| |
| |
| |
De militaire academie.
Door George Kepper.
VI.
In onzen tijd ontvingen wij les in Taktiek en Strategie van een officier, welke blijkbaar een schromelijk dilettant op dit gebied was en daarbij eene voordracht had zoo slaapwekkend, dat hij meer nut had kunnen bewijzen in eene ziekeninrichting om morphine te besparen, dan als leeraar. Meermalen moest hij zijne discipelen wakker schudden, waarna deze gedoemd waren om verder in staande houding 's mans woorden van wijsheid aan te hooren; daar het bewezen is dat men overeind, zelfs onder een onbeduidende en eentonige voordracht, minder licht door slaap bevangen wordt dan wanneer men, op meer gebruikelijke wijze, heeft plaats genomen.
Iets vervelenders en meer onnoozels dan zijne redeneeringen is misschien nooit gehoord; hij beschouwde de veldheerskunst als de recepten in een kookboek, die men maar woordelijk te volgen heeft of van buiten te leeren ad lib., en menigmaal werd een overmachtig vijand verschalkt krachtens bladzijde zoo en zooveel der academische leercursus van Van Mulken.
Oud poortje in de Katharinastraat.
Het was niet geraden, in gedachtengang of ook maar in woordvoeging af te wijken van hetgeen in dat merkwaardig boek te lezen stond. Dat onze taktische en strategische begrippen een weinig kinderlijk bleven, hebben we later meermalen moeten ondervinden.
En wat het onderwijs in Infanterie-reglementen betreft, dit deed onwillekeurig denken aan eene ouderwetsche catechisatie.
Doch genoeg gehekeld; het zou den schijn hebben, als waren wij verblind voor het vele, zéér vele goede, dat ook weleer aan de Militaire Academie te Breda geleerd werd.
Waar deze onder hare leeraars bogen mocht op officieren als van Tuerenhout en Koolemans Beynen; van Nieuwkuyk en Hojel, Voorduin en Badon
| |
| |
Ghijben, om eenigen te noemen, wier naam ook buiten de academie weerklank vond; waar zulke krachten aan het onderwijs verbonden waren, en menige andere naam zou moeten genoemd worden, wilden we op volledigheid aanspraak maken - daar kan van geen gemis aan waardeering sprake zijn. Gerust kan worden verklaard, dat aan deze inrichting meerendeels goed, zelfs uitstekend onderricht gegeven werd.
Maar de fout was hierin gelegen, dat het protectionistisch stelsel soms meer gold dan scherpzinnige keuze bij de samenstelling van het personeel; dat menige benoeming van totaal ongeschikte personen alleen te verklaren was door familie-relaties en dat niet zelden de inrichting voor Hooger militair onderwijs schromelijk verwant was aan eene instelling van philanthropischen aard; met het oog op de toelage, die genoten werd.
Anders ware de benoeming van sommige, als docent geheel onbruikbare, officieren eenvoudig onverklaarbaar geweest.
En de ondankbaren dekten dan soms hun aftocht door het verspreiden van de mare, dat zij tegen hun zin waren gecommandeerd. Ondank, gij zijt 's werelds loon!
Wij dachten zoo even aan Lindo; den smaakvollen geletterde en geestigen humorist, en meermalen vroegen we ons af, hoe vooral in dien tijd, toen ‘schrijven’ in militairen dienst eene halsmisdaad was, de Oude Heer Smits het aan eene instelling als de K.M. Academie gemaakt heeft.
Hij deelde daar eens een opmerkelijk staaltje van mede, dat hier moge volgen.
De ‘Brieven en Ontboezemingen’ konden de militaire autoriteit niet zoo onverdeeld aanstaan; ook al was men wel ontvankelijk voor het geestige dier pennevruchten en moest men toch erkennen, dat zij niet direct gevaarlijk waren voor de Landsverdediging, evenmin gericht tegen militaire toestanden.
Doch op zekeren dag werd Lindo aangesproken door den gouverneur der Academie en hem welmeenend in overweging gegeven om dat schrijven te laten; ‘het zou beter voor zijne carrière zijn, waarlijk.’
Het antwoord luidde natuurlijk, dat die welwillende wenk moeilijk kon worden ter harte genomen.
Dat men alsdan de gevolgen zich zelven zou hebben te wijten, sprak als een boek.
Toen nu intimidatie niet hielp, om de stem van den Ouden Heer Smits te smoren, beproefde hij het op eene andere wijze en liet minzaam doorschemeren, dat wanneer dit minder welgevallig geschrijf ophield, eene of andere onderscheiding wellicht niet geheel tot de onmogelijkheden zou behooren, en knipoogend vestigde Z.H.E. Gestr. den blik op het knoopsgat van hem, tot wien hij sprekende was in persoon.
Dit was verleidelijk en menigeen ware bezweken voor het zoet gekweel van den vogelaar; niet alzoo de Oude Heer Smits.
| |
| |
Hij gaf met gepaste vrijmoedigheid te kennen, dat wanneer op zijn levensweg hem eenmaal iets dergelijks was beschoren, dit buitendien hem wel niet zou ontgaan.
Deze historische anecdote, uit zijn eigen mond vernomen, is kenschetsend.
Het was Lindo gegeven, als Inspecteur van het lager onderwijs nog groote diensten te bewijzen; zonder gevaar te loopen van ervaringen als die van een Hoogleeraar de Hollander, welke als menig ander moest ondervinden, hoe men in het militaire ware verdiensten weet te beloonen.
Bij het onderwijs werd aanvankelijk de cursus op den voet gevolgd; later, toen vele leerboeken begonnen te verouderen of niet volledig meer waren, volgden dictaten, welke belangrijk van het leerboek afweken. Er werden geregeld voordrachten gehouden, waarvan sommigen van groote waarde waren; anderen nog onbeduidender dan de cursus zelve.
Een volgenden keer werd dan onderzocht, wat de discipel er van wist. Vroeger waren de klassen in den regel te groot voor een behoorlijk onderwijs; wanneer men alzoo was voorgeroepen en proeven van bekwaamheid had afgelegd, kon men wel rekenen eenige weken niet te worden verontrust. Maar de leeraar was soms ondeugend en riep een volgende maal wederom denzelfden op, die er dan weinig van bleek te weten; het is den mensch nu eenmaal aangeboren, absoluut op zijn lauweren te willen rusten.
Ik zulk een geval klonk iemands eigen naam hem als een donderslag in de ooren; de van geen gevaar bewuste zag verschrikt op, loosde een diepen zucht en gaf met loomen gang aan de oproeping gehoor. Er was niet veel menschenkennis toe noodig om te verwachten, dat hij in de val liep.
