Bitzius al in 1836 zijn Bauernspiegel oder Lebensgeschichte des Jeremias Gotthelf uitgegeven; in 1843 - het jaar der Pastorie - had Berthold Auerbach zijne Schwarzwälder Dorfgeschichten voltooid. Maar de Pastorie te Mastland bevatte geen dorpsverhaal, zooals de Duitschers, en later onze Nederlandsche schrijvers, het vertellen - zooals Conscience, de Lovelings, Frits Reuter, Van Duinen, Heering, Beunke, J.J. Cremer, Seipgens en Hollidee het hebben opgevat. Bij deze soort van dorpsverhalen speelt het locale en provinciale eene groote rol, wordt een gedeelte der vertelling in dorpsdialect voorgedragen. Het Mastland van Koetsveld kan bijna overal liggen in Nederland, mochten ook zijne beide eerste gemeenten (Westmaas, Berkel en Rodenrijs) hem de meeste stof hebben geleverd.
Koetsveld noemt zijn boek dan ook Schetsen uit de Pastorie, eene verzameling van typige teekeningen, die zich groepeeren rondom den predikant. De Mastlanders zijn dorpsbewoners, dus kunnen, in den ruimsten zin genomen, deze Schetsen als dorpsvertellingen worden omschreven, schoon het veel juister zou geweest zijn van ‘pastorale mededeelingen eens allerijverigsten dorpsdominé's’ te spreken. En schoon deze mededeelingen veel bevatten wat nu geheel verouderd is, werd het algemeen en eeuwig menschelijke door den predikant van Mastland zoo voortreffelijk geschilderd, dat zijn boek tot heden een lievelingsboek onzer natie bleef.
Het mag niet ontkend worden, dat de dominé van Mastland zeer veel werk van zich zelven gemaakt heeft. Hij is zeer ingenomen met zijn werkkring, maar staaft tevens, dat hij een helder hoofd en een verbazend scherpen blik heeft.
Zijn oordeel over de hem vertrouwde zielen is verrassend juist. Hij kent ze allen in hart en in nieren - zijn Burgemeester Van der Zande, zijn schoolmeester Herman Baljon, zijn heelmeester Pierre du Meaux, zijn rentenier Adrianus Duifhuis - de smalle gemeente niet het minst.
Hoe veel voortreffelijks ook in de Pastorie mag gewaardeerd worden, in de zeven deelen Novellen schuilt hier en daar eene schets, die duidelijk staaft, dat het letterkundig talent van den auteur met de jaren in kracht is toegenomen. Zijne novellen uit de dienstbodenwereld, uit de achterbuurten, behandelen soms vrij onverkwikkelijke onderwerpen. Dit komt, omdat zijn pastorale werkkring, zijne philanthropie, de keus zijner onderwerpen beheerschen. Hij is eerst dominé, dan menschenvriend, eindelijk kunstenaar. Door zijn scherpen blik, zijn koel hoofd, zijne vaste hand, wordt hij als auteur een realist, die veel meer durft zeggen dan zijne tijdgenooten. Hij is, zonder het te weten, soms in zijne voorstelling onkiesch, of op de grenzen der onkieschheid. Men neme de novelle Schijn bedriegt uit den bundel Fantasie en Waarheid (1863). Het is de historie van Zeewey, eene bedorven boerendeern, door een boerenknecht verleid en zwanger, die den ouden dominé slaapmiddelen toedient, en dan bij het volle licht van lampen zich op zijne slaapkamer voor het venster uitkleedt, om de buiten op het kerkhof verzamelde boerenvlegels te overtuigen, dat de oude dominé haar minnaar is.
De ijver voor de eer van den belasterden predikant bracht hem tot deze