| |
| |
[pagina t.o. 117]
[p. t.o. 117] | |
Gladiolus, naar eene olieverfstudie.
| |
| |
| |
Gerardina Jacoba van de Sande Bakhuyzen
door Johan Gram.
Voor een ieder, die de faits et gestes onzer vaderlandsche schilderschool met belangstelling volgt, is de kunst van Juffrouw Bakhuyzen sinds lang eene goede bekende. Op elke tentoonstelling en in elke verzameling zijn die zonnige en smaakvol gerangschikte bloemen en vruchten, die den stempel harer
| |
| |
Vruchten, naar studiën.
opvatting dragen, ons welkom, en wanneer haar bijzonder vruchtbaar penseel om eene of andere reden daar niet bij vertegenwoordigd is, wordt die leemte degelijk door ons gevoeld. Onder hare talrijke zusteren, die zich van lieverlede aan de schoone kunsten zijn gaan wijden, onderscheidt Juffrouw Bakhuyzen zich door bijzondere gaven, en hoe groot en breed de rij schilderessen in de laatste jaren ook geworden zij, onze Haagsche bloemenschilderesse blijft aan de spitse.
Toen zij in een schildershuisgezin als dat van haren vader, den destijds zeer bekenden dierenschilder H. van de Sande Bakhuyzen, als van zelf potlood en papier in handen nam, was het iets ongehoords, dat een meisje in het openbaar als schilderesse zou optreden. In een album, zooals men er toen had, een takje vergeet-mij-nietjes te teekenen, of ter gelegenheid van een jaardag een teekening in waterverf aan te bieden, was geoorloofd en werd zelfs toegejuicht, maar buiten den familiekring, onder de oogen en ter beoordeeling van het publiek, proeven zijner kunstbeoefening te brengen, werd voor eene jonge dame al heel onwelvoegelijk geacht.
Vandaar, dat Juffrouw van de Sande Bakhuyzen, hoewel zij zich tot de kunst voelde aangetrokken en onder haar vaders leiding vlijtig met krijt en water- | |
| |
verf teekende, in den aanvang er nooit ernstig aan dacht, zich voor goed aan de schilderkunst te wijden. Haar vader had op zijn atelier verscheidene leerlingen, de Van Deventers, W. Roelofs, Heppener, van Raden en anderen, die onder zijne leiding tot schilder werden gevormd, en de dochter, die moeilijk onder al die jongelui kon plaats nemen, zat vlijtig in een hoekje van het huishoudvertrek zich naar bloemen, planten of vruchten te oefenen.
Studie.
Tegenover bekenden en vrienden kwam zij voor hare kunst-passie echter niet openlijk uit, want men vond het, een halve eeuw geleden, niet gepast, als een jongmeisje zich met iets anders dan huishoudelijke dingen bezighield. Borduren, stoppen, naaien, breien, lezen - dit alles was veroorloofd, maar schilderen en teekenen als loopbaan voor eene vrouw - 't was horrible, most horrible! Een meisje, dat hart en ziel aan het aquarelleeren verpand zoude hebben, hadde het aan hare vrienden en bekenden niet durven vertellen. Juffrouw van de Sande Bakhuyzen hield het dus stil voor zich, dat zij de kunst liefhad om haar zelve, en dat zij er zich geheel aan wilde wijden - opdat niemand door haar geërgerd zoude worden. Zij oefende zich trouw, maar ter sluiks, zooals de eerste protestanten de Bijbellezingen hielden. En toen op zekeren dag, nadat zij zich door aanhoudende studie in het waterverfteekenen bekwaamd had, de Academie Minerva te Groningen eene prijsvraag uitschreef, ried haar bedachtzame vader de veelbelovende dochter aan, zich eens in het krijt te meten.
* * *
Voorheen en thans! Eene halve eeuw geleden ziet men een begaafd jong meisje huiverig om er voor uit te komen, dat zij haar tijd grootendeels aan de kunst wijdt. De openbare meening zoude zich tegen een dergelijke emancipatie op de scherpste wijze kanten. Vooral het denkbeeld om het werk te koop te stellen, er geld voor te ontvangen, zou de grootste verontwaardiging onder het breiende, stoppende, bordurende, rekkende en mazende vrouwelijke geslacht van dien tijd wekken. De vrouwelijke ingetogenheid zóóver te loochenen, dat men zich met den heer der schepping ook op kunstgebied mete, en evenals deze den prijs van het ingezondene bepale - niemand dacht er aan, dat ooit zulk een tijdperk kon aanbreken.