Het voorkomen van den beklagenswaardige was dan zoo droevig dat het den leeraar, wanneer deze althans niet tegen alle aandoening gepantserd bleek te zijn, een glimlach ontlokte en de toestand voor beide partijen duidelijk was. Somwijlen weerklonk, als de les ten einde liep, onverwacht verlossend de roffel, die aangaf dat het uur verstreken was, en de sperwer moest zijn prooi loslaten. Zoo moet bij eene omwenteling den staatsgevangene de Marseillaise in de ooren geklonken hebben.
Voordrachten als die van een Van Heusden zijn aan de Academie blijven voortleven, zooals een legende in den mond des volks. Begaafd met een duidelijk orgaan, analyseerde hij de wereldgeschiedenis, hier in 't bijzonder uit een militair oogpunt beschouwd; een dankbaar werk, wanneer men bedenkt dat de geschiedenis eigenlijk van moord en doodslag aan elkaar hangt.
Statig verhief zich zijne gestalte voor den katheder, deftig werd de zijden foulard te voorschijn gehaald en het indrukwekkend neusgeluid klonk als bazuingeschal; een lading snuif namelijk werd door den hoogleeraar niet versmaad.
En dan begon hij langzaam en overtuigend; met den noodigen klemtoon op de woorden, welke hiervoor in aanmerking kwamen. Hij volgde een Buo-na par-te of Pi-che-gru in al hun bewegingen, met ijzingwekkende logica,
| |
| |
en had daarbij de gewoonte, bij voorkeur tot één uitverkorene het woord te richten, dien hij doordringend aanzag en soms vernietigend met den vinger aanwees; zoodat men zenuwachtig en met zijne houding verlegen werd, en eindelijk begon te gelooven, dat men indertijd invloed op den loop der wereldgebeurtenissen uitgeoefend en het zich te verwijten had, dat de slag bij Leipzig door Napoleon verloren werd.
Wanneer de hoogleeraar op deze wijze er een aansprakelijk voor dat feit gesteld en hem vernietigd had, was hij grootmoedig en richtte verder het woord tot een ander; op dezelfde wijze dezen geen oogenblik uit het oog verliezende en soms peinzend aanstarende, als stelde hij in gedachten de gewetensvraag: wáárom werd de vrede van Cam-po-for-mi-o gesloten en is men niet tot den huidigen dag blijven doorvechten?
Haven te Breda.
Maar duidelijk en meesleepend was zijne voordracht; juist omgekeerd als de dorheid zijner leerboeken, die als ware het een zielloos lichaam waren, waaraan alleen hij leven wist te schenken.
Ook de lessen in de scheikunde hebben in ons een onuitwischbaren indruk achtergelaten. Vooral hier was de overmaat van leerlingen de reden, dat deze over 't algemeen er niet veel van wisten en al deden allen er examen in, toch mag niet worden verheeld, dat het gewaagd zou zijn geweest, in een crimineel proces een onzer met het scheikundig onderzoek te belasten; de meest krasse vergiftiging althans ware de aandacht van schrijver dezes ontsnapt.
Wij beschouwden de specialiteit, welke ons de verborgenheden der chemie ontsluierde, als een soort toovenaar, die dejeuneerde met broom, jood of fluor, en we konden ons niet voorstellen, dat hij thuis eene bete broods nuttigde, zonder dit alvorens scheikundig te hebben onderzocht. Hij was doorgaans in een halfdoorzichtigen nevel gehuld en zijne neusvleugels moesten gedoubleerd zijn, zoo kwam het ons voor, om hem op den duur bestand te doen zijn tegen de onbeschrijfelijke dampen, die in zijn laboratorium ontwikkeld werden. Wij geloofden dan ook, dat hij alles ter wereld kon maken - behalve van één onzer een goed scheikundige.
Hij gevoelde zich in zijn element, wanneer hij geuren kon opsnuiven die
| |
| |
ieder ander deden hoesten en niezen; hij kon behoedzaam afwegen en mengen en roeren als een alchimist, en dat hij niet den steen der wijzen gevonden en door middel van de pers dit feit gepubliceerd heeft, is ons altijd een raadsel gebleven.
Het onderwijs in de Nederlandsche taal was destijds jammerlijk; in een onbewaakt oogenblik had men aan een geheel onbevoegde het schrijven van een ‘Handleiding tot de beoefening der Nederlandsche taal- en letterkunde voor de kadetten van alle wapenen’ - fraaie titel! - opgedragen en dat schoone boek was de grondslag, waarop al onze literarische ontwikkeling berustte.
Eigenlijk heeft het ons altijd verbaasd, dat er op de Koninklijke Militaire Academie nog Nederlandsche letterkunde onderwezen wordt; de kanselarijstijl toch doet weinig aan fraaie letteren denken en voor den toekomstigen officier is letterkundige ontwikkeling immers ten eenenmale onnoodig.
Wellicht hebben deze overwegingen weleer er toe geleid om dat onderwijs tot het strikt noodige te beperken, en zoo beschouwd was ook G. Kuyper Hz. als militair-letterkundige een groot man.
Een kwistige opeenvolging van werkwoorden, als ‘zullen hebben kunnen mogen volvoeren’ en voorschriften met een aantal eindelooze tusschenzinnen, rijk versierd met ‘dewelke’ en ‘derzelver’, waren hiervan het onvermijdelijk gevolg.
Later is men ook in dat opzicht meer schrander te werk gegaan en heeft het onderwijs opgedragen aan bevoegde personen. Niet genoeg dat men een officier commandeerde om onderwijs te geven in één wetenschappelijk vak, ten onverwachtste moest hij daarenboven zich met een ander belasten, wanneer eene onvoorziene omstandigheid dit noodig maakte; evenzeer als een minister van Marine zich tijdelijk met de portefeuille van Koloniën belast, of weleer die van Eeredienst zich met de portefeuille van Oorlog.
Doch de voornaamste fout schuilde in het groot aantal studievakken in verband met den betrekkelijk korten studietijd en de aanzienlijke hoeveelheid discipelen, welke gelijktijdig onderwijs ontvingen van denzelfden leeraar. En het ergste nog was, dat het eene enkele maal niet uitsluitend de leerlingen waren, op wie van toepassing moest worden geacht de bekende gelijkenis van klok en klepel.
Daarbij hebben wij tamelijk veel geleerd, wat we eigenlijk zelden of nooit noodig hadden; terwijl het ware manna veelal maar karig werd toebedeeld. Alleen wat aardrijkskunde betreft, waren vele jaren noodig om met goed fatsoen den overtolligen ballast kwijt te raken.
