| |
| |
| |
Eene maand in Suriname.
Door G. Verschuur.
Toen ik in het voorjaar van 1892 in een gezelligen vriendenkring te Amsterdam vertelde, dat ik op het punt stond een uitstapje naar de Guyana's te maken en ongeveer eene maand voor Suriname te besteden, kon geen der aanwezigen zich voorstellen hoe het in het brein van een ‘globe trotter’ opkwam, derwaarts zijne schreden te richten.
Een verwaarloosd, vervallen, verarmd land; eene ruïne van Brederoo in het groot; eene natuur die onder deed voor zoo vele andere schilderachtige oorden onder de keerkringen, eene kolonie vol muskieten, verarmde planters - ja, wat hoorde ik al niet boosaardigs, minachtends, vernederends over dat ongelukkige Suriname, in een kwartier tijds, als een stortregen op mijn reisplan nederdalen! Op korten afstand zou ik Cuba, Jamaïca, Martinique, Trinidad vinden, eilanden waar het verblijf te midden van een tropischen dos aan het Paradijs herinnert. Bah! nog eens, wat voor heil stond mij in dat verloopen Suriname te wachten?
Ik liet aan het onweder zijn vrijen loop, nam bedaard een teugje van den slappen grog - want als zoodanig alleen is mij die aangenaam -, welke mijn gastheer mij had ingeschonken, en waagde het op dien vloed van woorden in het midden te brengen, dat het grootste deel van West-Indië en Zuid-Amerika mij bekend waren, en ik juist nu kennis wilde maken met de Guyana's, speciaal met onze Nederlandsche kolonie Suriname, daar de tijd mij bij vroegere reizen in die streken ontbroken had haar op mijn gemak te bezoeken. Ik moest toestemmen dat het niet voor het eerst van mijn leven was, dat ik een ongunstig oordeel over die eertijds zoo bloeiende, thans kwijnende kolonie hoorde uitspreken, maar juist daarom interesseerde het mij met eigen oogen te zien, en bij vergelijking met andere overzeesche bezittingen, aan Frankrijk, Engeland en andere natiën behoorend, te oordeelen, in hoeverre die reputatie gegrond was, of werkelijk Suriname de klad verdient die men er voortdurend op werpt, en welke middelen zouden moeten aangewend worden, om dien rijken bodem andermaal tot welvaart en ontwikkeling te brengen.
Ik nam afscheid van mijne vrienden - beste, brave, soliede Amsterdamsche ingezetenen, steunpilaren van de beurs, onwrikbaar op de hoogte van den prijs van koffie, tabak, suiker en krenten op al de hoofdmarkten van Europa, maar weinig bereisd en misschien, een oogenblik later bij het uitblazen van hun nachtkaars, inwendig mompelend: ‘hij liever dan ik.’
Een week later verdween te Saint Nazaire de Fransche kust aan mijn oog. Ik bracht drie maanden in Venezuela, te Curaçao, in Haïti, Porto Rico en
| |
| |
andere eilanden der Antillen door, en na eenige weken in Fransch Guyana te hebben vertoefd, nam ik te Cayenne de boot voor Paramaribo. Over die Fransche kolonie later, in den loop van dit opstel, eenige korte woorden, want noodwendig komt een reiziger tot vergelijkingen.
Het is Zondagmiddag. De regentijd is volgens alle menschkundige berekeningen voorbij; ik heb immers voor de Guyana's het seizoen van onafgebroken droogte gekozen? Ondanks die gegevens, valt een plasregen van den hemel, die bij het opstoomen van de Suriname-rivier alle uitzicht belet en de beide oevers, als waren wij in volle zee, onzichtbaar maakt. Onze commandant vindt het zelfs raadzaam eenige oogenblikken te stoppen; wij beleven, naar het schijnt, een tweede voorstelling van den zondvloed.
Daar scheurt zich het wolkfloers, de zwarte buien drijven naar zee en weldra vertoonen zich zindelijke gebouwen, zooals ik ze in weken niet aanschouwd had, hier en daar aan de oevers. Wij naderen de stad, wier lichtgrijze huizen zich nu op een blauwen hemel afteekenen; een der stoombooten van de W.-I. Maildienst schijnt zich tot vertrek gereed te maken; de equipage van het Ned. oorlogsschip Suriname, dat wij langzaam voorbij stoomen, wuift ons een welkomstgroet toe.
Het anker is geworpen; een beambte der douane heeft zijn plicht van onderzoek der te landen bagage volbracht, en aangezien op een Zondag-middag geen enkele neger zich schijnt te derangeeren om passagiers van boord te halen, ben ik zeer blijde in dien beleefden ambtenaar een reddenden engel Gabriël te vinden, die mij en mijne koffers mede naar wal neemt. Een kwartier later ben ik afgestapt in het beste hôtel van de stad, gehouden door den Heer van Embden. Dat is geen Amstel-Hôtel, geen Hôtel Continental, maar het steekt gunstig af bij vele inrichtingen van dien aard, die ik in West-Indië heb aangetroffen. Mijne kamer is zindelijk; de eigenares laaft mij terstond met een glaasje tamarinde, en een welopgevoede aap verkort door zijne gymnastische oefeningen de monotonie van een Paramariboschen Zondag-achtermiddag.
Ik begeef mij 's anderen morgens vroegtijdig naar het Gouvernementshuis, een schoon en ruim gebouw zooals geene der naburige kolonies er kan aanwijzen, en uitzicht gevend op een groot grasveld, door wandelpaden doorsneden, hetwelk zich tot de Suriname-rivier uitstrekt. Ter linkerzijde loopt de toegang door een prachtige laan van tamarindeboomen; rechts vormt de Gravenstraat, de entrée van de stad.
Z.E. de Gouverneur, Jhr. Mr. T. van Asch van Wijck, wien ik den brief overhandig, dien Z.E. onze Minister van Koloniën mij wel heeft willen ter hand stellen, ontvangt mij op de meest minzame wijze, stelt zich op de hoogte van het doel mijner reis, en heeft de beleefdheid mij de gastvrijheid ten gouvernementshuize aan te bieden voor den tijd dien ik mij voorstel in Ned. Guyana door te brengen.
Een paar uur later beweeg ik mij dankbaar rond in een ruime kamer, van voren uitzicht gevend op het plein en de rivier, en rechts een vroolijk kijkje opleverend in de Gravenstraat, wier ligging, breedte en uitgestrektheid haar
| |
| |
Amsterdamsche naamgenoot de loef afsteekt. De Gouverneur en zijne vriendelijke echtgenoote beramen reeds aan den middagdisch plannen om mij van de kolonie te doen zien wat mij belang kan inboezemen; zelden heb ik mij in korten tijd zoo op mijn gemak gevoeld als in deze gastvrije woning.
Paramaribo is eene uitgestrekte stad; onze voorvaders schijnen de leer te zijn toegedaan geweest, dat, waar het terrein geen geld kostte, het onnoodig was opeengehoopte woningen te bouwen. De straten zijn ruim en breed, en dikwerf aan beide zijden met boomen beplant, die er meer eene ‘avenue’ of ‘boulevard’ van maken, dan hetgeen men in onze Europeesche steden
Tamarinde-laan, toegang gevende tot het Gouvernementshuis.
onder den naam van straat verstaat. Schier alle huizen zijn van hout, en wit of lichtgrijs geschilderd, hetgeen eene marteling voor de oogen vormt, wanneer de zon hare brandende stralen daarover verspreidt. Die onaangename reflectie wordt verhoogd door het witgele zand waarop men wandelt. In het drooge jaargetijde klinken de beden der inwoners ten hemel, dat eenige reislustige kamerleden een uitstapje naar Suriname komen maken, om, in herinnering hoe dat opgewaaide zand nadeelig voor de oogen is, bij hun terugkomst in het vaderland, hunne stem uit te brengen voor de kosten, die eene voldoende straatbesproeiing zou veroorzaken!
Dikwerf heb ik filosofisch die oud-Hollandsche huizen aangekeken, en in hunne bouworde een cachet gevonden dat eigenaardig is en de Nederlandsche kolonies van Fransche of Engelsche onderscheidt. Die vaderlandsche dakvenstertjes, die stoepen met ijzeren leuningen, die ankers in den voorgevel van
| |
| |
steenen gebouwen vindt men nog wel ten onzent in de achterbuurten der groote steden of in minder gemoderniseerde provincie-plaatsen; doch aan gene zijde van den Oceaan herinneren zij ons den geboortegrond en den geest van het voorgeslacht. Gevoelde ik niet denzelfden indruk, toen ik Curaçao bezocht, en op eene vroegere reis onze ouderwetsche grachten te Batavia, een ophaalbrug te Soerabaija, een gaperskop voor een apotheek in een ander deel van Java terugvond?
