Hij noemt den Dooper: Jokanaan - terwijl Flaubert hem het voorbeeld gaf met: Jaokanaan. Bij Wilde ontstaat de handeling door den hartstocht, die de prinses Salomé plotseling opvat voor den boetprofeet. Jokanaan vervloekt haar, de dochter eener overspelige moeder, en Salomé roept telkens: ‘Ik zal uw mond kussen!’ Deze greep is zeer oorspronkelijk, maar het blijft de vraag, of deze voorstelling eene schoone greep is. Salomé spreekt in heftige symbolische taal over de schoonheid van Jokanaan. De granaatbloemen, die in de tuinen van Tyrus bloeien, en zooveel rooder zijn dan roode rozen, zijn niet zoo rood als zijne lippen. Zijn mond is als een scharlaken lijst om een ivoren toren, is als een granaatappel midden doorgesneden met een ivoren mes. Dit alles klinkt lyrisch, en staat geheel in den stemsleutel van Wilde's gemoed. Als lyrisch dichter mag hij zoo spreken voor eigen rekening - het is moeilijk aan te nemen, dat de prinses Salomé dagelijks hare gedachten zoo hyperbolisch heeft uitgesproken. | |
[pagina 227]
| |
De geheele toon van het drama is doorgaand lyrisch. Bij Wilde blaakt Herodes van hevige begeerte naar zijne stiefdochter, nog voordat ze gedanst heeft. Herodias wil niet, dat zij dansen zal, omdat zij jaloersch is. Herodes spreekt met denzelfden lyrischen gloed als Salomé, wanneer deze, voor haar eigen genoegen het hoofd van den Dooper vraagt. Hij begint dan eene beschrijving van al zijne schatten te geven, die als zoodanig zeer dichterlijk is, maar te fraai van stijl voor den Viervorst. Hij biedt Salomé een grooten ronden smaragd, hem door een gunsteling van Caesar gezonden, en zegt erbij: ‘Als gij door dien smaragd kijkt, kunt ge dingen onderscheiden, die op een grooten afstand gebeuren’. Dan biedt hij zijne witte pauwen met vergulde bekken en purperen pooten. Zelfs Caesar bezit zulke verwonderlijke vogels niet. Hij biedt er haar vijftig aan, als zij zwijgen wil over het hoofd van den Dooper. Nog voegt hij er bij twee amethisten van verschillende soort, de een zwart als wijn, de ander rood als wijn aangelengd met water. Hij spreekt van topazen geel als tijgeroogen, en topazen rose gelijk duivenoogen, en topazen groen als kattenoogen.- Zoo gaat het immer door met grooten rijkdom en poëtische weelde, hoewel het mogelijk is, dat de studie van edelgesteenten, die J.K. Huysmans in zijn À Rebours (1884) heeft geplaatst, hier invloed oefende. In elk geval is de taal van Herodes zoo lyrisch-romantisch, dat het schijnt of de schim van Victor Hugo aan den vereerder van lelie en zonnebloem is verschenen. Er is niets tegen, dat Oscar Wilde den schitterenden, poëtischen stijl van den auteur der Orientales poogt te evenaren, maar dit behoeft niet als allermodernste oorspronkelijkheid te worden opgedischt. Bij Wilde is de eisch van Salomé - het hoofd van Jokanaan - eene wraak der versmade liefde. Zij zegt, dat hij de eenige man is, dien zij bemind heeft. Zij noemt hem schoon. Zijn lichaam was als een ivoren kolom op een zilveren voetstuk. Het was een hof vol duiven en zilveren lelien. Het was een toren van zilver met ivoren schilden behangen. De lyrische geestdrift des dichters schijnt hier toch wat al te ver gaan. Zijn droom van Salomé's liefde voor Jokanaan is al te stout. Een prinses als deze heeft niet, gelijk de kleine Paulus Dombey bij Dickens, ‘neiging tot omgang met gemeene lieden’. Van Johannes den Boetgezant meldt de Schrift weinig. Er staat alleen: ‘En dezelve Johannes had zijne kleeding van kemelshaar, en een lederen gordel om zijne lendenen; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honig’. (Mattheus III, 4). Het schijnt gewaagd om van dezen asceet, dezen ruigen woestijnbewoner, te zeggen, dat zijn lichaam was ‘een hof vol duiven en zilveren leliën’. Maar ook dit was al gezegd door Anatole France, die een zuilheilige uit de woestijn van Libyë naar Alexandrië doet komen, om in woesten hartstocht voor Thaïs, eene hetaira, te blaken. Wel is dit geval niet volkomen hetzelfde, maar een voorbeeld van zinnelijken zinnendorst eener vrouw van vorstelijke schoonheid voor een morsigen asceet was reeds gegeven. De Herodias van Gustave Flaubert staat veel hooger. Hier is alles met onschatbare wetenschap van de Hebreeuwsche oudheid behandeld. Hier blijft | |