Laat ons evenwel, om billijk te zijn, erkennen dat niets zoo moeilijk is, als het regelen en het geven van hooger onderwijs; een gewichtige aangelegenheid, waarin meermalen werd misgetast.
Du sublime au ridicule il n'y a qu'un pas! Tot een goede opvoeding behoort ontegenzeggelijk ook het dansen.
| |
| |
In den regel hebben de kadets ten huize hunner ouders al onderricht in deze edele kunst ontvangen en reeds op kinderbals zich niet als wilden aangesteld. Maar in elk gevat moet het beoefenen van iedere schoone kunst worden onderhouden.
Onder de militaire ambtenaren waren er velen, die wel konden dansen - naar de pijpen hunner meerderen, doch in het huldigen van Terpsichore een weinig onhandig zouden zijn te werk gegaan; althans den sergeant Petiet indertijd te zien optreden in een Quadrille des Lanciers had een onuitsprekelijk genot opgeleverd, terwijl zelfs de thans eenigszins verouderde horlepijp hem minder goed ware afgegaan.
Daarom moest een burgerleeraar met dit aesthetisch onderricht worden belast, waartoe het oordeelkundig Bestuur een zekeren heer Spits had uitverkoren.
Het was een klein mannetje, met de gewone dansmeestersmanieren: schuifelenden gang, lenigheid in de bewegingen en onvermoeid huppelen, - één enkele dansmeester is in een onafzienbare volksmenigte onverwijld te herkennen.
Boschpoort (binnenzijde).
Tusschen jas en vest hing of zweefde, dank zij niet genoeg te waardeeren natuurkrachten, zijn zangerig instrument met bijbehoorenden strijkstok, waarmede hij zich langs den openbaren weg bewoog, zonder dat die viool c.a. ooit op straat hem ontglipte. Zoodoende wist hij, al onderwijs gevende, een Strauss orkest te vervangen en wanneer hij, evenals de pianist pleegt te praeludeeren, zijn snijdend accoord aan de kattedarmen ontlokte, begonnen de dolle sprongen.
Hij was een maître de danse naar den aard; evenals later de muzikale clowns van Carré, wist hij al ronddraaiende en springende onverpoosd door te spelen, zoodat de melodie geen oogenblik werd afgebroken. Daarbij redeneerde hij onder de hand onafgebroken door en gaf ons lessen van wijsheid;
| |
| |
nu eens een uitverkorene zelf ten dans leidende, als wanneer hij, met de viool langs diens linkeroor, eenige malen het lokaal rondging, met eene handigheid en zwier, die ons beschaamden.
Dan weder stond hij op een stoel, om het gewoel en tumult te overzien en beheerschen; vruchtelooze pogingen aanwendende om wederspannigen of St. Vitusdansers tot reden te brengen. De galop deed denken aan het steekspel uit de riddertijden, toen men met gevelde lans als dolkoppen tegen elkaar in rende; de wals ontaardde in een duizelingwekkend rondwentelen, dat een miniatuur-voorstelling van het planetenstelsel gaf, met Spits als centraalzon; de quadrille bekwam een hoogere wijding door overtollige beleefdheden of ergerlijke onbegrijpelijkheid der discipelen; nog was er een vroeger zeer gewilde dans van Poolschen oorsprong, waarvan de naam mij ontschoten is - Cracovienne of zoo iets - waarbij de hiel telkens krachtig op den dansvloer gezet werd en het een edele wedstrijd was, om de teenen van anderen in dit genot te doen deelen; en onder al het trippelen en stampen, joelen en schaterlachen heen klonk het meewarig geluid van den Straduarius, waarover de haardos van het edel strijdros werd heenbewogen.
Nu en dan kreeg de arme man het te benauwd, wanneer een sterk en zeer gespierd discipel hem met strijkinstrument en al opnam, of hij tusschen eenige galoppeerende paren bekneld raakte, zoodat hij om hulp riep; als wanneer een onderofficier met het oppertoezicht belast werd, die onmiddellijk de orde herstelde door een paar namen op te schrijven van hen, die toevallig niets misdreven hadden.
Hij vatte zijne taak breed op, de brave Spits, en trad mede op als ‘professeur de maintien’, ons voordoende hoe wij eene schoone jonkvrouw ten dans moesten vragen en weder, na gesmaakt genot, haar moesten terugleiden naar haren zetel; waarbij een onzer dan, ten voorbeeld van anderen, als jonge dame fungeerde, hem minzaam consent verleende en den gracieus aangeboden arm aanvaardde, om eensklaps een dolle capriool te maken, die aan het leerzame en stichtende der vertooning afbreuk deed.
Het was potsierlijk, zooals hij kon buigen en gezichten trekken, of pirouetten maakte met fluitend rokspand en strijkstok.
Die danslessen hebben mij een onwaardeerbaar genot bereid en geen muurbloem kan dankbaarder zijn aan den gemelijken cavalier, die ter elfder ure haar uit een neteligen toestand verlost, dan schrijver dezes was, toen de Maestro in de kunst hem ten dans leidde.
Brave Spits, wij hebben het wel eens wat gortig gemaakt, als we niet geliefden door te dringen in de finesses van uw wonderbare kunst; dit was zeker niet aan u te wijten, maar aan den geringen ernst van het oogenblik.
Toch erkennen wij dankbaar de schitterende overwinningen, in Casino of balzaal behaald, door een onwederstaanbaar optreden.
Wij hebben ten deele het aan U te danken.
Dubbel snood de ondank van hen, die durfden lachen met het verhevene en
| |
| |
uw kunstige bewegingen bespotten zooals de oningewijde het heilige der heiligen. En ten volle verdiend was de ernstige terechtwijzing, welke hun ten deel viel, wanneer uw verontwaardigde stem eindelijk en ten laatste vermocht door te dringen tot den kadi, welke op gezette tijden, 's morgens om tien of elf uur, de weegschaal der gerechtigheid opnam, om Themis welgevallig te zijn!-
| |
VII.
Trots diepzinnige of vervelende studiën en een onuitstaanbare discipline was het wel een aardig leventje aan de Academie; de troost, dat we allen lotgenooten waren, deed in elk geval het onvermijdelijke met zekere opgewektheid dragen.
Het was een soort kloosterleven, zonder den ernst der religie of de bezwaren van den ouderdom; de levenslust en natuurlijke blijmoedigheid der jeugd, in bedwang gehouden door het alziend oog der autoriteit; dolle vroolijkheid wisselde af met wetenschappelijken ernst en militaire deftigheid.
