Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| ||||||
Personen:
De woning van Trivolin, raam en deur in 't fond; voor het raam staan bloempotjes. Trivolin, een oud-achtig burger-heertje, is bezig aan de bloemen, zijn vrouw zit zwak in een ouderwetsche leunstoel met breeden hoogen rug.
Zij
(zuchtend).
Ach, ach!
Trivolin
(niet zeer vriendelijk).
Je schijnt vandaag weer een slechten dag te hebben.
Zij.
Ja... ja...
Trivolin.
Ik hoor tenminste niets dan klagen. (Hij snijdt een hooge plant af). Uitgebloeid.
Zij.
O....! Die mooie plant!
Trivolin.
Uitgebloeid, zeg ik je immers. Kijk zelf maar; er is niets moois meer aan.
Zij.
Och, ze was zoo mooi....
Trivolin.
Ja, dat heb je nou van die fijne planten... Allemaal in de kassen getrokken... Zijn ze eenmaal uitgebloeid, dan kan je ze wegsmijten. Kijk daarentegen eens zoo'n rooie geranium met dat frissche blad... daar heb je langer plezier van...
Zij.
Ik had zoo gehoopt dat ons kind haar nog zien zou...
Trivolin.
(met trots).
Wel hemel, zij ziet mooie bloemen genoeg... Zij krijgt bouquetten vol kasbloemen, ons kind!
Zij.
Zou ze vandaag nog komen?...
Trivolin.
Ze heeft 't immers geschreven. O ze zal als een prinses in ons huis binnen komen, als een prinses in fluweel en satijn!
Zij.
Mijn kleine Lili met haar kristalstemmetje...
Trivolin.
Onze groote Lili, de beroemde zangeres, die dollars en roebels verdient zooveel als ze wil; de schitterende ster aan den kunsthemel, zooals de couranten van haar schrijven!
Zij.
Of zij soms nog naar ons verlangen | ||||||
[pagina 194]
| ||||||
zou? Toen zij van me werd weggehaald, hing zij met haar dunne teêre armpjes om mijn hals en ze wou maar niet meê... niet meê.
Trivolin.
Ja, als ik haar die opleiding niet had laten geven dan was zij niet geworden wat ze nu is! Ik heb haar prachtige stem al ontdekt toen zij tien jaar was!
Zij.
Haar stemmetje kende ik uit duizende kinderstemmen!
Trivolin.
Zij mag mij wel dankbaar zijn voor wat ik voor haar gedaan heb!...
Zij.
Als zij maar gelukkig is...
Trivolin.
Waarom zou zij niet gelukkig zijn?!
Zij.
Ik zou haar willen zien slapen...
Trivolin.
Ik zou haar wel willen zien rijden in haar équipage! Zij niet gelukkig!!! Zij heeft alles wat een mensch begeeren kan! Wat haal jij je toch voor gedachten in je hoofd.
Zij.
Trivolin, zal je altijd een zonnig hoekje in de kamer en een zacht kussen voor haar hoofdje bewaren? Zal je haar altijd verwachten... als ik niet meer op haar wachten kan?
Trivolin.
Als jij niet meer...? Wat beteekent dat nu?
Zij.
Ik... o.. ik voel me niet goed... ik heb 't... zoo benauwd....
Trivolin.
Is 't weer zoo? Drink dan maar eens... dat gaat wel weer over...
Zij
(met moeite).
Trivolin, je moest... mijn stoel verzetten... zoo... dat ik haar kan zien binnenkomen... ik wil... geen oogenblik... van haar missen... ik moet haar dadelijk, dadelijk zien... bij mij hebben...
Trivolin
(keert haar stoel naar 't fond).
Zoo dan, zoo. Is 't nu goed... Zij.
Ja... ja... nu moet ze gauw komen, gauw...
Trivolin.
Heb toch geduld!...
Zij.
Geduld?!... Ik wil wel... als... Hij maar wachten wil..... maar... Hij.... komt.......... Man!!... Trivolin!!... O... o... nu komt ze... te laat!... (Ze breidt de armen uit en laat ze dan neervallen).
Trivolin
(verschrikt).
God vrouw! wat heb je?! Goeie god... wat is dit?. Vrouw?!!... (Hij neemt haar handen, tracht haar te doen bewegen, sprenkelt water op haar gezicht, alles in groote gejaagdheid). O heer,... o heer!... en ik hier alleen, dood-alleen met haar... wat moet ik doen... was er maar iemand.... ja... de buurvrouw... (Hij loopt naar de deur en roept hard en angstig) Buurvrouw! vrouw Smeet! Och kom toch eens gauw! mijn vrouw ligt van haar-zelve! (De buurvrouw komt binnen).