De bevolking van Suriname gelijkt op die van de meeste kolonies, in hare
Watermolenstraat te Paramaribo.
verscheidenheid van hoedanigheden zoowel als in hare gelaatskleur. Van den Europeaan, voor langeren of korteren tijd in de kolonie verblijvend, is het onnoodig te spreken; hij vertegenwoordigt geen type die den tourist aantrekt. Wat meer stof tot beschouwing geeft, is de trapsgewijze opklimming van geel tot ravenzwart, al naar mate de ras-vermenging hare resultaten heeft opgeleverd.
De zwarte, de volbloed-neger, is hetzelfde voortbrengsel der Schepping - ik zou hem een drukfout der natuur wenschen te noemen - dien men in andere tropische gewesten aantreft. Hij is lui, dom, brutaal en nog dikwijls ingebeeld op den koop toe. Toen de slavernij nog bestond, bewees de neger- | |
| |
bevolking diensten; thans vallen hare schaduwzijden meer in het oog dan het nut dat zij der maatschappij bewijst.
De verschillende nuances der creolen en mulatten leveren de verscheidenheid op van de glazen van een caleidoscoop. Velen onder hen zou men wenschen aan den invloed van een electriseer-machine te onderwerpen, ten einde de loomheid, de doezeligheid af te schudden die hun bewegingen kenmerkt en als stempel op het gelaat staat afgedrukt. Van dat gedeelte der bevolking heeft Suriname zeker nimmer een krachtige opkomst te verwachten; hun ontbreekt de schommelstoel van Java om den mijmerenden toestand te volmaken.
En toch trof ik er onder die types velen aan, ten volle het objectief van een photograaf waard. Waar ontmoette ik onder de keerkringen die welgeslaagde natuurvoortbrengselen als tweemaal 's weeks op het Gouvernementsplein, wanneer zich in den achtermiddag de muziek liet hooren? Die dienstbare stand der zwakke sexe, gestoken in een katoenen plunje, bont van kleur, is uniek op de wereld! Die door stijfsel opgezwollen kleedij, wier omvang soms aan kleine ballons doet denken, is eene merkwaardigheid van Suriname.
En hoe gaarne zou de kostbaar opgetooide dienstmaagd van den aanzienlijken ingezetene, met donzen veder op den hoed, met waaier in de hand, en ik voeg er bij, met schalksche, welsprekende oogen gewapend, zich van den eigenaardigen reuk wenschen te ontdoen, die geen eau-de-cologne verdrijft, geen kunstmiddel verbergt, maar die altijd en altijd zijn stempel blijft drukken op de huid, waaronder in meerdere of mindere mate zwart bloed schuilt!
Met de Europeesche populatie van Paramaribo heb ik, op weinigen na, mogen kennis maken, dank zij ook alweder den Gouverneur, die dikwerf op gezellige wijze ontvangt en buitendien zich beijverde mij met allen zooveel mogelijk in aanraking te brengen. Ik heb de aangenaamste herinneringen behouden van de vriendelijke families, van de werkelijk kundige ambtenaren, die Suriname bevat, doch ik maak er hun schier allen een verwijt van dat zij op een voor een tropisch land veel te laat uur zich aan Morpheus overgeven, en de naar mijne zienswijze laakbare gewoonte hebben eerst op te staan wanneer de zon vrij hoog aan den hemel staat. Wat was ik blijde dat de Gouverneur en zijn echtgenoot dat ‘plakken’ niet waren toegedaan, en een tijdige rust mij veroorloofde getrouw te blijven aan mijne gewoonte om in een heet land de frissche morgenkoelte te genieten, zoodra de eerste schemering zich aan den horizon vertoont. Zoo ergens, dan geldt de leer in de tropen:
‘Early to bed and early to rise
Makes a man happy, wealthy and wise.’
De Hollander echter is en blijft een halsstarrig tegenstander in zijne kolonies van eene vroegtijdige nachtrust, en verkondigt daarom ook altijd de leer, dat men over dag slapen moet. Dat heet kwanswijs een half uurtje, doch ik zoude niet gaarne Mijnheer of Mevrouw A. of B. onaangenaam zijn, wanneer ik pertinent verklaarde dat zoo'n half uurtje uitrusten of stilliggen zich dikwerf oplost in een twee uurs stevigen middagslaap.
Van de matinale eigenschappen van Paramaribo's ingezetenen had ik op
| |
| |
een schoonen morgenstond het treffendst bewijs. Op een der Gouvernementsgebouwen prijkt een toren, van welks top men een schoon panorama over de stad heeft. Een ambtenaar was verwittigd geworden dat de tot dien toren toegang gevende deur 's anderen morgens te 6 ure moest geopend zijn, en kort daarop was ik naar boven geklauterd om het landschap te bewonderen.
Alles lag nog in diepe rust, scheen het: geen deur was geopend, slechts een zeldzame wandelaar bewees mijne zienswijze te deelen dat het vroege morgenuur het schoonste deel van den dag in een dergelijk klimaat uitmaakt.
Ik hoorde later, dat men in een familiekring feest had gevierd en er tot twee
Gezicht te Paramaribo.
uur 's morgens was gedanst geworden. Het denkbeeld alleen, van in de tropen te dansen, deed mij sidderen, doch het is een eigenaardig, physiologisch verschijnsel, dat hoe heeter een land is, hoe meer men verzot schijnt op danspartijen. Ik herinner mij te Batavia een gezet heer van veertig jaar voor eenige oogenblikken te hebben zien verdwijnen in een half gesloten rijtuig, om een nat gedansten rok en drijvend linnen te verwisselen tegen een droog pak, dat vreedzaam op hem wachtte! En met frisschen moed ging de verdroogde danser zijne athletische oefeningen onder 32 graden Celsius hervatten.
Paramaribo levert geene publieke vermakelijkheden op; nu en dan verschijnt er een paardenspel of een tooneelgezelschap, dat de West-Indiën bereist en overal eenige dagen voorstellingen geeft. De schouwburg, volgens de eischen van een tropisch land ingericht, is van boven geheel geopend, hetgeen den
| |
| |
toeschouwers, die de loges en galerij bezetten, een tweede schouwspel verschaft, eenig in zijne soort.
Het gebouw namelijk grenst aan het kerkhof. Wanneer nu bij een helderen sterrenhemel of een blinkende maan de zerken en grafgesteenten fantastisch verlicht worden en de aandacht zich onwillekeurig verdeelen moet tusschen de acteurs ten tooneele en de sombere schakeering van een dooden-akker, dan is het niet te verwonderen dat meerdere inwoners er noode toe overgaan de comedie te bezoeken, ten ware misschien de ‘Traviata’ of ‘Lucie de Lammermoor’ werd opgevoerd.
Intusschen is het familie-leven in Suriname's hoofdstad gezellig te noemen in vergelijking met vele andere plaatsen in Midden-Amerika gelegen. Het verwonderde mij dat een werkelijk goed ingerichte Buiten-Societeit met ruimen tuin, links van het gouvernementshuis nabij de rivier gelegen, zoo schaars bezocht wordt in het frissche avonduur, tenzij er nu en dan eene muziekuitvoering plaats heeft of er gelegenheid tot dansen bestaat.
Wat mij bijzonder belang inboezemde in onze kolonie was, om eenige der voornaamste plantages te bezoeken, en daardoor eenigermate op de hoogte te komen van de culturen die thans in Suriname bestaan, vergeleken bij den vervlogen tijd toen de suiker-cultuur in vollen bloei was, en schoone winsten afwierp.
Wij weten allen, in welke bedroevende mate die schoone bezitting is achteruitgegaan nadat een dertigtal jaren geleden de slavernij werd afgeschaft. Uit een menschelijk en zedelijk oogpunt beschouwd, was het besluit niet te wraken; eene andere vraag is het of die maatregel met het noodige overleg is toegepast geworden en of een meer geleidelijke overgang niet wenschelijker ware geweest om van den slaaf een vrij man, van de machinale werkkracht onafhankelijke burgers te maken?
Hoe het zij, die afschaffing der slavernij ontnam aan onze kolonie hare zoo onmisbare arbeiders. De neger werd vrij, hij werkte zoo min mogelijk; leerde allerhande behoeften kennen, die hem vroeger vreemd waren, waaronder de zucht tot opschik een eerste plaats bekleedde; hij nam van den Europeaan zelden de goede, doch als algemeene regel, de slechte hoedanigheden over, werd meer en meer onbeschoft. De beschaving liet en laat nog op zich wachten; een neger heeft andere hersenen dan zijn blanke broeder en schijnt door de natuur gedoemd te zijn om een dom volk te zijn en te blijven.