Onder een tachtigtal jongelieden van eenzelfde studiejaar, grootendeels van denzelfden stand, kon men naar hartelust zijne vrienden kiezen; aan gezelligen kout, aan snaaksche invallen ontbrak het niet, en in den vrijen tijd amuseerde menigeen zich kostelijk, en wel met betrekkelijk geringe middelen.
Tusschen de lesuren werd in den regel ‘een walletje’ gemaakt; in kleine clubjes wandelde men over den hoofdwal, gekscherend en een oogenblik genietende van de frissche en veilige open lucht; men kon des verkiezende zijn gemoed eens uitstorten, zonder angstvallig zich te moeten herinneren, dat de wanden ooren hadden.
In de vrije uren werd er wel eens gestoeid en geravot, aan de kluchtigste invallen botgevierd, ook wel kattekwaad uitgevoerd of slag geleverd; in welk geval het ‘was sich liebt, neckt zich’ al te letterlijk werd opgevat. Voor zulke kloppartijen was een zonderling terrein uitverkoren; de oningewijde zal niet licht raden, wat alsdan tot arena verheven werd.
Waren er builen of hemelsblauwe oogen opgeloopen, dan was het onaangenaamste der zaak, wanneer het oog van den leeraar met weemoedigheid rustte op het zichtbaar bewijs van betoonden heldenmoed.
Vooral des Zondags avonds was het niet ongezellig. Dan was er muziek in de amusementszaal en er werd gedanst; niet met coryphaeën van een of ander ballet, evenmin met schoone Bredasche jonkvrouwen, maar bij ontstentenis van de teedere sekse was men gedwongen met elkaar te dansen; voor iemand, gewoon in de samenleving en niet in een seminarie zich te bewegen, een mager genoegen, waarvan men zich de charmes bezwaarlijk kan verklaren. Doch heeft men geene bekoorlijke sirenen om ten dans te leiden
| |
| |
Ook werden chansonnetten voorgedragen, bij hooge uitzondering van eigen fabrikaat.
| |
| |
en men wil toch op de maat der muziek rondhuppelen, dan moet men 't wel zonder dames doen. Het is toch altijd nog beter, met een collega dan geheel alléén als een priktol rond te draaien.
Ook werden chansonnetten voorgedragen, bij hooge uitzondering van eigen fabrikaat, in welk geval eigenaardigheden van meerderen voorgesteld werden; hetgeen veel vroolijkheid verwekte, welke eensklaps verstomde, wanneer onverwacht in de zaal verschenen een of meer van hen, aan wie de coupletten gewijd waren. Wanneer deze evenwel spoedig lont roken en den dilettant, die ze voordroeg, dan niet zonder bedoeling fixeerden, was het geraden, niet onthutst te zijn, doch kalm voort te gaan alsof er niets aan de hand was; in de stille hoop dat de vereischte zelfkennis zou ontbreken om te beseffen, dat men zelf bedoeld - en niet een ander verheerlijkt werd.
Kwam de betrokken persoon later tot het inzicht, dat onbetwistbaar enkele personaliteiten waren beoogd, dan was het voor den schuldige zaak, aanvankelijk zoo min mogelijk hem in den weg te komen. In het militaire mag men een superieur nu eenmaal niet belachelijk maken, maar dient dit gansch en al aan den man zelf over te laten.
Op de amusementszaal ging het dus nu en dan vroolijk toe; het scheen ons echter als werd dit met leede oogen gezien door de zwaarmoedige lui aan den wand; de militaire ‘voorvaderen’, wier beeltenis de zaal nu juist niet opvroolijkt. Het is dan ook werkelijk een dwaze vertooning, jongelingen met elkaar te zien dansen; op eene jonge dames-kostschool gaat iets dergelijks nog beter.
Waar moet dat heen? Evengoed zouden twee veldmaarschalken samen kunnen walsen.
Doch een corps de ballet kan op het budget der K.M. Academie niet overschieten.
Kwamen 's Zondags- avonds zij terug die uit geweest waren, dan werd het uit den aard der zaak meer vroolijk, veelal omdat sommigen zelf dit waren, en het gezellig samenzijn duurde tot het onvermijdelijk tromgeroffel alles deed uiteen stuiven, om zich aan den avonddisch te hereenigen en den feestavond te besluiten met het nuttigen van de reeds herdachte voedzame meelspijs, door de gastronomen onder ons ‘hot’ genaamd. Het was eene foltering, wanneer men 's middags in de stad goed gedineerd had, te moeten aanzitten bij dit landelijk maal en verder zich te verzadigen aan de onnoozele geuren, die uit belendende borden opstegen. Er zijn omstandigheden in het menschelijk leven, dat karnemelk niet weldadig aandoet.
Vooral wanneer een enkel glas wijn te veel gedronken was, werd die formaliteit een ware beproeving, te eer daar men zich goed moest houden. Want de minste verdachte blijmoedigheid of een labiele evenwichtstoestand deed den verdachte door een sbir naar den officier van politie sleuren, die dan tevens als officier van justitie optrad en moest beoordeelen, of de delinquent al dan niet nuchter was.
De af te leggen proef van bekwaamheid betrof het voortloopen langs een
| |
| |
rechte lijn; iets wat, volgens deskundigen, uitermate moeilijk en bezwarend moet zijn, wanneer men aan Bacchus geofferd heeft; of wel het eenige malen achtereenvolgens rechtsomkeert maken, wat iemand, die niets gebruikt heeft, reeds duizelig maken kan. Had men werkelijk in eersten aanleg de drankwet overtreden, dan bleken die kunststukken werkelijk onuitvoerbaar te zijn; de schuldige viel door de mand en werd omdat zijn opmarsch niet strookte met de definitie van de rechte lijn of het rechtsomkeert maken een schutterlijk karakter had, veroordeeld naar de ziekenzaal geleid te worden en daar den al dan niet vermeenden roes uit te slapen.
De af te leggen proef van bekwaamheid betrof het voortloopen langs een rechte lijn.
Het ontwaken was dan hard; men sloeg de oogen open in een vunzig kerkerhol of werd onder zwaar geleide daarheen overgebracht, zoodra het uur der vergelding was aangebroken.
Opdat geen drank zou worden binnengebracht, werd men aan den ingang gevisiteerd door den Cerberus, reeds genoemd; dit was een voorzeker heilzame maatregel. Doch men ging zoo ver, dat zelfs geen ulevellen of andere
| |
| |
levensgevaarlijke zoetigheden mochten binnengesmokkeld worden, en de landsverdediger werd als een misdadiger gefouilleerd, om ook maar de onschuldigste versnapering op het spoor te komen. Dit was noodeloos tergend en vernederend; altijd heeft het ons verbaasd, hoe luchthartig men aan de Militaire Academie die enkele schrede van het sublime naar het ridicule wist te overschrijden....