Buurvrouw.
Heere meneer Trivolin... wat zeit u? Uwe vrouw? (De vrouw ziende). Och goeie genade, wat is er gebeurd? (Zij gaat naar de vrouw toe).
Trivolin
(gejaagd).
Een flauwte, denk ik. Ze was al niet goed... u weet, met haar hartkwaal...
Buurvrouw
(na de vrouw bekeken te hebben).
Mensch ik mag je niets wijsmaken, je arme vrouw zal niet meer bijkomen.
Trivolin
(a.v.).
Wat zeg je?! Gelooft u dat?... Er moet een dokter komen... och | ||||||
[pagina 195]
| ||||||
buurvrouw.... toe.... gauw een dokter! Als zij maar gelukkig is....
Buurvrouw.
Ja, ik zal er dadelijk heenloopen... maar meneer Trivolin, u moet maar op 't ergste voorbereid wezen... d'r helpt geen dokters-wijsheid meer aan... dat is de hartkwaal, ziet u... | ||||||
[pagina 196]
| ||||||
Trivolin
(jammerend).
Zou 't dat zijn? Dood dan? O vrouw Smeet, zoo plotseling?! Daareven spreekt ze nog met me... en toen in eens... O... 't is vreeselijk!! Dat me dat moet overkomen, op mijn jaren... dat ik zoo'n beste vrouw verliezen moet... (Hij zit te snikken met 't hoofd in de handen).
Buurvrouw
(met haar schort aan de oogen).
Ja, 't is wat te zeggen... zoo in eens er uit... goddank mag u wel zeggen dat 't mensch niet geleden heeft...
Trivolin.
Wat een slag! Wat een verlies!... En mijn arme Martha, die nog van niets weet... wat zal ze schrikken!
Buurvrouw.
Ik zal tegelijk ook even bij haar aanloopen... (zachter sprekend) En... als ik van avond soms met iets helpen kan...
Trivolin
(zalvend).
Dank u buurvrouw... dank... van harte.,.
Buurvrouw,
Wel, we moeten elkaar helpen in de wereld, niet waar? Beschik dus maar over me...
Trivolin
(a.v.).
Dank... dank, brave vrouw! Uw goedheid schenkt me troost in mijn leed....
Buurvrouw.
Och god ja, 't is een groot verlies voor u...
Trivolin
(a. v).
O, allen die haar van nabij gekend hebben zullen beseffen wat ik in haar verlies.
Buurvrouw
(zalvend).
Ja, zegt u dat wel. De Heere moge u kracht geven om dat kruis te dragen... Denkt u er dus maar om... ik zal van avond nog eens aankomen... (Buurvrouw vertrekt.)
Trivolin
(jammerend).
O vrouw... vrouw... dat je nu toch van me weg bent gegaan!... Hoe kon je me nu zoo alleen laten?... Daar sta ik nou... en dat op mijn jaren!... 't Is hard.. 't is hard.... (Hij zit met de handen op de knieën; er wordt op de deur geklopt; opschrikkend, gaat hij voorzichtig de deur open doen. Lili, een mooie, jonge vrouw, maar zwak uitziende met ingevallen wangen, in langen eleganten mantel gekleed, vertoont zich in de deur. Zij heeft een enorme bouquet witte bloemen bij zich).
Lili
(teeder).
Vader!... Vadertje... o lieve, oude vadertje! Ken je me niet meer? Ben ik zoo erg veranderd?! Ik kende je wel terug... al ben je veel veranderd... héél veel, arme, oude vadertje!... Waar is moeder? Waar is ze? Toe vadertje, gauw! waar is ze?!
Trivolin
(die met zijn lijf aldoor de stoel waar zijn vrouw op zit voor Lili heeft verborgen).
Lili!... mijn kind!... o.. god...
Lili.
Waar is moeder?!
Trivolin.
Ja ja... ik zal 't je zeggen,.. dadelijk... o... kind...
Lili
(zij ziet de stoel en snelt er heen).
Moeder!! (Zij grijpt haar hand en schrikt met een vreeselijken kreet). O...!!.. o god... (De bouquet valt op den grond).
Trivolin.
