Uit de studeercel der redactie.
Het is een eigenaardig verschijnsel in de Geschiedenis onzer Letteren, dat een zeer groot aantal dramatische dichters uit de 17de en 18de eeuwen met een zeer deftig stilzwijgen worden voorbijgezien. De oorzaak ligt voor de hand. De tallooze blijspeldichters, der 17de eeuw vooral, waren veroordeeld door den roep van onfatsoenlijkheid, die van hen uitging. Met de historiographie onzer letteren begint men pas in de eerste jaren onzer eeuw, en de heeren, die toen aan het woord waren - Jeronimo de Vries, Siegenbeek, Bilderdijk, Collot d'Escury, zelfs Witsen Geysbeek - keken met zeer veel minachting neer op ‘de gants aanstootelijke kluchten’ van het voorgeslacht. Sedert de laatste twintig jaren kwam verandering in dezen toestand. Juist over de minder bekende auteurs, waaronder zoovele kluchtspeldichters, werden uitmuntende studiën geleverd door Jonckbloet, J. te Winkel, J.A. Worp, J.H.W. Unger en enkele anderen. Er blijft evenwel nog heel wat te doen over. Kleine ontdekkingen op dit gebied schijnen altijd welkom.
Tot de zeer weinig bekende kluchtspeldichters der 17de eeuw behoort Willem Diedericksz Hooft, die vijf vergeten kluchtspelen schreef: Andrea de Pierre Peerde-Kooper, (1628), Doortrapte Melis, (1623), Stijve Piet, (1628), De Hedendaagsche Verloren Soon, (1630) en Jan Saly, (1622). Door Wagenaar wordt de auteur dezer stukken als Regent van den Schouwburg in 1637 en en 1638 genoemd. Hij had in 1635 nog aan het hoofd gestaan van de oude Kamer, en was Regent van den Schouwburg van 1637 tot 1641, van 1644 tot 1647, en van 1651 tot 1652.
Door Jonckbloet wordt eene bladzijde gewijd aan dezen kluchtspeldichter, en een zijner stukken geanalyseerd, schoon het oordeel zeer ongunstig luidt. De aldus bevoorrechte klucht draagt den titel van: W.D. Hoofts Kluchtigh-Spel, Andrea de Piere Peerde-Kooper: Vertoont op de Brabantsche Kamer, Anno 1628. Nu weder op nieuws gespeelt op de Amsterdamsche Kamer, Anno 1634. Vermeerdert ende verbetert door den autheur (Wapen van Amsterdam). L'Amsterdam. Voor Dirck Cornelisz Houthaeck, Boeckverkooper op de Nieuwezijts Kolck, Anno 1634.
Jonckbloet vestigt de aandacht op deze klucht, ‘omdat het allen schijn heeft, dat de dichter een tegenhanger wil leveren op Bredero's Spaanschen Brabander, door de voorstelling, hoe een eerlijke en eerzame Antwerpenaar in Amsterdam bedrogen wordt.’
Te recht wordt hier beweerd, dat het allen schijn heeft, of een tegenhanger van Jerolimo optreedt. Schijn kan er zijn, maar in werkelijkheid grijpt hier geheel iets anders plaats. Dit zal aanstonds blijken, wanneer het mij gelukt is, aan te wijzen, welke bron W.D. Hooft voor zijn Andrea de Piere, Peerde-Kooper heeft gebruikt.
Men heeft hier te doen met een zeer zeldzaam en belangwekkend geval. De kluchtspeldichter W.D. Hooft geeft hier eene rechtstreeksche navolging van Boccaccio's Decamerone. Hij dramatiseert de vijfde novelle van den tweeden dag, waarin verteld wordt, hoe Andreuccio van Perugia naar Napels komt, om paarden te koopen, hoe hij driemaal in gevaar geraakt zijn leven