In de kleinere vertrekken, waar ieder studiejaar afzonderlijk in den vrijen tijd zich kon verpoozen, ging het dikwerf levendig toe. Daar bevond zich in den regel een piano, welke door al dan niet bevoegden bespeeld werd; ook wel eens op eene wijze, die aan een carillon deed denken, hetgeen dan herstelling van het instrument noodig maakte en tot een hoofdelijken omslag aanleiding gaf.
Ook werd er bij gezongen; was er eene goede stem voorhanden, dàn kunstlievend en fraai; was er toevallig niemand, die zingen kon, dan in vredesnaam minder artistiek, en de parodie trad vrijmoedig in de plaats der kunst.
Een onzer had een phenomenale sopraanstem, welke in de hooge tonen wel wat gillend werd, maar in het middenregister kon spreken tot het daarvoor ontvankelijk gemoed. Zijn zeer oorspronkelijke voordracht was oorzaak, dat hij reeds op jeugdigen leeftijd moest ervaren, hoe doornig het pad der kunst is.
Met accompagnement van het ontstemd klavier werd dan voorgedragen het immer schoone
‘Grâce, grâce - grâce pour toi-même’
uit den ‘Robert’; ruim een half octaaf hooger getransponeerd dan Alice zelve dit in de opera pleegt ten beste te geven.
De onderofficier, welke in de zaal surveilleerde, spitste de ooren.
‘Wil u daarmee uitscheiden, jonker.’
‘Waarmee, sergeant?’
‘Met dat gillen.’
‘Dat is geen gillen, sergeant, dat is zingen.’
‘Ik zeg u, dat u er mee ophoudt of anders -’ (dreigende beweging).
‘Is het dan niet geoorloofd, eene aria voor te dragen?’
Tegen het Jocrisse-gelaat, waarmede die vraag gesteld werd, was de man niet bestand; hij haalde de schouders op en weder werd het hoogste lied uitgegalmd, waanzinnig geapplaudisseerd door een dankbaar publiek, dat eindelijk met de ‘aria’ instemde, tot eindelijk de officier der week boven kwam, om er zich persoonlijk van te overtuigen, wat er aan de hand was.
Ook hier zoude onmiddellijk zwijgen noodlottig zijn geweest, en dus werd weer op meewarigen, 't hart doorvlijmenden toon aangeheven:
‘Grâce, grâce - idem pour toi mê-ê-me,’
met de gewenschte pathetische gebaren en aangrijpende gesticulatie.
‘Wil je ophouden met dat gejammer?’
| |
| |
‘Gejammer, luitenant?’
‘Verstaan!’
‘Ik draag eene aria voor, luitenant - van Meyerbeer, luitenant.’
‘Zingen is geoorloofd; maar geen burengerucht.’
Dat ‘burengerucht’ klonk hier eenigszins wonderlijk.
‘Ik kan niet anders zingen, luitenant; dat is zoo mijne methode, wanneer ik goed bij stem ben.’
Hiermede eindigde meestal de kunstlievende gedachtenwisseling en er moest een ander Opus van een vermaard componist worden uitverkoren, dat voor mezzo-sopraan was getoondicht.
Dat men alzoo niet vrij was in de keuze van de toonscheppingen, welke men wenschte voor te dragen, heeft ons zeer gegriefd. Een ander zou met een zoodanig wonderbaar sopraangeluid bewonderd en bewierookt zijn geworden; minstens aan een Hofschouwburg zijn verbonden. Hier mocht men van geluk spreken wanneer de deur van de provoost niet ontsloten werd, om natuurlijken aanleg en genie in muf stroo te verstikken.
In hoe verre het culinaire goed verzorgd was; in andere woorden: of het eten goed was, hierover zijn de geleerden het nooit volkomen eens geweest. Men had aan de M. Academie met wijs overleg er iets op verzonnen om aanhoudende klachten te voorkomen; hij die klaagde, laadde volgens hooger wijs inzicht den schijn op zich, alsof hij het tehuis niet goed gewend geweest was. Alzoo een snedig verzonnen speculatie op familieziekte en jeugdigen hoogmoed.
Wij hebben het verband tusschen rechtmatige klachten over de menage en het gehalte der ouderlijke huishouding nooit kunnen inzien en altijd gedacht dat iemand, die het goed gewoon was, meer kennis des onderscheids bezat dan hij, die schraalhans tot keukenmeester had. Doch dit schijnt een verkeerd inzicht te zijn geweest; hij die van af zijn prille jeugd aan een goede tafel gewoon was, verslindt later met welbehagen al wat men hem voorzet, zelfs met stille verrukking het meest zorgeloos toebereid kalfsgehakt. Daarentegen is hij, die in genoemde vleeschspijze opmerkelijk vreemde bestanddeelen weet te onderkennen, blijkbaar niet anders gewoon geweest dan voedsel van zéér verdachte qualiteit en bij nader inzien niet veel beters waard.
Zoo oordeelde het bestuur der Militaire Academie en voor zulke menschkundige beschouwingen is misschien wel iets te zeggen. Maar niettegenstaande die snedigheid, werd er nu en dan geklaagd, hetgeen door de tafelchefs geschiedde. Van tafel tot tafel ging het wachtwoord:
‘Passeer klagen over het vleesch,’
evenals het ‘Wachters van het paleis, waakt!’ in Lazaro den Veehoeder. De kapitein-adjudant en de officier van politie, die meestal de eetzaal rond liepen, hoorden de volksstem dan als een dreigende orkaan naderen en wierpen vernietigende blikken in 't rond, als om het klaaglied op de lippen te doen verstommen.
| |
| |
Dikwijls waren de opmerkingen billijk; want op gevaar af van te worden verdacht van in de Ommerschans of in de gijzeling verpleegd te zijn, moet worden verklaard dat wel de voeding doorgaans alleszins voldoende was, doch in de ‘hot’ voornoemd weleens ingredienten van onverteerbaren aard drijvende werden bevonden, of in het vleesch spieren en pezen waren, uit een anatomisch oogpunt zeer zeker leerzaam, maar hinderlijk voor een normale dentuur.
Evenzeer kon het bier zoo zuur zijn, dat reagentia overbodig werden om dit aan te toonen, en ook voor andere levensmiddelen was geen voorafgaande studie in warenkennis noodig om met voldoende zekerheid te kunnen uitmaken, dat in dit opzicht het ideale niet bereikt was.