Zijn diezelfde zwarten er door hunne onafhankelijk-verklaring gelukkiger op geworden? Ik betwijfel het zeer, en ik geloof eerder dat velen onder hen een beter, een gelukkiger leven leidden in hun vorigen onderworpen toestand, ten minste in die centrums waar zij goed behandeld werden.
Doch het belang van den neger terzijde stellend, laat ons een blik werpen op de plantages, die van de regelmatige werkkracht plotseling beroofd werden, en ten ondergang schenen veroordeeld te zijn. Hoe velen mijner lezers zullen zich nog de tijden herinneren dat eene belangrijke handelsvloot jaarlijks de reede van Paramaribo verliet en rijke ladingen suiker naar het moederland vervoerde!
Aan beide oevers der Suriname-rivier bloeiden weelderige plantages; de
| |
| |
kolonie maakte een schoone parel uit van Nederlands kroon. Vervlogen zijn die tijden, verdwenen is die welvaart, al gelukte het ook in de Britsch-Indische koelies een surrogaat te vinden voor den arbeidenden arm, die ons ontvallen was. Daar deed zich een tweede hinderpaal voor, om de wankelende ontginningen haar bloei en welvaart terug te geven: de industrie van de beetwortelsuiker verbreidde zich in Europa, en vormde eene noodlottige concurrentie voor de bewerking van het West-Indische riet.
En zoo kwijnde het arme Suriname meer en meer; de plantages, in stede van zooals vroeger belangrijke winsten af te werpen, werden lastposten, vele eigenaars ontdeden zich er van met verlies; de belangstelling in de kolonie verminderde in het moederland; een geest van wantrouwen, van ontmoediging, van vooroordeel openbaarde zich in vele kringen en verhief zich, helaas! tegenover een bij enkelen ontkiemende begeerte om de middelen te beramen tot opbeuring van het zwaar beproefde land. Onder degenen, wier stem zich de laatste jaren tegen de ongelukkige kolonie deed hooren, behoorden niet het allerminst zij, die door den algemeenen achteruitgang er een deel van hun kapitaal hadden zien wegsmelten, en geene gelegenheid lieten voorbijgaan om den steen te werpen op een land, hetwelk het slachtoffer der tijden was, in stede van juist de handen ineen te slaan en te trachten aan een rijken, vruchtbaren bodem een nieuw tijdperk van bloei terug te geven.
Eere zij dan ook een ondernemend lichaam gelijk de Nederlandsche Handelmaatschappij, die, misschien met geldelijke opoffering, een ‘coup d'épaule’ heeft willen geven aan de kwijnende kolonie, en eigenaresse is van de uitgestrekte plantage Mariënburg, in Nederland veelal bekend onder de benaming van de ‘Centraal fabriek.’
De Gouverneur is zoo goed mij er persoonlijk heen te geleiden en heeft buitendien eenige dames en heeren uitgenoodigd om van de partij te zijn. Wij vertrekken in den vroegen morgen met het stoomschip Wilhelmina, volgen de Suriname-rivier en tot mijn genoegen bespeur ik hier en daar ter rechter- of ter linkerzijde plantages van cacao en koffie, wier uiterlijk mij medevalt bij de pessimistische oordeelvellingen die ik kort voor mijn vertrek uit Europa daarover gehoord had.
Ziedaar Mariënburg! Wij worden er met de meeste gastvrijheid ontvangen, en besteden een geruimen tijd om de uitgebreide exploitatie in oogenschouw te nemen. Behalve een 75000 cacao- en een 7000 Liberia koffieboomen, bestaat de cultuur uit suikerriet, waarvan de opbrengst, gelijk de directeur mij mededeelde, voor het laatste campagne-jaar 29 millioen kilo bedragen had, terwijl men den oogst voor het loopende jaar op 35 millioen kilo schatte. De plantage beslaat eene oppervlakte van 548 hectaren; wij maken gebruik van een spoorwagen, die over het uitgestrekte domein loopt, om daarvan een groot deel op ons gemak te bekijken. Wat zou ik Suriname meerdere dergelijke belangrijke ontginningen toewenschen!
Gelijk op iedere plantage in de kolonie is de Britsch-Indische koelie hier de hoofdzakelijke werkkracht; evenwel heb ik de gelegenheid op Mariënburg
| |
| |
de 100 Javaantjes aan den arbeid te zien, waarmede men, zooals bekend, sedert korten tijd een proef in de kolonie heeft willen nemen. Zij zien er flink en gezond uit en schijnen goed gehumeurd, terwijl drie hoofdbeambten mij verklaren dat men over hun arbeid alleszins tevreden is. Mijne kennis van de Maleische taal is helaas bitter beperkt, en reduceert zich tot de restanten van een verblijf van zes maanden in onze O.-I. bezittingen, voor een twaalftal jaren geleden; doch die bescheiden overblijfselen maken het mij toch eenigszins mogelijk uit den mond dier zonen van Insulinde op te vangen, dat zij zich in geenen deele over hunne verbanning beklagen. De vrouwen lachen mij
Plantage Mariënburg.
vriendelijk toe, terwijl ik een paar harer zindelijke woningen binnentreed, waar de inrichting van den geboortegrond haar eigenaardig cachet heeft behouden.
Later heb ik geene gelegenheid laten voorbijgaan telkenmale wanneer ik mij in gezelschap bevond van planters of ambtenaren, wien de quaestie der werkkrachten in de kolonie ter harte gaat, om mij op de hoogte te stellen van de algemeene opinie omtrent den invoer van Javanen. Dit resultaat was overal hetzelfde: men verlangt algemeen en dringend dat een ruime toevoer van Javanen naar Suriname plaats hebbe, en men zal de Nederlandsche regeering dankbaar zijn wanneer deze in dien zin de meest afdoende maatregelen neemt.
Wanneer ik mijne opinie mag uitspreken, en in volle overtuiging den aanvoer van Javanen aanprijs, dan sluit ik mij aan bij andere stemmen die zich
| |
| |
bereids hebben doen hooren voor de aanwerving dezer zoo gewenschte werkkracht. De Heer Mr. Gulcher deed het bij de bespreking der belangen van West-Indië in het Indisch genootschap; een schrijver, die zich niet noemt, doch door zijne bestudeerde beschouwingen toonde Suriname ter dege te kennen, ijverde er nog onlangs voor in een opstel dat het Nieuws van den Dag te lezen gaf.
Ons Java is overbevolkt; de emigratie van, al waren het duizenden, kan het land niet schaden en aan den anderen kant bestaat er geen vrees dat onze Javaantjes aan gene zijde van den Oceaan niet aarden of zich niet spoedig thuis gevoelen zouden. Zij sluiten zich daarenboven gemakkelijk aan, vormen geleidelijk kleine nederzettingen en door hunne tegenwoordigheid zou ook de cultuur van rijst, welk voedingsmiddel thans uit Nederland wordt aangevoerd, onderhouden worden.
Behalve Mariënburg, viel er geene suiker-plantage voor mij te bezoeken. De meeste gronden worden thans benut voor den aanbouw van cacao en koffie, en naar de voornaamste onder die ontginningen heeft de Gouverneur de beleefdheid gehad mij wel te hebben willen begeleiden.
De cacao, die ik op de plantages Geijersvlijt, Jagtlust en meer anderen in vollen bloei zag, doet, naar men mij mededeelde, in qualiteit niet onder voor die van het naburige Trinidad of van Venezuela. Wat de koffie betreft, het is de Liberia-soort die men algemeen ziet en van die cultuur koestert men schier overal de rijkste verwachting. Ik heb mij wel eens afgevraagd, of de geestdrift, die bij velen omtrent die aanplanting bestaat, later geene aanleiding tot teleurstelling kan geven? Desniettemin kan ik getuigen, in geene kolonie waar de Liberia-koffie geteeld wordt, zulke schoone velden er van te hebben gezien, als mij b.v. de plantage Voorburg te aanschouwen gaf.
In Britsch-Guyana, waar ik later eene maand vertoefde, zijn de koffie- en de cacao-teelt onbeduidend. Men legt zich daar hoofdzakelijk op de suiker toe en vele plantages hebben een reusachtigen omvang, zonder dat daarom de resultaten over het algemeen gunstig zijn. Aan werkkracht ontbreekt het daar nimmer, naardien er ongeveer 16000 koelies onder contract in de kolonie zijn, behalve 58000 wier contract is afgeloopen, doch die als vrije arbeiders in het land zijn gebleven.