En nu? Sedert eenige jaren heeft het vrouwelijk geslacht, dat zich van lieverlede op allerlei terrein met den man meet, ook hier den wedstrijd met den ‘heer der schepping’ stout en kloek aangebonden. Op de jongste ‘Drie- | |
| |
jaarlijksche’ Tentoonstelling in Den Haag zag men niet minder dan 61 schilderessen met 118 schilderijen proeven harer kunst aanbieden, tegen 316 inzendingen door mannen. Uit meer dan een vierde bestond daarbij dus reeds het contingent der schilderessen. Ja, er wordt nú ontzaglijk, onrustwekkend door het vrouwelijk geslacht geschilderd! In Den Haag is de schilderkunst onder de dames zóó in aanzien, dat de muziekleeraars klaagliederen aanheffen over het verminderen hunner lessen. Iedere jonge dame, die wat te beteekenen zal hebben, en niet wil onderdoen voor hare vriendinnen en bekenden, dient met palet en penseelen te kunnen omgaan en althans één schilderijtje op de eene of andere tentoonstelling te hebben ingezonden. Wat eertijds ‘onfatsoenlijk’ heette, is nu ‘gedistingeerd’. Vroeger was het een wedloop, om eene sonate van Beethoven of een quatre-mains van Brahms of Chopin te kunnen spelen; nu is het bovenal er om te doen, een bloemstuk of een stilleven in olieverf te schilderen.
Zeer zeker is aan deze nieuwe passie of mode het voordeel verbonden, dat zij stil en zonder ruchtbaarheid is; die tallooze piano's martelen onze ooren; schilderende dames maken, den hemel zij dank! geen leven, maar zitten zoo stil als muisjes haar verf te verknoeien.... of in een meesterstuk te herscheppen. Het leven maken komt voor enkele ondernemende schilderessen, die geheel van haar tijd zijn, eerst later als het doek gereed is, en men alle middelen te baat gaat nemen, om het met goed succes onder de oogen van het publiek te brengen.
De schuchterheid van een dertig-, veertigtal jaren is geheel voorbij, en al de schilderende dames, tot zelfs baronessen en gravinnen, stellen haar werk te koop en dingen in alle opzichten met hare kunstzusters mede. - Voorheen en thans!
* * *
Pioen, naar eene aquarel.
De ‘rozen en dahlia's’, welke de Groningsche Academie Minerva als prijsvraag stelde, moesten, volgens het programma van 7 Maart 1850, met waterverf geteekend zijn. Juffrouw van de Sande Bakhuyzen behaalde met hare aquarel, gemerkt met de spreuk: ‘Navolging der natuur is ontdekking van het schoone’, den prijs, bestaande ‘in vijf vijfguldenstukken’, zegge: vijf en twintig gulden! Daarvoor behield de Academie Minerva de bekroonde teekening, zoodat deze kunstinstelling om hare ontzagwekkende mildheid niet behoeft geprezen te worden: zij nam waar voor haar geld. Doch voor de
| |
| |
jeugdige teekenaresse had de bekroning dit voordeel, dat de faam haar naam, een naam die reeds zulk een goeden klank in den lande had, verkondigde, en dat het haar aanmoedigde, ondanks de ergernis welke dit bij vele harer kennissen mocht veroorzaken, om de kunst met des te meer liefde en trouw te dienen.
Chrysanthemum, naar eene studie.
In het hoekje van het huishoudvertrek was zij met bloemen en vruchten begonnen, en zij hield er zich aan. Het is ook zoo natuurlijk en verklaarbaar, dat een jong meisje, dat zich tot de beeldende kunsten aangetrokken voelt, voor het meerendeel bloemen, vruchten en stillevens kiest! Hoe vrij en zelfstandig zij zich in onze tegenwoordige maatschappij ook moge bewegen, de beoefening van menig genre in de schilderkunst brengt toch voor haar groote bezwaren mede. Zij kan niet even frank en vrij als de jonge schilder het veld instappen of door 't ongebaande woud ronddolen, om een of andere schilderachtige plek voor hare studie te kiezen. Haar teeder gestel zou het buitendien in vele gevallen verbieden, al gevoelde zij zich ook kloek en onversaagd genoeg om allerlei minder aangename ontmoetingen te trotseeren. Allerlei moeilijkheden en ongeriefelijkheden komen bij dat buiten werken te berde, en weinigen zijn geneigd, evenals Rosa Bonheur, zich in mannenkleeren te steken, om ongestoord buiten te kunnen studeeren.