[pagina 228]
| |
het motief der synoptische evangeliën - dat Johannes de Dooper Herodes hevig heeft gelaakt, omdat de Viervorst de huisvrouw van Filippus, zijn broeder, heeft geroofd. Herodes erkent zijn schuld, maar Herodias vergeeft den boetprediker zijne bestraffing niet. Flaubert schildert met zijne verwonderlijke scherpheid van omtrek en tinteling van kleur het oord, waar de Viervorst zetelt, de forteres van Machaërous aan het Oosten der Doode Zee. Hij laat hem verschijnen op het terras boven zijn paleis, terwijl in den donkersten kerker in de gewelven Jaokanaan voor ieders oog verborgen is, 't geen heel wat aannemelijker voorstelling is, dan de ‘bouwvallige cisterne omgeven door een muur van groen brons’, waaruit de Boetgezant wordt opgehaald, en neergelaten door Oscar Wilde. Bij Flaubert is eene nauwkeurige studie van alle bijzonderheden. Vooral de woede van Herodias tegen den profeet is met fijnheid en nauwkeurigheid verklaard. Zij had den Boetgezant op den weg naar Galaäd ontmoet, en te midden der volksmenigte voortrijdend, had zij het hoofd met haar mantel omhuld, om de verwijtingen van Johannes niet te hooren. Herodias vreest, dat de algemeene blaam des volks, door den profeet opgewekt, misschien den Viervorst zal bewegen haar te verstooten. Maar zij heeft een middel bedacht, om dezen te bekooren. Hare dochter Salomé, uit haar eerste huwelijk, heeft ze aan haar lot overgelaten - maar nu heimelijk teruggeroepen. Ze zal haar aan Herodes toonen, haar eigen beeld, toen zij jong en betooverend schoon was. Bij Flaubert verschijnt de Romeinsche Proconsul Vitellius met zijn zwelgenden zoon Aulus, die den Viervorst in zijn citadel opzoeken. Zij ontdekken den kerker van Jaokanaan - en hooren hem vervloekingen uitbraken, die door Oscar Wilde telkens zijn gevolgd. De hevige taal van den gevangen asceet brengt Herodias tot razernij. Zoodra de Romeinen vernemen, dat Jaokanaan het volk aanspoort de belasting niet aan den Keizer te betalen, beveelt Vitellius hem streng te bewaken - en in geen geval vrij te stellen. Er volgt een groot gastmaal van Herodes, met verwonderlijke archaeologische kennis beschreven. En dan aan het slot volgt het verrassend optreden van Salomé - en de teekening van haar dans, die op zich zelf een kunststuk van hooge waarde is. Door haar moeder onderricht zegt ze, als de Viervorst haar de helft van zijn koninkrijk aanbiedt: ‘Je veux que tu me donnes dans un plat... ‘la tête’ - Elle avait oublié le nom, mais reprit en souriant: ‘La tête de Jaokanaan’. Deze in alle bijzonderheden historische, logische en gloedvolle opvatting van de door ettelijke dichters en schrijvers behandelde geschiedenis der dochter van Herodias - ook onze dichter Ter Haar wijdde haar omstreeks 1849 een lang gedicht - schijnt mij ver boven het drama van Oscar Wilde te staan. In één opzicht blijft echter deze te prijzen. Zijn drama is een drama, geen charade en action, zooals zijn Belgische geestverwant Maeterlinck pleegt aan te bieden. Wilde vatte zijne stof ernstig op, en zoo hij door lyrischen rijkdom zich soms buiten de grenzen van het drama beweegt - hij poogde een drama te geven - en niets anders. |
|