De bepalingen, waaronder Engeland zijn Britsch-Indische koelies voor West-Indië werft, zijn niet dezelfde als die de Nederlandsche regeering toestaat. De laatste waarborgt den terugvoer van den arbeider naar zijn geboorteland, na een volbrachten diensttijd van vijf jaren, indien hij zulks verlangt. De koelie in de Engelsche kolonie is gehouden, om, vóór dat hij recht op vrije retourpassage heeft, aldaar tien jaren te vertoeven, waarvan de vijf eerste gecontracteerd. Hieruit ontstaat een onbetwistbaar voordeel voor de kolonie, naardien er zich van lieverlede eene vlottende bevolking vormt. De emigranten vormen nederzettingen en kleine dorpen rondom de plantages en scheppen zich verschillende middelen van bestaan, wanneer eenmaal hun gedwongen diensttijd van vijf jaren verstreken is.
De meesten verhuren zich als vrije arbeiders op de suikerplantages; som- | |
| |
migen kiezen een anderen arbeid of beginnen een kleinen handel en zelden hoort men in Engelsch-Guyana een klacht uiten over eene bevolking, die zulk een belangrijk cijfer aantoont.
In Suriname echter is het niet zeldzaam, dat men klachten hoort over de 6000 Britsch-Indische koelies, die op het grondgebied der kolonie verdeeld zijn. Men beschuldigt ze vaak van hoedanigheden, die naar mijne beschouwing overdreven en onverdiend zijn en veel meer moeten geweten worden aan de personen onder wier opzicht zij arbeiden, dan aan den inborst van die menschen zelven. De Hindoe is zacht van natuur en gemakkelijk te leiden, doch bij de minste harde bejegening of onrechtvaardigheid verzet hij zich en legt de hartstochtelijke zijde van zijn karakter bloot. Voor wien onze Nederlandsche bezittingen kent is het geenszins een geheim, hoe menigmaal aan geheel ongeschikte administrateurs het beheer over een plantage wordt toevertrouwd; dezelfde klachten die ik daarover indertijd op Java hoorde, kwamen mij ditmaal in Suriname ter oore.
Is het dan zulk een wonder, wanneer een administrateur den tact en de ondervinding mist, om die menschen streng rechtvaardig doch tevens met kalmte, overreding en zachtheid te bejegenen, dat deze zich verzetten en onder den invloed van een lichtgeraakten inborst tot verbittering, tot muiterij, ja, zooals het nog onlangs is voorgevallen, tot het bedrijven van een moord overgaan?
Ik herhaal het, in Britsch-Guyana hoorde ik nergens de beschuldigingen tegen die emigranten, en in Engelsch-Indië ben ik drie maanden lang met Hindoes in aanraking geweest, zonder ooit in het volk die ongunstige hoedanigheden te hebben opgemerkt, welke men hun in Nederlandsch-Guyana ten laste legt.
Meermalen werd gesproken en werd er geschreven over de wenschelijkheid, dat men andermaal Hollandsche landbouwers uitzende, niet om koelie-arbeid te verrichten, maar voor de ontwikkeling van den kleinen landbouw, den tuinarbeid en de veeteelt. Die proeven zijn vroeger genomen, o.a. eenmaal op even ondoordachte wijze als zulks in Fransch-Guyana geschied is, en de slechte basis waarop dergelijke proefneming op touw werd gezet, de noodwendig ongunstige resultaten die er het gevolg van waren, strekken dengenen tot wapen, die zich kanten tegen eene colonisatie, waarvan anderen de bezwaren volstrekt niet deelen.
Ik schaar mij bij de laatsten. Thans nog zijn er nabij Paramaribo verscheidene overgeblevenen eener uitzending van Groninger boeren, die de bezwaren tegen eene nieuwe proefneming ten eenenmale logenstraffen. Eenige maanden geleden is er te Paramaribo eene commissie benoemd om zich andermaal over de wenschelijkheid te verklaren dat een nieuwe proef genomen worde. Moge die commissie bevestigend daarop antwoorden, en men besluiten een zeker aantal flinke, sterke, gezonde landbouwers te doen uitkomen, die niet te veel van hunne krachten willen vergen, en die begrijpen dat men in een tropisch klimaat den arbeid anders moet verdeelen dan in Europa, en rekening moet houden met climatologische toestanden evenals met de voorschriften eener goed begrepen hygiëne.
| |
| |
Men kieze die menschen met overleg, d.w.z. krachtige boeren uit Friesland, Groningen of Drenthe, en men zorge dat dezulken aanvankelijk slechts gedurende een beperkt aantal uren in den vroegen morgen of tegen het vallen van den dag hun arbeid verrichten. Zij kunnen een beduidende factor worden voor den zoo hoogst noodigen kleinen landbouw, waaraan de kolonie behoefte heeft, en ongetwijfeld zal een proef, met zaakkennis op touw gezet, door belangrijker uitzendingen gevolgd worden. De Heer Juta, een kundig ambtenaar waarop Paramaribo roem kan dragen, ijverde voor hetzelfde onderwerp in een breedvoerig artikel, dat men in de Nieuwe Rotterdammer Courant van 5 April 1891 kan vinden.
De rijke, vruchtbare bodem van Suriname biedt de noodige hulpbronnen aan om het land tot eene veelzijdige ontwikkeling te brengen. Geen land ter wereld bevat in zijne nog slechts ten deele ontgonnen wildernissen zulk een rijken schat van kostbare houtsoorten, als de drie Guyana's; jammer genoeg dat daarvan in Fransch- en Hollandsch-Guyana tot heden zoo weinig partij getrokken wordt. Engeland daarentegen legt zich de laatste jaren ernstig toe op het kappen van de rijke boomen, die in de wouden gevonden worden en importeert ze bij volle scheepsladingen in Europa. Ik zag bij een tocht op den Essequebo eenige driemasters hunne kostbare lading voor het moederland innemen.
En de ballata, de boomsoort die zoo herhaaldelijk in de laatste jaren besproken is, verdient zeker een bijzondere vermelding. Haar sap, door insnijdingen verkregen, bij de uitvloeiing wit als melk en trapsgewijze verhardend en verdonkerend van kleur, levert eene zelfstandigheid op, die gelijk staat voor het gebruik met het caoutchouc uit Malacca en Indië. Volgens het rapport van Engelsche en Amerikaansche fabrikanten is het product uit de ballata verkregen in vele opzichten te verkiezen boven het caoutchouc uit de Aziatische kolonies.
In die industrie ook is Engeland ons ver vooruit. Langs de rivieren Corantijn, Nickerie en Coppename zijn wel is waar concessies uitgegeven, doch de opbrengst bedroeg volgens de laatste statistiek te nauwernood 100.000 ponden, terwijl Britsch Guyana driemaal die hoeveelheid uitvoerde en zijne ontginningen steeds uitbreidt. In laatstgenoemde kolonie houdt het gouvernement een streng toezicht op de in concessie gegeven terreinen; die maatregel zij ook ons bestuur dringend aanbevolen. Wanneer de insnijding niet met groote zorg geschiedt, sterft de boom of houdt de verdere vloeiing op. Bij zaakkundige behandeling kan iedere boom na vijf jaren eene nieuwe insnijding ondergaan en het sap andermaal worden ingeoogst.
Een groot vraagteeken mag geplaatst worden achter de quaestie der goudproductie. Zal die een overwegenden invloed uitoefenen op de opbeuring onzer kolonie? Wanneer die beperkt moest blijven tot het ontginnen der kreken en het inzamelen van het alluviale goud, dan zou ik er weinig voordeel van verwachten, doch de gegevens bestaan om met voldoende zekerheid te vooronderstellen dat de rotsachtige bodem belangrijke schatten inhoudt. Van het blootleggen der quartz-aderen, het verbrijzelen der goudhoudende rotsen, het onderzoek der bergen en ravijnen, en het met geschikte werktuigen omwoelen
| |
| |
van den grond hangt naar mijne zienswijze de toekomst onzer goud-industrie af.
Juist eenige dagen vóór mijn vertrek uit Paramaribo had ik de gelegenheid een stuk quartz te zien, dat men op den placer van de firma de Jong aan de Mindrineti had gevonden, en waarvan het zuivere goudgehalte op 18 à 20 kilo geschat werd, eene waarde vertegenwoordigend van 25 à 28000 gulden. Dat stuk erts was het rijkste hetwelk tot dusverre in de kolonie gevonden is. Als men oplet dat de ravijn, waaruit dit belangrijke stuk werd opgedolven, aan den voet van een quartzrif ontstaat, dan is het vermoeden zeker alleszins gewettigd dat in die onmiddellijke nabijheid eerlang meer belangrijke vondsten zullen gedaan worden.