Voor het figuurschilderen zijn de voorbereidende Academische studiën niet altijd even gemakkelijk te volbrengen - althans 40 jaar geleden niet - en levert het schilderen naar model eigenaardige bezwaren voor eene jonge vrouw op. Als van zelf kwam een jong meisje dus tot het schilderen van stillevens en bloemen, onbezielde voorwerpen, die men zoo gemakkelijk in het atelier kan rangschikken.
Doch er én stilleven in stilleven. Onze onafzienbare reeks dilettant-schilderessen beoefenen het stilleven met zulk een hartstocht, alsof ieder Nederlandsch burger voornemens ware, de wanden van zijn eet- en huiskamer met de traditioneele citroenen, oesters, groene glazen en verder bijwerk geheel te bedekken. Sedert jaren is het programma hetzelfde. En men weet het: toujours perdrix.... Even trouw als de zwarte rok en witte das het onmisbaar heerentoilet voor een deftig middagmaal blijven, even sterk blijven de schilderessen aan die traditie hechten.
| |
| |
Roos, naar eene studie.
Welk een onderscheid met de kunst van Juffrouw van de Sande Bakhuyzen! Hoe weet zij hare rozen en tulpen, hare azaléas en violen, hare donzige perziken en wazige pruimen telkens zoodanig te schikken, dat de eentonigheid verre blijft en hare groepeeringsgave zich telkens schijnt te hernieuwen. De onophoudelijke afwisseling, die Chardin en Rousseau in hunne heerlijke stillevens wisten te brengen, wordt door onze kunstenaresse op hare bloemen en vruchten toegepast. Zijn het bij Chardin nu eens confituren, die gereedliggen om ingemaakt te worden en waarbij men zich het gansche huishouden voor den geest haalt; dan weder heeft hij een ‘corbeille de noce’ uitgestald, die bijna eene gansche geschiedenis vertelt. Eveneens is het met de weelde van boomgaard en tuin gesteld, die Juffrouw van de Sande Bakhuyzen ons in telkens frissche grepen afbeeldt. Toen zij voor goed met vruchten en bloemen een verbond gesloten had, zag zij eens eene schilderij van den beroemden Franschen schilder Saint-Jean. In afwijking van de overlevering, die bijna al de bloemen- en fruitschilders eenige bloemen in glas, vaas, mand of kan doet samenvoegen, liet Saint-Jean zijne wilde rozen vrij en los zich over de rotsen of om het kruis van een graf slingeren. Die wenk viel in vruchtbare aarde. Van geen schilderij of aquarel door Juffrouw van de Sande Bakhuyzen gepenseeld, zal men den indruk krijgen, dat de bijeengebrachte voorwerpen, hetzij bloemen of vruchten, opzettelijk gerangschikt zijn, om eens door 't penseel der schilderesse te worden afgebeeld; nooit zijn het geposeerde bloemruikers of met voordacht neergelegde en opgestapelde druiventrossen.
Camelia, naar eene studie.
| |
| |
Lelie, naar eene studie.
| |
| |
Willen wij niet liever het laboratorium binnentreden, en daar de schilderesse aan het werk zien. Voor een levensbeschrijver is niets heilig, en hij verbreekt desnoods grendels en sloten, om zijn lezers het door hem gekozen origineel in al zijn doen en laten te vertoonen. In een hoek van het atelier dat juffrouw Bakhuyzen met haar broeder Julius, den voortreffelijken landschapschilder, deelt, heeft de zuster háár bescheiden part. Onder het volle licht van het linkerraam staat een tafeltje, op dit laatste een bak met aarde en in die aarde eenige verflenste bloemen.... Ziedaar het gansche laboratorium! Is bij de schilderesse het plan voor een of ander onderwerp gerijpt, dan verzamelt zij eerst de stof: bloemen of vruchten. Vervolgens zet zij zich aan het rangschikken, en plooit en schikt en wendt zoo lang, totdat de werkelijkheid zoo goed mogelijk weergeeft, wat hare kunstenaarsziel zich gedroomd heeft.
Spreeuw, naar eene aquarel.