‘Vriendschap’ leert men misschien nergens zoo begrijpen en waardeeren als aan de Militaire Academie. Waar vroeger geen noemenswaardige afleiding bestond; waar men, ofschoon in de veelbelovende dagen der jeugd, tot een exceptioneel leven was gedoemd, leert men elkander eerst recht kennen en op prijs stellen, en wel heeft het ons verwonderd, dat als eenmaal de poort wijd geopend wordt en de maatschappij den jeugdigen officier opneemt, de vriendschapsband niet hechter bleek te zijn en het samenzijn niet een meer duurzamen indruk achterliet.
Wel is daar een spoor van te vinden bij reuniefeest of andere gelegenheid; maar in gewone omstandigheden bleek er soms weinig van. Wat al hartsgeheimen werden den ‘vriend’ geopenbaard.
Eene eerste, op acht- of negentienjarigen leeftijd pas ontluikende liefde voor eene onweerstaanbare schoone, die nederbuigend vriendelijk voor den kadet was en door haar onverwachte verloving met een ander den jongeling eene ‘ongeneeslijke’ wonde toebracht; de aanbidding van freule A., die op het Casino tweemaal met hem danste en desniettemin een mariage de raison sloot, waarbij alleen de Mammon gehuldigd werd; ach, wat vertrouwelijke mededeelingen waren voorafgegaan aan den zwaren slag, die even onverhoeds als verpletterend viel. De herinnering aan een lieve vriendin der jeugd en een bevallig nichtje, die men met weemoed moest verlaten, om naar het kasteel van Breda op te gaan; na plechtige beloften en eeden, die helaas, niet altijd werden nagekomen!
Nieuwe betrekkingen worden aangeknoopt, nieuwe geloften voor het autaar der liefde stijgen ten hemel en innige ontboezemingen worden onder het zegel der geheimhouding toevertrouwd; de vriend deelt daarin, en leeft gratis mede. Sonnetten worden gedicht en langademige verzen gesmeed om de lieftalligheden van het meisje te vereeuwigen; er wordt gemijmerd en gedweept, soms in commissie - en dit alles laat niemendal na.
Men ziet na jaren elkander terug; de een als echtvriend van een zeurende, immer aan denkbeeldige kwalen lijdende huissloof, de ander als vader van een half dozijn bengels, en de aandoenlijke aanbidding der jeugd is vergeten. Men bleek zijne teederste gewaarwordingen te hebben geopenbaard aan een hart, koud als steen; over en wêer.
| |
| |
Doch in dien goeden tijd werd daar niet zoo zwaarmoedig over gedacht; men vereerde elkander met een vertrouwen, dat even onbegrensd als ongemotiveerd was; men ontsluierde elkaar peilloos diepe geheimen, die aan geen sterveling anders zouden zijn onthuld en zocht troost, wanneer het ontvankelijk gemoed werd opengereten en een lustig opflikkerende liefdevlam cynisch uitgebluscht werd.
... dan werd een onschuldige, bij voorkeur de oudste, ingepikt en opgesloten.
Zoo is 's werelds beloop.
Doorgaans waren de jongelui volgzaam en reeds spoedig doordrongen van de waarheid, dat zelfverloochening een der eerste plichten van den soldaat is; maar enkelen, wier rechtsgevoel misschien wat zeer ontwikkeld was, konden zich moeilijk gewennen aan een meerdere of mindere dosis onrecht, welke
| |
| |
nu eenmaal in 's Lands militairen dienst behoort te worden verduwd. In zoo verre was het menschkundig gezien, bij de academische opleiding ook dááraan den aanstaanden officier al vroeg te gewennen. Het bestuur had er merkwaardig goed slag van, te speculeeren op de kameraadschap. Was er een misdrijf gepleegd en de schuldige niet op heeterdaad betrapt, dan werd een onschuldige, bij voorkeur de oudste, ingepikt en opgesloten. Het eerstgeboorterecht was alzoo aan deze instelling geen onverdeeld voordeel te noemen.
Men hield het offer eener zoo avontuurlijke rechtspleging alsnu zóó lang achter slot en grendel, tot de ware schuldige, die natuurlijk niet kon aanzien dat een ander voor hem boette, vrijwillig zich aangaf. Men zal moeten erkennen: een merkwaardige manier van Justitie uit te oefenen; eenig in de annalen der rechtspleging. Een enkele maal maakte de autoriteit het wat al te erg; dan begon het vurig bloed in de jeugdige aderen te koken en lang bedwongen verontwaardiging leidde tot een betreurenswaardige uitbarsting. Gelukkig is dit maar zelden geschied; dàn echter werd het lammervacht afgeworpen en een ongelijke strijd aangebonden, die voorwaar de mannen van het gezag deed sidderen.
Een zoodanig verzet, soms van een geheel studiejaar, noemde men ‘Bulle-feest’; bij die gelegenheid viel er met de opgezweepte hartstochten niet te spotten en oogenblikken van beproeving braken aan voor de overmoedigen, die te ver waren gegaan.
De vaan des opstands werd ontplooid; de lampen werden uitgebluscht of stukgeslagen, de deuren gebarricadeerd en de meerdere, die zich bij uitnemendheid gehaat had gemaakt en toevallig in het gedrang kwam, verkeerde werkelijk in gevaar, dat niet denkbeeldig was. Eens werd een bijzonder lamlendig onderofficier op een bank gebonden en het had maar weinig gescheeld, of de man was onder luid gejuich uit een der vensters van de eerste verdieping op de binnenplaats geworpen, hetgeen allicht hem lichamelijk letsel zou berokkend hebben. Dan heerschte er verslagenheid onder de hoogere machten; de sommatie, om de deur te openen en het hoofd in den schoot te leggen, werd met woest getier beantwoord, en er was heel wat overleg en list noodig om de opgewonden gemoederen weder tot bedaren te brengen.
Deze oproerigheden staan met een zwarte kool in de geschiedbladen der Militaire Academie aangeteekend en al mocht het onverantwoordelijk optreden der onbezonnenen, die eindelijk zich vergaten en in verzet kwamen, vooral uit een militair oogpunt misdadig zijn; al werd naderhand een streng gericht gehouden en menige veelbelovende toekomst voor goed vernietigd - de eigenlijke schuld droeg ongetwijfeld het Bestuur, dat het zoo ver liet komen door op ongehoorde wijze het rechtsgevoel te schokken.