Lili.. arm kind.. dat je nu zóó thuis komen moet!.. Het is zoo vreeselijk... nog geen kwartier geleden is 't gebeurd... Zij was juist nog al wel den laatsten tijd.. maar de hartkwaal, zie je.. die verraderlijke kwaal heeft 't 'm gedaan... O ik weet geen raad.. geen raad... (Lili heeft al dien tijd met haar hoofd op de doode hand gesnikt en gesteund). En verlangd heeft ze naar je.... aldoor heeft ze gewacht, gehoopt...
| ||||||
[pagina 197]
| ||||||
verlangd naar jou... Ik heb naar stoel nog naar de deur moeten keeren omdat ze je wou zien binnenkomen...
Lili.
O... o...! Hoe vele, véle keeren heb ik me 't wêerzien van die moederoogen gedroomd...!. Die oogen, die mij aankeken door den nacht en door het licht... Wier streeling ik over duizende mijlen heen voelde... Die nu zóó dicht bij me zijn en toch zoo ver, zóó ver dat zij over de oneindigheid heen zien... en over hun kind! Vadertje
Trivolin.
Ik heb de oogen niet durven sluiten... de dokter is nog niet geweest....
Lili.
O arme, lieve oogen! Glans-oogen, streel-oogen, zooals moederoogen zijn en zooals niemand, niemand anders dan een moeder hebben kan!...
Trivolin
(zalvend).
Ja kind, jij en Martha verliezen een brave moeder en ik een beste vrouw in haar... Kom.. kom Lili... wij moeten sterk zijn... (hij doet haar op staan en neemt haar mee naar voren).
Lili.
Heeft zij zoo verlangd naar mij? zooveel als ik naar haar?
Trivolin.
O altijd.. altijd verlangde ze naar je... Och jij, kind, in je druk leven, in je weelde, in de schittering van je successen, in je geluk...
Lili.
O!!...
Trivolin.
Ja, niet waar? Jij hadt zooveel tijd niet om aan ons te denken, zooals wij aan jou...
Lili.
Ik heb altijd aan thuis gedacht. Altijd. Als ik 's avonds thuis kwam en naar den nachthemel opzag, dan zocht ik mijn ster, mijn ster van Bethlehem, die ééne, die boven mijn thuis moest staan.... maar in de groote stad is de hemel zoo ver en zoo diep... een reepje zwart tusschen de hooge, lichtende huizen.. en de sterren ziet men niet door 't menschenlicht beneden... Hier is de nacht- | ||||||
[pagina 198]
| ||||||
hemel een koepel van rust met vriendelijke oogjes die knippen, maar in de stad is het een zwarte, troostelooze diepte... O vader! mijn arm leeg leven daar in die groote stad!...
Trivolin.
Je arm leven? Wasje niet rijk, Lili?
Lili.
O ja...
Trivolin.
Was je niet gevierd en bewonderd?
Lili.
O ja...
Trivolin.
Ben je niet een beroemdheid, zelve een ster?
Lili.
O ja, o ja.... en toch was ik zoo arm... O vadertje,... zij moet 't geweten hebben... een moeder voelt dat! O ik had zoo gehoopt dat nu 't geluk voor me zou komen... Ik was de klaterlichte leege zaal van mijn leven uitgevlucht en ik verlangde zoo naar 't warme, donszachte nestje bij moeder terug.. om daar te blijven... altijd te blijven...
Trivolin.
En je stem?? En je zang?! En je succes... en je beroemdheid!!
Lili
(na een oogenblik).
.. Ik heb mijn stem verloren...
Trivolin
(ontsteld).
Verloren?!!
Lili.
.. En ik was er blij om..
Trivolin.
Verloren?!! Ben je je stem kwijt?!
Lili.
Ja, voor goed.
Trivolin.
Je stem!! God kind... dan... dan is alles... voor je uit...
Lili.
't Had moeten beginnen, hier...
Trivolin.
Maar dat is vreeselijk.., Dat is om wanhopig te worden... Je stem weg... Er kan een zangeres niets ergers overkomen...
Lili.
Mijn moeder is gestorven!!
Trivolin.
't Is ontzettend... de eene ramp volgt de andere... Je stem kwijt!! Maar waardoor toch?!
Lili.
Mijn borst... Ik heb al meermalen bloed opgegeven... O 't kan nog lang duren... lang! Maar ik kan nooit meer zingen...
Trivolin.
Bloed opgegeven?! En je hebt 't ons nooit geschreven?!!
Lili.
O dat mocht ik toch niet doen! Zij zou geen rust meer hebben gehad....
Trivolin.
O god.. o god...! Werd iemand wel zoo zwaar bezocht als ik op dezen dag! Wat heb ik gedaan dat de Heer mij met zulke slagen treft!.... En wat moet jij nu beginnen? (Op dit oogenblik komt Martha in de deur; zij is een jonge, gezonde burgervrouw, een schortje voor en een doekje om 't hoofd).