Op genoemd placer van de Heeren de Jong heeft men den laatsten tijd belangrijke werken onder handen genomen, ten einde op beduidender schaal te kunnen arbeiden. Men heeft er verscheidene schachten aangelegd met het doel van zoo spoedig mogelijk de zich daar bevindende quartzriffen aan te tasten; men heeft er den transportdienst verbeterd en alles in het werk gesteld om met kracht de ontginning uit te breiden. Dat het aanbeveling verdient om de placers, waar vroeger in de kreken veel goud gevonden is, andermaal en met zorg te onderzoeken, behoeft geen betoog. Wat in Californië en in Australië zich heeft voorgedaan, kan evenzeer op Guyana van toepassing wezen. Ook daar was het uitgangspunt der belangrijke goud-ontginningen van latere dagen het vinden van een korrel van het kostbare metaal in een vlietend beekje of in een drooggeloopen kreek, en van lieverlede werd de gegraven schacht een mijn, waar spade en houweel de schatten opdolven, waarvan het toeval te voren het bestaan had aan het licht gebracht.
Gedurende mijn verblijf in Fransch-Guyana had ik de gelegenheid te vernemen hoe een ingenieur, uit Parijs naar de Marowyne gezonden, eenige jaren geleden, nog vóór het Lawagebied aan Nederland was toegekend geworden, een gunstig rapport had uitgebracht over den vermoedelijken rijkdom dier streek. Naar zijne overtuiging moeten, zoowel het genoemde Lawagebied als de geheele landstreek die de rivier de Marowyne op Fransch en Nederlandsch grondgebied begrenst, rijk zijn aan goud inhoudende quartz-lagen en zelfs meer noordelijk de bodem, zoowel van de Marowyne zelve als van de landstreken aan hare oevers gelegen, ééne en dezelfde formatie aanbieden. Wij Nederlanders zijn thans, ingevolge de scheidsrechterlijke uitspraak van den Keizer van Rusland, de bezitters van de uitgestrekte delta, door de Lawa en de Tapanahony gevormd, maar het valt niet te ontkennen dat de vergrooting van grondgebied tot heden meer een platonisch bezit vertegenwoordigt dan het als uitgangspunt kan worden beschouwd voor de materieele opbrengsten der kolonie.
Tijdens de onderhandelingen omtrent die belangrijke landstreek hangende waren, zijn er de meeste concessies aan Fransche ondernemers gegund, en de uitspraak van den Czar eerbiedigde de rechten tot op dien datum aan laatstgenoemden verstrekt. Buiten goud-ontginningen is er voorshands op dat Lawagebied op landbouw of aanplantingen niet te rekenen; de bevolking is schaarsch
| |
| |
en bestaat alleen uit negers en de gemeenschap kan alleen met corjalen onderhouden worden.
Terwijl ik met den Franschen Gouverneur de Marowyne bezocht en op zekeren
Een kampement van gouddelvers bij nacht in het oerwoud.
dag van uit St. Laurent naar Albina overstak, onze eenige nederzetting aan Nederlandschen oever, viel mij het gewicht op dat wellicht in de toekomst datzelfde Albina voor ons land kan opleveren. Thans vindt men er een beperkt getal huizen, tot woning dienend aan den bevelvoerenden gouvernements- | |
| |
ambtenaar, den Heer Mackintosh, aan den Dokter, den Heer Weyting, en een enkelen Europeaan, die in het afgelegen oord het leven van bannelingen leiden. Een paar Chineezen houden er winkels en de vlottende bevolking bestaat uit boschnegers, die er nu en dan eene korte verschijning maken.
Doch, wanneer men in aanmerking neemt dat alles wat naar de goudvelden vertrekt of er vandaan komt, Albina moet passeeren, dan komt men tot de gevolgtrekking dat er, naarmate het binnenland zich door de goud-industrie ontwikkelen zal, wel degelijk de aandacht moet geschonken worden aan een punt van ons grondgebied, dat eenmaal het centrum van een belangrijk verkeer kan worden.
Voor de vermeerdering van eene militaire bezetting te Albina werd onlangs op de koloniale begrooting een cijfer uitgetrokken, waarvan ik met genoegen kennis nam. Tijdens mijn bezoek openbaarde zich dat machtsvertoon op te bescheiden wijze, ontoereikend zeker voor gevallen die zich konden voordoen. Een kleine steiger om er te landen zou ook geen overdaad zijn, want om van uit de roeiboot, waarmede vier veroordeelden uit St. Laurent mij de rivier hadden overgebracht, op den oever te springen, was eene gymnastische berekening van het vereischte evenwicht noodig, waar een geringe misstap mij tot aan de knieën in zand en modder zou doen hebben verzinken.
Onwillekeurig werd ik een paar maanden later aan Albina herinnerd, toen ik van Demerara uit de Essequebo-rivier opstoomde, en op het punt waar deze zich vereenigt met de Cuyuni en de Massaruni, een etmaal te Bartica doorbracht, tot voor nog kort geleden een onbeduidend dorp of gehucht en thans op weg eene stad van beteekenis te worden.
De ligging van Albina en die van Bartica komen geheel met elkander overeen, in zooverre ook de laatste plaats het punt van afvaart en aankomst is van alles wat naar de goudvelden gaat of vandaar terugkeert. Engeland heeft begrepen welke beteekenis die plek voor de toekomst kan hebben, en ondersteunde niet alleen den particulieren ondernemingsgeest doch bevorderde de uitbreiding en ontwikkeling der stad op doortastende wijze. Er is zelfs sprake van een spoorweg aan te leggen, die van Georgetown naar de Essequebo zou voeren, juist tegenover de plek waar Bartica gelegen is.
De aanwezigheid van goud werd het éérst in Fransch-Guyana ontdekt, en wel in het jaar 1855. Hoe onbeduidend de ontginningen in dat tijdsverloop van 36 jaren zijn geklommen, bewijst de laatste statistiek van 1891, die slechts een uitvoercijfer van 4 millioen francs aantoont. In Nederlandsch-Guyana vond men het kostbare metaal in 1874, en de uitvoer van het laatste jaar bedroeg nog geen 1½ millioen gulden. In de Engelsche kolonie, waar de exploitatie slechts sints 12 jaar bestaat en waar de éérste statistiek - die van 1884 - slechts een cijfer geeft van ₤ 1000, bedroeg de uitvoer van 1891 reeds meer dan die van de beide andere Guyana's te zamen, en eene courant van Demerara, die men mij in de maand April zond, vermeldde dat voor de eerste tien weken van het loopende jaar de uitvoer tot ₤ 160.000 geklommen was. Uit die verschillende cijfers blijkt vol- | |
| |
doende, hoe Britsch Guyana de beide zuster-kolonies in de goud-industrie overtreft, en naar alle berekening zal die verhouding allengs grooter worden naarmate men zich aldaar meer en meer toelegt op de verbetering der wegen en der communicatie-middelen met de goudvelden.
De verschillende tochten die de Heer van Asch van Wyck op de rivieren van Suriname met mij maakte en waarvan sommige het bezoek der voornaamste plantages ten doel hadden, hebben de aangenaamste herinneringen bij mij achtergelaten. Zij werden doorgaans ondernomen in meer of minder talrijk gezelschap, daar de Gouverneur er behagen in schept bij dergelijke uitstapjes de voornaamste ingezetenen met hunne dames afwisselend uit te noodigen.
Zoo vertrokken wij bij een helderen sterrenhemel 's avonds ten 10 ure met een kleine stoomboot, terwijl een aan Suriname eigenaardig vaartuig op sleeptouw werd genomen. Dat vaartuig is groen geschilderd, heeft een roef en brengt de gedachten terug naar de trekschuit onzer voorouders. Wij zijn vijf heeren en twee dames, welke laatste den nacht in de tentboot (want zoo heet het eerbiedwaardig overblijfsel uit den ouden tijd) zullen doorbrengen. De heeren kunnen zich ter ruste leggen op de banken die het stoombootje rijk is, maar daar geene aparte afdeeling de schoone sexe de vrijheid zou kunnen verschaffen waarop zij recht heeft, is de tentboot medegenomen ten einde haar eene gepaste afzondering te verzekeren. Het duurt niet lang of wij stoppen even midden in de Suriname-rivier, en onze beide dames, langs een trapje afgestapt, verdwijnen achter de groene luikjes van de zorgvuldig gesloten roef.
