zerrijk noodig - het keizerrijk Liparië, dat misschien in het oosten, misschien in het zuiden van Europa zou moeten gezocht worden. Wij vernemen, dat de Keizer Oscar er regeert met eene constitutie, met twee Huizen, en dat de Liparische natie gedurig om uitbreiding van constitutioneele prerogatieven vraagt. Wij vernemen, dat er veel feesten gegeven worden bij het bezoek van den Koning en Koningin van Syrië - en dit alles volgen wij met groote kalmte. De auteur is volkomen bevoegd zich een keizerrijk te scheppen, hoe en waar hij wil.
Maar nu komt het bedenkelijke. De geheel fantastische Prins Othomar sluit een huwelijk met de Aartshertogin Valérie van Oostenrijk - men ziet aan het hof van Keizer Oscar Russische, Zweedsche, Oostenrijksche en Duitsche officieren en diplomaten. Hier treedt een storend element op, in fantastische keizerrijken behooren fantastische huwelijken gesloten te worden - de Hertogin Valérie van Oostenrijk had de Prinses Valérie van Trebizonde moeten heeten, alle historische namen van personen en volken hadden vermeden moeten worden. Dan ware de harmonie van dit mooie kunstwerk beter gehandhaafd. De vermenging van fantastische en historische namen dwingt de lezer, om zich een historisch Liparië te denken, en daar dit niet te vinden is, blijft hij verward en onzeker, ondanks de treffende bladzijden, die telkens en telkens zijne toejuiching uitlokken.
De historische romanschrijver, die eene Koningin Elisabeth, een Richelieu, eene Cleopatra, een Julianus den Afvallige kiest, heeft geenszins het recht zijne hoofdpersonen fantastische karaktertrekken of fantastische daden toe te schrijven. Zoo mag de moderne romanschrijver, die een verdicht keizer en keizerin ten tooneele brengt, ze geenszins omringen met historische personen en historische toestanden. Bij den eersten dient alles in historischen toon, bij den laatsten in fantastischen toon te worden gehouden.
Juist hieruit blijkt, welke eene uiterst moeilijke taak de rijk begaafde auteur van Majesteit zich heeft uitgekozen. Bij zijne schildering van den gedroomden keizer, zijn land, zijn hof, zijne bloedverwanten, heeft Couperus gestaag aan historische feiten gedacht. De volksvriend Zanti gelijkt sprekend op Tolstoi. Het bezoek van de vorsten van Syrië herinnert aan dat van den Shah van Perzië te Petersburg; het in staat van beleg stellen van Lipara voert ons naar Berlijn; de ruwheid van den hofadel te Lipara naar Petersburg; de tafereelen aan het hof van Gothland verplaatsen ons naar Zweden; de huwelijksplechtigheid van Othomar, de fakkeldans, doet denken aan Berlijn; de paskwillen in het Keizerlijk kabinet geworpen, de moord op den Keizer bedreven behooren te Petersburg thuis.
Het is inderdaad bijna onmogelijk een roman-keizer en een roman-hof te scheppen, zonder telkens de historie aan te raken. Kiest men uit het volle menschenleven, dan kan men met onbeperkte vrijheid de handen uitstrekken, grijpt men uit het volle vorstenleven, dat zich uit den aard der zaak zich tot weinige zeer bekende groepen bepaalt, dan blijft men de bestaande toestanden zoo nabij, dat men er ieder oogenblik over spreekt.
Hierin schijnt mij de zwakke zijde van dit voortreffelijk kunstwerk te schuilen. Het was Couperus niet te doen om een roman à clef te schrijven, zooals Alphonse Daudet in zijn Rois en exil gaf. Hier deed zich het geval voor, dat historische personen, de Koning en Koningin van Napels, de blinde Koning van Hannover, de Prins van Wales, Milan van Servië en anderen, zich inderdaad te Parijs bevonden en bevinden - dat hun leven in de Fransche hoofdstad onder verdichte namen wordt geschilderd. Bij Daudet heerscht