Martha.
Vader!
Trivolin.
Martha!! Och kind... kind... Wie had dat nou gedacht! Heeft vrouw Smeet 't je verteld?! (Luid snikkend gaat Martha naar de stoel).
Martha.
O goeie goeie god, wat een slag! Had ik dat kunnen denken... (Ze leunt snikkend tegen vaders schouder).
Trivolin.
O.. 't is verschrikkelijk! Vreeselijk... Arme kinderen! Arme dochters!.. Weet je het, Martha? Heb je 't gezien? Je zuster Lili is hier...
Lili
(met zachte lieve stem).
Martha... wij hielden beiden zoo | ||||||
[pagina 199]
| ||||||
veel, zoo heel veel van haar... van moeder...
Martha
(stug).
Dag Lili. Ja, dat geloof ik, dat ik veel van moeder hield. Ik kwam haast iederen dag bij haar... (weer snikkend). Eergisteren heb ik haar nog met de wasch geholpen.... O, dat zal niemand zeggen, dat ik niet veel voor haar gedaan heb... Niewaar vader?.. Ze had heel veel aan me, moeder, heel veel. Ik kwam hier letterlijk altijd en ik liep er voor uit m'n werk, want ik heb 't anders druk genoeg thuis.
Lili
(zacht).
Ja Martha. Ik kon niets voor haar doen, omdat ik altijd zoo ver weg was. Maar als ik zingen moest dacht ik aan moeder, dan zag ik de zaal niet, het licht niet, de menschen niet, maar alleen haar lieve, zachte gezicht... haar oogen, en dan zong ik ook voor haar, voor haar alleen!
Martha
(tot Trivolin).
Heeft ze de soep nog opgegeten, vader, die ik gisteren gebracht heb?
Trivolin.
Neen... neen... ja, een hapje, meer niet... maar 't was een heerlijk soepje... delicieus...
Martha.
Kwam Lili daar net thuis, net nadat 't gebeurde? Dat zal voor haar ook een schrik geweest zijn. (Lili is bij haar moeder neergeknield en legt haar hoofd op haar schoot).
Trivolin.
Ja.. dat kan je begrijpen. O Martha kind.. 't is ook vreeselijk.. 't is zwaar om te dragen! Wat moet ik beginnen?
Martha.
Wel, u komt natuurlijk bij ons.
Trivolin.
O brave, goeie dochter!
Martha.
Dat spreekt toch van zelf. Wat zou u nu bij vreemden in gaan? Bij ons bent u ten eerste thuis en ten tweede zal u toch uw geld liever verteeren bij eigen dan bij wild-vreemd. Neen, maakt u daarover nu maar niet bezorgd. En, vader, Jan zal alles wel beredderen natuurlijk; maak 't u daar maar niet moeilijk mee. Heeft de dokter een boodschap?
Trivolin
(zachter sprekend).
Ja... vrouw Smeet zou er aan gaan...
Martha
(weer snikkend).
Och god... ik dacht dat de hemel op m'n hoofd viel toen vrouw Smeet me 't kwam vertellen... Zoo in eens zakte ze in elkaar, niet waar?
Trivolin.
Ja, in eens. O die schrik! Ik zal 't nooit vergeten! Zeg, wat dunkt je... (nog zachter) als we haar eens naar hier-naast brachten... op haar bed?
Martha
(ook zacht sprekend).
Bewaar me! Neen vader! Ik kom er niet aan voordat de dokter geweest is. Neen.. eerst moet de dokter er bij komen.
Trivolin.
Ja.. je hebt gelijk; we zullen op hem wachten.
Martha
(a.v. op Lili doelende).
En zij? Zij gaat zeker weer weg?
Trivolin
(fluisterend).
Ik weet niet... ik geloof 't niet... Verbeeld je wat een ramp, zij heeft haar stem verloren!
Martha
(scherp).
Wat?! Haar stem verloren?!.. Waardoor?
Trivolin (a.v.)
Slechte borst... teringachtig....
Martha.
Dus?!...
Trivolin.
Dus... ze heeft nu niets. Neen. 't Is een ramp. | ||||||
[pagina 200]
| ||||||
Martha.
Dus dan verdient ze ook niets. Geen cent. Want ze kan niets; niets dan zingen kon ze. Daar heb je 't nu al.
Trivolin.
Ik weet waarachtig niet wat ze beginnen moet. Ik kan ze niet hebben..
Martha.