Vóór het daglicht is doorgebroken zijn wij op de been; de dames zijn wakker geschreeuwd geworden met het verzoek aan haar toilet den kortst mogelijken tijd te besteden, en onze stoomboot heeft het anker geworpen. Thans in een kleine roeiboot overgestapt, die eveneens mede op sleeptouw is genomen en het onmisbaar transportmiddel vormt om aan iedere landingsplaats of bij elke plantage aan den wal te komen. Steigers, die een stoomboot kan naderen, bestaan, behalve een paar in de stad, nog niet in de kolonie.
Wij stappen in een halve duisternis op nat gras, maken kennis met bedauwde boomtakken die ons het aangezicht verfrisschen, en een smal pad door het bosch volgend, komen wij aan de overblijfselen van een kerkhof der vorige eeuw. De menschen die hier begraven liggen, hebben hunne familie niet op hooge kosten gejaagd, want de herinnering aan hun gebeente wordt enkel en alleen uitgedrukt door houten palen, die allerhande schuine en scheeve richtingen hebben aangenomen. Wij zijn hier op de Joden-Savane; in vroegeren tijd begon hier ook het militaire cordon, dat ten doel had het wegloopen der slaven te beletten.
De Suriname-rivier wordt vervolgd tot het laatste station waar de stroom door een stoombarkas kan bevaren worden. De plek waar wij met het roeibootje den wal bereiken, heet Bergendal. Ondanks de hitte van een schroeiende middagzon bestijgen wij een heuvel van 300 voeten, en genieten van den top een overschoon vergezicht. Een der gasten toont mij aan den gezichteinder de toppen van het Tumuc-Humac-gebergte. Dwars door een zonnige Savane
| |
| |
strekt zich onze wandeling uit tot een schilderachtigen weg door het woud, die ons 30 kilometers verder bij de placers zou brengen. Nog een paar minder belangrijke posten aan de rivier gelegen worden bezocht, en na een bezoek tegen het vallen van den avond aan Phedra, een negerdorp waar de heeren een verfrisschend bad nemen, komen wij in den nacht te Paramaribo terug.
Weg, voerende naar de goudvelden.
Andere excursies, op de Commewijne en de Boven-Cottica ondernomen, zijn, onder begunstiging van een helderen hemel, gezellige watertochten en geven mij de gelegenheid het land in zijne verschillende kleurschakeering, in zijn afwisselenden plantengroei te leeren kennen. Op eene derzelve bezochten wij Ephrata, waar de districts-commissaris gevestigd is.
Van dergelijke tochten is men nagenoeg vooruit zeker, altijd een souvenir mede te brengen. Overal in de Guyana's, waar de wandeling door het gras of klein struikgewas leidt, ontvangen uwe beenen den welkomstgroet van onschuldige lieve diertjes, die men pedatten noemt en die zich met een meedoogenlooze onbescheidenheid in de huid vastklemmen. Zij brengen eene jeuking voort, die alleen met inwrijving van citroensap of ander bijtend vocht kan worden bestreden. Wanneer men de dames elkander iets in het oor ziet fluisteren en een soort zenuwachtige trilling haar belet stil te zitten; wanneer een heer zich verwijdert en zijn citroen uit den zak haalt, dan kunt gij er zeker van zijn, dat het been reeds eenige gelijkenis heeft gekregen met een flonkerenden sterrenhemel. Voor een entomoloog is Guyana trouwens een prachtig veld ter ontginning: geen land ter wereld biedt zulk een horde van
| |
| |
insecten, klein en groot aan. Torren van de grootte van een kippenei, in allerhande kleuren en sorteeringen, schorpioenen, duizendpooten, slangen en ander gedierte waarvan het nut in de schepping mij nooit recht duidelijk is geweest, komen in de bewoonde centrums minder voor, doch behooren toch de verrassingen die de bosschen in ruime mate opleveren.
Meer dan eens maakte ik kennis met de Hernhutters, die op verschillende punten van het land hunne nederzettingen en scholen hebben. Die Hernhutters of Moravische broeders - eene godsdienstige secte, voor ongeveer twee eeuwen geleden door den graaf van Zinsendorf in Silezië gesticht - hebben zoowel voor het onderwijs als voor de zedelijke ontwikkeling véél in Suriname gedaan, vooral in vroegere tijden toen de beschaving er nog in mindere mate was doorgedrongen. Zij huwen steeds onder elkander, en vereenigen daardoor die gelaatstrekken van patriarchale braafheid, waaraan een ingewijde dikwerf even gemakkelijk den Hernhutter herkent als bij ons een nimmer lachenden steunpilaar der afgescheiden gemeente.
15 September. De Gouverneur heeft ditmaal alleen eenige heeren genood, want de tocht, dien wij gaan ondernemen, is voor dames niet geschikt, met te veel hinderpalen verbonden en te vermoeiend. Wij zullen de Para-rivier gaan bezoeken en verlaten Paramaribo ten 2 ure 's middags. Die Para-rivier stort zich in de Suriname op geringen afstand van de hoofdstad, maar heeft een twintig of dertig mijlen verder vernieuwde gemeenschap met haar door middel van een kreek, waaraan men den naam van doorsnede heeft gegeven. Langs die doorsnede is men gewoon de rivier op te gaan, wanneer de verschillende posten bezocht worden die aan hare oevers gevonden worden.
Thans zal dat gewone programma niet gevolgd worden, en heeft de Gouverneur besloten dat wij met de stoombarkas direct de Para zullen opvaren, alhoewel de rivier hier en daar smal is en herhaaldelijk kronkelt. Bij de gewone breedte, die de meeste der groote stroomen in de Guyana's hebben, en waarvan ik mij op de Marowyne, de Suriname, de Commewyne, de Corantyn, de Essequebo en anderen heb kunnen overtuigen, biedt de Para een geheel verschillend schouwspel aan. De geweldige strooming der opgenoemde rivieren bestaat hier niet; wij volgen den kronkelenden loop van een spiegelglad binnenmeer, waar een doodsche stilte heerscht en slechts nu en dan een vluchtende vogel of een verschrikte aap zijn schril geluid laat hooren.
De dicht begroeide oevers bieden eene groote verscheidenheid aan van tropischen wasdom, terwijl de achtergrond verborgen is door het hoogere geboomte en de duizenden parasieten en lianen die het ondoordringbare oerwoud daarstellen. De stilte van een dergelijke natuur laat zich niet beschrijven; men moet onder de keerkringen in een oerwoud zijn doorgedrongen en zijn zoele, veeltijds vochtige temperatuur hebben ingeademd om zich daarvan een juist denkbeeld te vormen. Nochtans heeft die wildernis zijn schilderachtige kleurschakeering, als had de natuur, te midden van in elkander slingerende palmen, struiken en den altijd groenen bladerdos, het bosch willen tooien met hare edelste tinten, met de liefelijkste voortbrengselen van het plantenrijk.
| |
| |
Terwijl dat mengelmoes van tropische gewassen zich in den strijd om het leven verdrukt, verdringt en omstrengelt, vertoont zich hier en daar de prachtigste orchidee of een liefelijk bloempje, terwijl een fijngekleurde vogel, in zijn eenzaamheid verschrikt, over den waterspiegel zweeft en in den chaos verdwijnt.
Af en toe vertoont zich een krokodil aan den zandigen oever, soms in een dolce far niente, half of geheel ingeslapen de weldadige kracht der zonnestralen genietend, soms alleen den spitsen kop uit het water opheffend.
Wij arriveeren tegen den avond te Onoribo, waar de negerbevolking, gedeeltelijk oude slaven, gedeeltelijk afstammelingen van dezulken, den Gouverneur met geestdrift en jubelkreten ontvangen. De mannen schieten pistolen en geweren af; wanneer die niet uit elkander springen, dan hebben wij er vrede mede!
Onder het gedans en gezang der vrouwen, die voor onze voeten hare bontkleurige halsdoeken op den grond spreiden en telkens opnemen om ze eenige meters verder weder te ontplooien, bereiken wij een paar eerepoorten, die de goede bevolking heeft opgericht en bevinden ons weldra in de woning van den administrateur, een primitief oud gebouw, waar witte en andere mieren den grond op enkele plekken op een zeef hebben doen gelijken. De negers, die den Gouverneur met zooveel hartstocht ontvangen, hebben van den eigenaar der gronden landerijen gehuurd voor het kappen van hout, het planten van bananen en aardvruchten; de beslommeringen van het leven dringen zelden tot hen door en hunne behoeften zijn bescheiden.