In dien bak met aarde wordt heel wat verschikt, gekeerd, verlegen en omgewend, vóór de kunstenaresse tevreden is met de verkregen lijnen, met het licht en bruin, dat hare gezamenlijke bloemen of vruchten aanbieden. Beantwoordt het ensemble zooveel mogelijk aan hare wenschen, dan zet zij zich onmiddellijk voor haar ezel, om zoo snel doenlijk de compositie op het doek over te brengen. Niets is vergankelijker dan bloemen, en de heerlijke bloeiende rozen, die daar nu zoo frisch en levenslustig, zoo bloeiend en geurend gerangschikt liggen, zijn morgen verflenst en onbruikbaar. Als een sneltrein vliegt dus het penseel over het doek, om zooveel doenlijk het ensemble bijeen te krijgen. Wat morgen verflenst is, zal dan door andere exemplaren vervangen worden. Aan háar, de kunstenaresse, de zware taak
| |
[pagina t.o. 124]
[p. t.o. 124] | |
Druiven, naar eene schilderij.
| |
| |
om te zorgen dat, ondanks die voortdurende broksgewijze vervanging, het geheel van het kunstwerk, het onontbeerlijk ensemble, behouden blijve.
Soms ontdekt zij een of ander hoekje of plekje in de natuur zelve, dat haar onmiddellijk naar penseel en doek doet grijpen, om er voor hare kunst beslag op te leggen. Zoo stond er nu op den schildersezel een groep papavers uit den tuin te Rolde en rozen, die ginds in het wild tegen een muur groeiden.
Juist aan deze schijnbaar ongezochte groepeering ontleent, naar mijne meening, de kunst van Juffrouw van de Sande Bakhuyzen hare voornaamste bekoring. Nu eens is het een mandje met pruimen en perziken, door den tuinman blijkbaar pas geplukt en even op den grond neergezet. De bladeren liggen er gedeeltelijk op, en strengelen zich los over mand en grond. Dan weder zijn het witte rozen, een heele struik, die weelderig uit den grond opschieten, en in al haar heerlijke blankheid schitteren. Met dien fijnen smaak geschikt, die de bloemen dezer degelijke artiste zoo aanlokkend maken, weet haar penseel het doorschijnende en brooze, het teedere en etherische der roos zoo bewonderenswaardig uit te drukken, dat men daarin te vergeefs hare meerdere onder onze schilderessen zal zoeken.
Als zij ons het overheerlijk en smakelijk gezicht van een overvloed van donzige perziken, goudgele peren en wazige pruimen wil schenken, vindt zij telkens een middel, om ons dat sappige ooft op eene nieuwe wijs voor te zetten. Een sterk zonnig licht spreidt zij over die zomervruchten uit; alles tintelt en glanst, en het bekoorlijk ensemble werkt zoodanig op den beschouwer, dat het eenvoudig stilleven hem in geestdrift weet te brengen.
* * *
Ekster, naar eene studie.
Uit het roemrijk verleden onzer schilderkunst is slechts naam en werk van ééne groote schilderesse, Rachel Ruysch, tot ons gekomen. Ofschoon zij, in losheid van compositie en smaakvolle rangschikking, van Huysum niet evenaart, stemt de uitvoerigheid en de zeldzame techniek in de bloemstukken dezer kunstenaresse tot bewondering. In de 2e helft dezer 19e eeuw heeft in ons vaderland jaren achtereen het trio: Haanen, De Vos en van de Sande
| |
| |
Bakhuyzen op schitterende wijze het vrouwelijk geslacht in de beeldende kunsten vertegenwoordigd. Op elke Tentoonstelling, die iets te beteekenen had, stak men de loftrompet voor hetgeen dit drietal te aanschouwen gaf. Later breidde zich de schilderende vrouwenreeks uit, en mocht zij op ontluikende talenten roemen, die van lieverlede naam maakten; ten slotte werd zij gevolgd door eene onafzienbare dilettantenschaar, gelijk daareven geschetst werd.
In al die overgangstijdperken is Juffrouw van de Sande Bakhuyzen zich zelve gebleven, al heeft zich hare kunst ook geenszins ongevoelig getoond voor de omwenteling, die er van lieverlede in richting en opvatting heeft plaats gegrepen. Werd door mij in 1880, in ‘Onze schilders’, van Juffrouw van de Sande Bakhuyzen getuigd: ‘Zoo gezond, frisch en natuurlijk schildert en teekent zij hare bloemen en vruchten, dat men een bezoek van de
Vinkje, naar eene studie.
vogelen des hemels uit het sprookje van Apelles niet onverwacht zou vinden’, - in 1894 zou men die uitspraak zeker even gaarne onderschrijven. Ernstige, degelijke natuurvertolking, eene uitvoerigheid, die er vooral op bedacht is, de stof der afgebeelde dingen nauwkeurig en juist uit te drukken, gepaard met fijnen smaak en overleg, zijn en blijven het rijke aandeel, dat onze kunstenaresse is geschonken. Haar toets is vlug en zeker, haar kleurgevoel fijn en harmonieus.