Ja... hoor eens... alles goed en wel... maar ik kan ze niet hebben... Dat begrijpt u. 't Scheelt nog al niets op een huishouden een persoon meer of minder... en als ze dan niets inbrengt... enfijn... dat kan niet.
Trivolin
(verslagen).
Neen.. Maar wat dan? Ze kan toch niet op straat staan. 't Is wanhopig.
(Lili neemt de bloemen en legt die een voor een op de handen van de doode).
Martha.
Nu ja, maar dan moet ze maar iets gaan uitvoeren. Ik werk ook wel, zou ik denken. | ||||||
[pagina 201]
| ||||||
Trivolin
(zacht, schuw omziende.)
Weet je... moeder heeft er nog even voor haar dood over gesproken..
Martha
(schuw omziende).
Dat ze bij mij komen moest?
Trivolin.
Neen, dat niet bepaald, maar toch, of ik altijd een plaats voor haar zou openhouden...
Martha.
(scherp).
Ja, dat moet u weten. Ik kan niet, dat zal u me moeten toestemmen. Ik heb een huishouden met kinderen en ik kan al amper rondkomen. U moet 't weten, natuurlijk. Maar... zóóveel liet Lili zich dan ook niet aan haar ouders gelegen liggen. En ik, kwam ik hier niet alle dag? Maar, u moet doen zooals u wil...
Trivolin
(zalvend).
Neen kind... mijn plaats is bij jou. Jij hebt alle zorgen voor je arme goeie moeder gehad en dat kan ik niet vergeten. Neen.. Lili moet zien.. misschien aan een comedie,.. waar ze niet te zingen heeft... of anders costuumnaaister... of zoo iets.... Neen.. je hebt gelijk.. zij kan zich maar niet haar heele leven laten huisvesten en onderhouden voor niets.. (Hij kijkt weer schuw om naar Lili, die zacht snikt). Zóó heeft je moeder 't natuurlijk ook bedoeld... Natuurlijk; zij die zelve altijd een werkzame vrouw was, zou luiheid in haar kinderen nooit aangemoedigd hebben.
Martha
(knikt).
Dat zou ik ook denken. Ieder 't zijne; dat is niet meer dan billijk. (Ze doet haar doekje weer om 't hoofd). Dus zoo blijft 't dan afgesproken... u komt bij ons... Ik moet nu naar huis.. u begrijpt, m'n eten stond op.. en zoo-met een komt Jan thuis...
Trivolin
(zalvend).
Zeker, zeker kind.. je plicht roept je weg...
Martha.
Van avond kom ik terug, hoor vader.. Dag Lili,.. ik zie je van avond toch nog?
Lili
(staat op. Zij kijkt Martha aan met groote open oogen).
Van avond?.. Van avond... Ik weet 't niet... Weet ik nog iets?.. Kan ik nog iets verwachten?.. Kan ik nog zeggen waar ik heenga.. waar of wanneer?...?...
Martha.
Nu, de eerste dagen zal je vader toch wel gezelschap houden? (Ze snikt weer luid en laat zich door haar vader naar de deur brengen; ze vertrekt).
Trivolin.
Arme.. arme Martha! Wat weet ze er veel van!... Lili, kind.. zou je bang zijn... om even alleen te blijven.. met haar? Ik wou zelf even naar den dokter loopen, want ik denk dat hij de boodschap niet gekregen heeft... Zou je durven? Ben je niet bang?...
Lili.
Bang?!.. Bang.. met moeder??!
Trivolin.
Zoo.. niet dus, hè? Nu kind.. dan ga ik even... tot straks dan.. tot straks! (Hij vertrekt).
Lili
(op de knieën vallend bij de doode).
O, mijn eenige, éénige, neem me mee! Neem me bij je, neem me mee! O, kijk niet over me heen! Geef me nog eens die streelende moederoogen, en neem me dan met je mee! Want nu heb ik niets meer... niets meer in de hééle wereld, dan jou, mijn arme, dooie moeder!
(Zich oprichtend) . Je wil me wel meenemen... je zal me hier niet alleen laten? In je armen zal je me dragen naar huis? Naar mijn verre, verre lichte huis?
O.. ja.. de oogen.. de oogen!! | ||||||
[pagina 202]
| ||||||
De ster!!.. De.. fonkelster... van Bethlehem.... nu.. zie.. ik.. haar! Ik... zie... haar... lichtend licht! (Ze drukt de hand op de borst, dan plotseling op de keel).
O.... moeder..... (Ze valt neer aan de voeten van de doode).
Nov. 1892. EINDE. |
|