Aan de opvoeding der kinderen wordt de noodige zorg besteed; zij spreken allen de Hollandsche taal.
Van vroeg naar bed gaan is geen sprake. Na ons middagmaal, wacht ons een serenade, waarbij eenige jongens, met trom, tam-tam en klarinet gewapend, voor het muzikale gedeelte zorgen; één hunner slaat met een bout op een platgetrapt petroleum-blik. Hooren en zien vergaan ons, en onze reuk-organen worden onaangenaam gestreeld, wanneer daar een vijftigtal negers en negerinnen sinds een uur onafgebroken hebben gedanst en het beneden-gebouw hebben gevuld met dien eigenaardigen geur - die essence de nègre - welke iedere zwarte bevolking met zich draagt. De dames heffen het ‘Wien neêrland's bloed’ aan en versmaden het glaasje, of beter gezegd het glas jenever niet dat haar wordt aangeboden.
Wij slapen in de hangmatten die zijn medegenomen, krijgen 's nachts bezoek van vleermuizen die door de opene vensters binnendringen en vertrekken 's morgens nog vóór het aanbreken van den dag. De smalle Pararivier is schilderachtig schoon in den vroegen ochtendstond en langzaam stoomt de barkas door kronkel en bocht. Het duurt niet lang of wij stooten nu en dan op een boomstam of een omhoogstekend voorwerp; de rivier wordt te ondiep om verder te stevenen en de tocht zal nu geschieden met negerprauwen, die in ons Guyana den naam van ‘corjaal’ dragen.
Die corjaal is een uitgeholde boomstam, licht als een veder en kantelend bij zelfs kleine beweging. Twee negers, waarvan de een op de voorplecht
| |
| |
| |
| |
gehurkt zit, en de ander van achteren, stuwen het ranke vaartuig met kleine roeispanen voort. Al naar mate de corjaal groot is, kunnen twee, drie, ja vier of meer reizigers er in plaats nemen en de ondervinding opdoen hoe dezelfde roerlooze beweging, in eene steeds ongemakkelijke houding, op rug, spieren en waarop niet al meer, een verstijvenden indruk heeft.
De oningewijde vooral - in casu uw onderdanige dienaar - aangenomen dat hij nimmer te voren gevloekt heeft, zou verschooning vinden wanneer hij voor het eerst van zijn leven zich aan die zonde schuldig maakte. Ik nies, het ding dreigt rechts te kantelen; ik haal een sigaar uit mijn zak, en het monster helt links over.
Huismoeders, die bang op het water zijn, beveel ik een tochtje in de binnenwateren van Suriname aan; zij zullen kreten slaken, die tot het binnenste van het woud doordringen. Ik ben een goed zwemmer, dus het omkantelen dat mij als nieuweling onvermijdbaar toeschijnt, schrikt mij weinig af; ik zou er zelfs kunnen bijvoegen dat er meer kans bestaat om ten halven lijve in den modder en de door eeuwen lang verzamelde bladermassa te steken, dan zwemmend den oever te kunnen bereiken.
Het ellendige vaartuig, waarin ik mij niet durf te verroeren, vergalt mijn genot, want ontegenzeggelijk is die Para een der meest pittoresque rivieren die ik in mijn leven bevaren heb, de schoonste althans van de drie Guyana's.
Te Onverwacht, waar wij uitstappen, is ons dezelfde ontvangst bereid als den vorigen avond te Onoribo. Een half dozijn negerinnen heffen zelfs den Gouverneur omhoog, en dragen hem onder gezang en gejubel rond. Wij bezoeken de school, die tevens tot kerk dient en waar beurtelings een protestantsche en een R.C. geestelijke den dienst komen waarnemen. De Gouverneur vereert de kinderen tot inwendige versiering van het gebouw het portret van onze jeugdige Koningin.
Door het bosch heen wandelen wij naar Osembo waar een barmhartige Samaritaan, in den vorm van een Hernhutter, ons met heerlijke kokosmelk laaft. Andermaal in onze corjalen gestapt, een nieuwe verstijving van ledematen ondervonden, en, aan boord teruggekeerd, een versterkenden maaltijd gebruikt.
Ons volgend station draagt den naam van Overtoom; ook daar houdt men zich met houtkappen bezig. Al die plaatsen aan de Para waren vroeger welvarend; men vond er plantages, waar in het drooge seizoen de families uit Paramaribo gingen logeeren. Na de afschaffing der slavernij is alles er verloopen; ambtenaren die geruimen tijd in de kolonie vertoeven en er af en toe komen, deelden mij mede dat het verval van jaar tot jaar toeneemt.
Steeds verder, en alweder in mijn boomstam! Wij landen op een punt dat Eendracht heet. De Gouverneur heeft een post te bezoeken, een half uur landwaarts in gelegen en Berlijn genaamd. Terwijl het verdere gezelschap zich in die richting verwijdert, blijf ik aan den oever, noteer mijne indrukken in het reis-journaal dat mij nimmer verlaat en verkwik mij door een verfrisschend bad.
Het loopt naar zes ure wanneer de heeren terug keeren, hetgeen in de
| |
| |
tropen wil zeggen dat de duisternis op het punt is in te vallen. Maan is er volstrekt niet, en het geboomte der kreek neigt zich samen om boven onze hoofden slechts een smalle opening over te laten. En toch, wij moeten naar boord terug! Wanneer het vervoer in een corjaal bij daglicht reeds een marteling is, oordeel dan Lezer, welk genot men ondervindt wanneer men een paar uren in den donkersten nacht daarin zijn balans mag houden, en geen hand voor oogen ziet.
Een neger echter schijnt evenals een kat een gezichtsvermogen te bezitten, en eenige lichtweerkaatsing te bespeuren, daar waar een gewoon mensch vergeefs naar den minsten of geringsten lichtstraal in die Egyptische duisternis zoekt. Ik vond dien tocht een angstige excursie en er gaat mij een zucht van het hart als ik eindelijk de roode lantaarn van onze stoombarkas in de verte bespeur.
De volgende dag wordt besteed aan het bezoeken van den militairen post Republiek, van het gehucht 4 Kinderen, van den negerpost Prospérité. Wij nemen ditmaal de doorsnede, en stoomen langs de Suriname-rivier naar Paramaribo terug.
Op de plantage Mariënburg had ik de gelegenheid gehad mij op de hoogte te stellen van het onderwijs dat men aan de Hindoe-kinderen geeft en de deugdelijkheid er van bewonderd. Te Paramaribo bezocht ik de voornaamste scholen en kan getuigen dat het onderwijs in onze kolonie uitstekend is. Ik vroeg de vergunning verschillende vragen te stellen op het gebied van aardrijks- en rekenkunde, van geschiedenis en talen, en op geene der scholen lieten de antwoorden, die de leerlingen mij gaven, iets te wenschen over.
Het toeval heeft gewild dat ik gedurende mijn verblijf te Suriname kennis heb kunnen maken met de hoofden der voornaamste negerstammen, die juist in dat tijdsverloop hunne opwachting bij den Gouverneur kwamen maken.
Oseesi, het opperhoofd der boschnegers, is wel is waar geen onbekende meer voor mij. Ik heb hem te Albina ontmoet, en de Fransche Gouverneur heeft hem te Saint-Laurent te dejeuneren gevraagd. Oseesi is een ‘dandy’ in zijne soort en verschijnt in een langen, gekleeden jas en een gibus op het hoofd. Jammer dat toen ik hem te Paramaribo andermaal ontmoette en hij zijne vreugde te kennen gaf mij weder te zien, ons gesprek zich tot gebaren moest bepalen. Oseesi kent van onze taal de woorden ‘ja, ja’ alleen, die hij dan ook onophoudelijk herhaalt, en op eene gerekte eigenaardige wijze uitspreekt, en de negertaal is mij onbekend.
Adray Vroomhart maakt den indruk van een generaal uit Haiti of St. Domingo. Hij is het hoofd van een anderen stam en draagt een tuniek, een gevederden steek en epauletten. Zijn zoon, die hem vergezelt, heeft een minder krijgshaftig voorkomen en stelt zich tevreden met een kort sluitjasje.
Nummer drie heet Akroesoe; hij draagt, waarschijnlijk om zijne gehechtheid aan het Nederlandsch bestuur te bewijzen, een pantalon, welks drie banen de vaderlandsche kleuren vertegenwoordigen. Zijn adjudant houdt een zakdoek in de hand, die, uit rood, wit en blauw saâmgesteld, aan een miniatuurvlag doet denken.
| |
| |
Die opperhoofden worden doorgaans ‘Gran Man’ genoemd. Met datzelfde woord Gran Man bestempelen zij vaak den Gouverneur, als den hoogsten in rang - den grooten man, gelijk de Javaan spreekt van den ‘Toean Besar’.