Niets zoo gevaarlijk, als willens en wetens onrecht te plegen, en eene natie, wier gevoel voor recht en billijkheid verstompt is, - zij heeft geene toekomst meer. Mochten de handhavers van het gezag hiervan steeds doordrongen zijn!
| |
| |
In onzen tijd werd dit, den mensch aangeboren, rechtsgevoel nog al eens geweld aangedaan. Meer dan eens kwam het voor, dat onschuldigen gestraft werden en zoozeer was men overtuigd van het vruchtelooze, om hiertegen in verzet te komen, dat men in den regel met Oostersch fatalisme maar in het onvermijdelijke berustte.
Quasi werd men gehoord; doch de minste tegenwerping leidde tot verzwaring van straf en doorgaans werd een fictief feit erkend: daar de onmiskenbare zekerheid bestond, dat het tegenovergestelde hoogstwaarschijnlijk geen ingang vinden zou.
Wanneer desniettemin in den loop der jaren een algemeen verzet plaats had als krachtige demonstratie, nadat zekere grenzen waren overschreden, dan is het eenige grafschrift op die beruchte ‘bulle-feesten’ mogelijk: onverantwoordelijk dat men 't zoo ver liet komen.
In den regel was dit niet het geval; er werd list tegen list gesteld en een guerilla-oorlog tusschen minderen en meerderen gevoerd, welke tot vermakelijke schermutselingen aanleiding gaf. Men berustte in het onvermijdelijke, maar trachtte zich te wreken, waartoe betrekkelijk weinig middelen ten dienste stonden.
Het spreekt van zelf, dat onder een driehonderdtal jongelui zich wel aardige snaken bevonden, handig met pen en penseel; bij ontstentenis hiervan begaafd met een bewonderenswaardige mimiek en onloochenbaren aanleg tot het weêrgeven van andermans zwakheden en tekortkomingen.
En als men gelieft te bedenken, dat het nooit aangenaam kan zijn, in tegenwoordigheid van velen belachelijk gemaakt te worden of zijne contenance te verliezen, is er zoo heel veel scherpzinnigheid niet toe noodig om te beseffen, dat er uren van wedervergelding aanbraken, die voor het zwaar gewond gemoed een verzachtende balsem waren.
Het gevoel van, tot machteloosheid gedoemd, eens even de wieken te mogen uitslaan, werkt vertroostend.
Op den duur evenwel trekt de mindere aan het kortste eind en wij kunnen in gemoede niemand aanraden, om een ongelijken strijd te aanvaarden; steeds bestaat er bij de mannen van het gezag gelegenheid tot représailles en vooral de overgangs-examens werden met een zekere voorliefde hiertoe uitverkoren.
Wij herinneren ons een tooneeltje, dat bij zoo'n gelegenheid werd afgespeeld. Een onzer was een knappe jongen, maar nu juist geen gluiperd of vleier. Er waren eenige leeraren, die persoonlijk hem niet genegen waren; een dezer heeren nu was er tuk op, bij voorkeur de schriftelijke vragen van zijn jongen vriend machtig te worden, ten einde zich het stil genot te gunnen, er - onafhankelijk van den inhoud - een 4 of 5 in stede van een 9 of 10 op te plaatsen. Deze bijzondere voorliefde had evenwel de aandacht getrokken en een rechtschapen docent, welke 't niet langer kon aanzien, kwam onverwacht naar hem toe, nam de vraag waarop een ondubbelzinnig ‘onvoldoende’ gesteld was, las het geschrevene aandachtig door, verbeterde het gestelde
| |
| |
cijfer door dit te vervangen door een energiek geschreven 10, en gaf het papier zonder verder commentaar aan den ander terug. Dat een opvallend hooge blos diens kaken kleurde bewees genoegzaam, hoe de bedoeling van dit ridderlijk optreden begrepen was.
Dit historisch feit strekke ten bewijze, dat er ook billijke grieven bestonden. Maar over het algemeen ging het nog al onbezorgd toe onder de jongelui; waartoe het eenigszins automatische der geheele inrichting veel bijdroeg.
Daarbij moet worden erkend, dat de levenswijze geregeld en gezond was; veel tijd tot het smeden van ondeugende plannen bleef niet over en de uiterst strenge discipline deed de rest.
Zoo schoon is het onbezorgde tijdperk der jeugd. In die dagen weet men nog te glimlachen, waar men op lateren leeftijd brandende tranen storten zou.
Het ontzettendste werd kortswijl, door er een koddige voorstelling van te geven; een kwinkslag op zijn pas richtte wonderen uit en zoo kwam het dat die vier jaren omvlogen en aangename herinneringen nalieten. Er was nog geen deftigheid, geen rang of positie op te houden; de kemelsharen en gouden strepen van het vierde studiejaar waren meer ornament dan distinctief; naar hartelust kon men grappen maken en welzalig hij, die de lachers op zijne zijde had.
Saaie, pedante wapenbroeders hadden het hard te verantwoorden; zij werden onbarmhartig voor den gek gehouden, wanneer zij onder een vroolijk clubje verzeild geraakten. Wie eene laagheid deed, werd onherroepelijk uitgeworpen; een parate executie volgde, zonder juridischen omslag of noodeloos geschrijf; hij werd dood verklaard. Niemand wilde meer met hem te maken hebben; geen enkele richtte het woord tot hem of gaf hem antwoord, en dit boycot-stelsel heeft meer dan eens een onwaardige van de Academie verdreven.
In appreciatie van ware braafheid en burgerdeugd waren de kadetten anders niet altijd logisch; er werd meer bewondering geschonken aan onversaagdheid en lichamelijk overwicht dan aan meer nederige edelaardigheid, en daarom mag niet worden ontkend dat zij, die op de militaire school bij uitnemendheid populair waren op lateren leeftijd soms een gansch anderen indruk maakten.
Wie te naarstig studeerde, wat men ‘blokken’ noemde, verwierf den eerenaam ‘kiervogel’, en werd met schuinen blik aangezien; daarentegen namen anderen, die het academieleven meer studentikoos opvatten, een tamelijk hoog standpunt in. Op deze waardeering onderling viel dus enkele malen iets af te dingen.
Doch een en ander was een onvermijdelijk gevolg van het exceptioneele leven aan de Militaire Academie, en den betrekkelijk jeugdigen leeftijd, waarop men het ouderlijk huis verliet; zonder ervaring, of juiste begrippen van een gezonde levensopvatting. Scherts en ernst gingen hand aan hand; en menigeen stelde eene eer in hetzelfde, wat weinige jaren later door hem ongetwijfeld zou worden afgekeurd.
| |
| |
Daar waren jonge, krachtige loten, die wild opschoten en door welwillende, bovenal vaardige hand bedwongen en gesnoeid moesten worden; zij werden soms onbarmhartig vertreden, òf door den onmenschkundigen meerdere, of door den niet toerekenbaren mindere. Toch kwam, op zeer enkele uitzonderingen na, alles goed terecht; dank zij de lenigheid, de veerkracht van al wat jong is.