Kent het publiek alleen de glanzige, sappige vruchten en bevallige bloemen van Juffrouw Bakhuyzen, hare portefeuilles bevatten tal van landschapstudiën, die zij met haar broeder gezamenlijk op beider tochtén door Drente en Groningen met lust en liefde geschilderd heeft. In het openbaar heeft zij daarvan echter nooit iets doen aanschouwen. Doch sedert broer en zuster den zomer te Rolde bij Assen doorbrengen, is het zoo natuurlijk, dat de zuster, die lief en leed met haar broeder deelt, hem op zijne onderzoekingstochten vergezelt, en als van zelf penseel en palet ter hand neemt.
Op 27 Juli 1826 geboren, zou het frissche, kalme uiterlijk der schilderesse
| |
| |
Studie.
niemand den leeftijd doen vermoeden, welken nu de ongalante pen van een eerlijken biograaf te berde brengt. In hetzelfde ouderlijke huis, dat de oude heer van de Sande Bakhuyzen tot zijn dood bewoonde, zijn nu nog broeder en zuster, schilder en schilderesse, te zamen. Zij zijn nooit verhuisd! Deze korte
Insecten, naar eene studie.
volzin alléén geeft ons een dunk van de weinige beweging in beider leven. Het huis, ouderwetsch-degelijk, met een gang-doorzicht, dat ons aan Pieter de Hooch en Stroebel herinnert, schijnt voor dit werkzaam, eenvoudig, veelbegaafd menschenpaar de juiste omgeving.
| |
| |
Bloemen, naar studiën.
In het zelfde atelier, waar de vader zijne sappige weiden en boschrijke landschappen met vee schilderde, hebben nu zuster en broeder plaats genomen en zetten zij, doch als kinderen van hun tijd, de goede traditiën voort. Aan den wand prijkt tusschen studiën van Roelofs, Mesdag, Julius Bakhuyzen en eene photografie naar Rembrandt, een landschap van vader Bakhuyzen, nog geheel tot het romantisch tijdperk behoorende. Het hangt daar als een sprekend getuigenis, hoe ieder tijdperk zijne mode oplegt. Aan het linkerraam bevindt zich het domein der zuster; meer in 't midden van het vertrek heeft zich Julius neergezet.
‘Navolging der natuur is ontdekking van het schoone’ was hare kenspreuk in 1850, toen zij den prijs van ‘vijf vijfguldenstukken’ behaalde - het is hare kenspreuk gebleven. Door die ‘keuze in het ware’, zooals Alphonse Karr het wenschte, door die smaakvolle nabootsing van de rijke, altijd afwisselende natuur, heeft zij zelve niet alleen veel schoons ontdekt, maar het ook ons allen in zoo ruime mate door háre artistieke vertolking doen ontdekken.
Hoe kenners en publiek daarover dachten, bewijzen Jury-uitspraken en koopers. Zoowel op hare olieverfdoeken als waterverfteekeningen wordt als om strijd beslag gelegd, en zoo hier te lande als in België en Duitschland kan men
| |
[pagina t.o. 128]
[p. t.o. 128] | |
Witte azalia's, naar eene schilderij.
| |
| |
tal van verzamelingen opnoemen, die het een voorrecht achten, schilderijen of aquarellen van Juffrouw van de Sande Bakhuyzen te bezitten. Eene zilveren medaille op de Tentoonstelling van 's-Gravenhagein 1857, gouden eerepenningen op de Tentoonstellingen van Amsterdam in 1861 en van den Haag in 1863, onderscheidingen op de Koloniale tentoonstelling te Amsterdam van 1885 - het zijn zoovele bewijzen, dat de kunst onzer begaafde schilderesse warme waardeering vond.
Herakleum, naar eene olieverfstudie.
Alhoewel menige dilettante, die het schilderen als een welkom tijdverdrijf opvat, met Juffrouw Bakhuyzen's raadgevingen en lessen haar voordeel heeft gedaan, heeft zij tot heden geene eigenlijke schilderesse gevormd. Broeder en zuster geven er vermoedelijk de voorkeur aan, zich aan geene banden te leggen, waartoe men met leerlingen zoo licht komt. Beiden hebben één doel voor oogen: de kunst te dienen, en zonder beweging of vertoon, eenvoudig, degelijk als het begaafde, schrandere geslacht waartoe zij behooren, op gezellige en aangename wijze daartoe te geraken.
|
|