Mijn verblijf in de drie kolonies heeft mij natuurlijk tot verschillende vergelijkingen gebracht. De goud-industrie moge een belangrijke factor worden in de toekomst; de culturen en de landbouw vormen echter een meer ernstige basis voor de welvaart en de ontwikkeling.
Wat Fransch-Guyana betreft, het zal, zonder dat er wonderen gebeuren, wel altijd eene kolonie zonder kolonisten blijven, enkel geschikt om tal van ambte naren te herbergen, die zich hoofdzakelijk ten doel stellen om zooveel mogelijk
Boschnegers met hun opperhoofd Oseesi.
verlof voor Europa te verkrijgen. Het aantal hectaren in cultuur bedraagt daar slechts 621. Wij Nederlanders behoeven in geen enkel opzicht aan Frankrijk een voorbeeld te nemen hoe men zijne bezittingen tot ontwikkeling brengt.
Engelsch-Guyana daarentegen, dat ruim 36000 Hectaren in cultuur heeft, tegen onze 9388, kan ons veelzijdig ten voorbeeld strekken, om alle krachten aan te wenden tot opbeuring van ons kwijnend Suriname.
Het land is buitengewoon vruchtbaar; vervlogen tijden getuigen dat de grond ruime vruchten kan afwerpen en naar mijne overtuiging kunnen die tijden van welvaart terugkeeren bij krachtigen steun van het gouvernement, geholpen door ondernemingsgeest en volharding van particulieren. Wat onze kolonie hoog- | |
| |
noodig heeft, laat zich in twee woorden samenvatten: wegen en werkkrachten!
Aan wegen is in Suriname groot gebrek; zij bepalen zich tot geringe afstanden in de omgeving van Paramaribo. Niets leidt meer tot de ontwikkeling en de welvaart van een land dan de aanleg van middelen van communicatie; van lieverlede ontstaan er nederzettingen door, opent zich een kleinhandel waardoor nieuwe verbindingen noodzakelijk worden. Het gehucht van heden wordt weldra een dorp; het dorp kan zich geleidelijk tot een kleine stad verheffen, en die kleine stad van de toekomst roept op hare beurt nieuwe nederzettingen om zich heen.
Die behoefte aan wegen in het belang der culturen en als uitgangspunt tot centrums van verkeer, tot bevolking van het land, staat in nauw verband met de uitbreiding der goud-industrie en met de mogelijkheid om gemakkelijker en spoediger dan thans het geval is, de placers te kunnen bereiken. In vroegere tijden volstond men met de verbindingen te water om zich daarlangs naar de plantages, doorgaans aan de oevers der rivieren gelegen, te begeven. Die plantages wierpen ruime winsten af en het voorgeslacht, de toekomst niet voorziende, heeft zich nimmer bekommerd over de verbindingen te land, waarvan zich het gemis nu zoo jammerlijk doet gevoelen.
Zelfs de communicatie te water op enkele punten laat heden ten dage te wenschen over; getuige het Saramacca-kanaal, dat de laatste tijden zoo herhaaldelijk is ter sprake gekomen. Het Saramacca-district namelijk, waar zich de kleine landbouw en de cacao-aanplant aanmerkelijk hebben uitgebreid, zonder te gewagen van de goud-ontginningen, waarvan men gunstige verwachtingen koestert, heeft dringend behoefte aan geldelijke ondersteuning van het moederland, hetzij om het bestaande kanaal te verbeteren, hetzij om door een stoomtram met Paramaribo te worden verbonden.
De gedachten daaromtrent loopen uiteen; deze wenschen de verbetering van het kanaal, gene geven den voorkeur aan het tot stand komen van een stoomtram. Z.E. de Minister van Koloniën heeft onlangs een ingenieur naar Suriname gezonden om de zaak in loco te onderzoeken; en volgens het uit te brengen rapport zal eene beslissing worden genomen, die, hoe zij dan ook moge uitvallen, de opkomst van dat district zal verzekeren.
Ten opzichte van de noodlijdendheid aan werkkrachten, ligt mijns inziens het redmiddel voor de hand. Wij hebben gezien hoe de 100 Javanen die men naar de kolonie heeft gezonden, en die zich uitsluitend op de plantage Mariënburg bevinden, de volkomen tevredenheid der administratie hebben verworven, hoe iedereen in Suriname verlangend uitziet naar het nemen van proeven op meerdere schaal. Moge het gouvernement er toe besluiten zijn krachtigen steun daartoe te geven en die emigratie bevorderen en uitlokken. Demerara met zijne 74000 Hindoes, deels onder contract, deels als vrije arbeiders, kan ons ook hierin tot richtsnoer dienen. Wij zullen er nuttige, zachtgeaarde en aan het klimaat der tropen gewende arbeiders in vinden niet alleen, maar in dienzelfden Javaan is ook gedeeltelijk het zoo noodige element voor Suriname te verwachten ter ontwikkeling van den kleinen landbouw, waarvoor de luie
| |
| |
neger alle hoedanigheden mist. Met de uitzending van Hollandsche boeren zal diezelfde kleine landbouw, zoowel als de tuinarbeid en de veeteelt in sommige districten geholpen worden.
Eene wekelijksche verbinding per stoomboot met Demerara zou wenschelijk zijn; het daardoor in het leven geroepen vermeerderd verkeer met de zusterkolonie kan den handel ten goede komen en de bestaande relatiën uitbreiden. Een uitstapje naar Demerara, in een kort tijdsbestek heen en terug, maakt nu reeds het droombeeld uit van menig ingezeten van Paramaribo. Gedurende mijn verblijf in de kolonie had zich juist de gelegenheid voorgedaan voor eenige heeren en dames met Georgetown kennis te maken. De laatsten, getooid met japonnen en hoeden, waarvan de winkels in de stad harer inwoning slechts een treurige sorteering opleveren, kwamen opgetogen terug en wekten den naijver op van de schoone sexe, wier lotsbestemming het geweest was zich met het reisverhaal te vergenoegen; de eersten smaakten de zelfvoldoening de rekeningen te mogen betalen en in te stemmen met de opgedane ervaring dat de magazijnen van Paramaribo niet in den schaduw kunnen staan van die van Demerara. Men had er getramd, in gemakkelijke wagentjes gereden, een prachtigen botanischen tuin bezocht, goed besproeide wegen gevonden; men was er verlicht geworden door gas en electriciteit; en van al die bewijzen van vooruitgang keerde men, te huis gekomen, slechts met het bewustzijn terug dat er in onze kolonie nog veel te doen valt, alvorens de bewoners hetzelfde confort genieten dat aan gene zijde van den Corantijn het leven veraangenaamt.
Gij hadt gelijk, geachte excursionisten, doch mag ik u een dogma onzer jeugd herinneren, dat op lateren leeftijd misschien nog meer zijne waarde heeft dan in de dagen toen het ons op de schoolbank werd ingeprent: ‘Zie niet altijd op uw meerderen, maar steeds op uw minderen.’ Gij zijt ditmaal westelijk gestoomd naar het Engelsche grondgebied, begeeft u nu een volgenden keer voor eene week naar Cayenne, en ondervindt dan hoe in uw oordeel de balans ten gunste van uw verdrukt Paramaribo zal overhellen! Zelfs uw ‘Swizzle’ kan men daar niet toebereiden; het eenige hôtel, dat Cayenne bevat, is ongenietbaar en tegen wil en dank moet gij tegen tien ure naar bed.
Gij hebt in Suriname, evenals die in Demerara bestaat, een gezelligen omgang. Te Cayenne, waar de ambtenaren onophoudelijk afwisselen, bestaat die nagenoeg niet. Gij hebt een Gouverneur, die met onverdroten ijver de belangen uwer kolonie voorstaat, wiens juiste blik, naar ik u toewensch, in Nederland zal gewaardeerd worden.
De vooruitgang is reeds bij u doorgedrongen in den vorm van een sierlijk (!) lawn tennisveld. Wie weet welke verrassingen mij te wachten staan, wanneer ik aan mijn voornemen kan gevolg geven later nog eens naar Suriname terug te keeren? De dankbare herinneringen die ik van uw land heb medegebracht, blijven in mijn geheugen gegrift; de genoten ontvangst maakt een digestie-visite bijna verplichtend.
|
|