* * *
Lafenis, welke tegenwoordig niet ‘zonder vergunning’ aan den dorstigen natuurgenoot mag worden getapt, was streng verboden, en zeer terecht. Scherp was de controle en wanneer spiritualia
De exercitie-batterij, waar de vesting-artillerie enz.
bij de kadetten werden aangetroffen, kon gerekend worden op een voorbeeldige bestraffing. Hoofdzakelijk om die reden troonde aan den ingang de norsche deurwachter, die de binnenkomenden met kennersblik gadesloeg en bij den minsten of geringsten twijfel tot een handtastelijk onderzoek overging, dat den goedlachschen, niet tegen kittelen bestanden jonker soms stuipachtig aandeed, of wel den meer schuchtere den blos der eerbaarheid op de kaken joeg.
Ook hier deed het onafgebroken toezien onwillekeurig denken aan het doorzicht van ons Legerbestuur in die dagen. Had dit nu eenmaal zich in het
| |
| |
hoofd gesteld, dat Pruisen de kwade pier was, en dus het gevaar uit het Oosten dreigde, waarheen de blik dus onafgebroken staroogend gericht was, zonder dat men noemenswaardig zich om andere windstreken bekommerde; ook hier was het oog uitsluitend gevestigd op het eenige acces der Militaire Academie: de brug met poortopening. Doch het ontsnapte de aandacht, dat aan de tegenovergestelde zijde door ingenieuse, schoon niet ingewikkelde, methode halve fleschjes statig zich door het water voortbewogen, door vriendenhand aan den geleidraad bevestigd en door den belanghebbende ingehaald en in veiligheid gebracht.
Een geliefkoosde plek om dergelijke smokkelwaren op te bergen, was de exercitie-batterij, waar - de vesting-artillerie fronse het voorhoofd! - de monding van een kanon of houwitser een veilige bewaarplaats aanbood, waarop de mannen van het gezag destijds niet bedacht waren. Het eenige gevaar, dat een dergelijke wijnkelder opleverde, was dat anderen wel eens op ontdekkingstochten uitgingen en de rechtmatige eigenaar te zijner tijd dan met beschaamd gelaat bij den ontladen vuurmond stond te kijken.
Werden daarin somwijlen flesschen aangetroffen door de dienende geesten.
In den regel zorgde men daarom dat een dusdanige deceptie niet kon voorkomen en werd de opwekkende inhoud, zoodra de buit in veilige haven was aangeland, welbehaaglijk genuttigd; ook hier met bovenaardsch genot, daar de trek naar het verbodene in bijzondere mate de smakelijkheid verhoogde.
Ontstond er gevaar door de nadering van een der cipiers, dan was de jonker in een oogwenk, schijnbaar op bovennatuurlijke wijze, verdwenen - in een batterijkist, waar hij in de duisternis des nachts het zwarte feit volvoerde; namelijk een flinke, hartversterkende teug nam, terwijl de ander zijne oogen niet kon gelooven en zich die uitwreef om te ontwaren, waar het opgejaagde wild zoo eensklaps verdwenen was.
Op de batterijkist zon hij heelemaal niet, en dit is den man te vergeven; want je moet wel kadet zijn, om je in zulk een benauwend proeflokaal aangenaam te gevoelen, of met opgewektheid je eigen gezondheid te drinken.
Behoedzaam werd dan waargenomen, of het gevaar geweken was, en alsdan werd het toevluchtsoord verlaten, dat een oogenblik een beschermend dak verleend had.
Zoo werd soms de berm der borstwering eene soort van buiten-societeit, waar aan den pittoresken oever van het kabbelend nat de morgendrank genoten werd.
| |
| |
Wie niet sterk is, moet slim zijn. Dit spreekwoord heeft den benarden jonker door menig perikel heen geholpen.
Het moet de bevoegde autoriteit voorzeker smartelijk hebben aangedaan, wanneer het haar moest blijken, dat trots alle waakzaamheid en bespieding, niettegenstaande alle inspecties en onderzoek tot op de epidermis van het
Haven met Prinsenkade te Breda.
individu, meermalen het tastbaar bewijs gevonden werd dat men beetgenomen was; bij het ledigen van een bewaarplaats, hetgeen in wereldsteden tegenwoordig, in het nachtelijk duister, door een indrukwekkenden stoet, nagenoeg reukeloos geschiedt, werden eens 300 van die overtuigingsstukken aangetroffen.
De etiquetten gaven aan, dat cognac destijds zich reeds in de algemeene
| |
| |
waardeering mocht verheugen en het heilzame daarvan voor sommige ziektetoestanden onze aandacht niet was ontgaan, terwijl ook de meer huiselijke siroop van punch blijkbaar niet werd versmaad.
Er waren van die vertrouwelijke plekjes, waar men zonder nijpend gevaar voor ontdekking een flacon kon ledigen, welke tevens als bokaal of roemer dienst deed; waarbij beurtelings de functiën van schildwacht werden vervuld en alzoo eigen oefening werd gehouden in de waakzaamheid, die den soldaat eene tweede natuur moet worden.
Het overschot of wel de ledige flesch werd dan aan den schoot der koele aarde toevertrouwd, en eene eenvoudige zode dekte het vernietigend bewijs van schuld en ongerechtigheid.
Bewaarplaatsen moesten steeds met omzichtigheid worden gekozen. Cokes en steenkolen boden in dit opzicht eene ongekunstelde gelegenheid aan; werden daarin somwijlen flesschen aangetroffen door de dienende geesten, zoo vonden dezen in den regel het meer aannemelijk, zich aan den inhoud te laven, dan de merkwaardige vondst wereldkundig te maken.
Dit alleen kan de reden zijn, dat het opperbestuur nooit gewijd werd in deze mysteriën en alleen na de vondst van meer dan één anker ledige flesschen tot het besef kwam, dat op dit ondermaansche niet alles naar behooren is.
Als men velen onzer in gemoede had afgevraagd of we rum en cognac zoo bijzonder smakelijk vonden, zou het antwoord ontkennend geluid hebben; maar het ging met zooveel zwarigheden gepaard en het was in onze oogen zoo voornaam!
Met den drankduivel werd op deze wijze een weinig gecoquetteerd, zonder dat deze met mogelijkheid ons door zijn giftigen adem verpesten kon; want daartoe mochten wij te zeer ons in een gestadig toezicht verheugen.
|
|