Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 565]
| |
Jan Kapteijn (Marker-visscher), naar eene geschilderde studie.
| |
[pagina 565]
| |
[pagina 566]
| |
schetste, dat door alle eeuwen heen de afspiegeling is geweest van den komischen zin van ons volk. Hand aan hand daarmee ging de ontwikkeling onzer schilderkunst en zelfs der bouwkunst, die, zooals Dr. Galland van Berlijn in zijne ‘Geschichte der Niederländischen Baukunst und Bildnerei’ in een sierlijk betoog het uitdrukt, in den nationalen bloeitijd hare zinrijke motieven ontleende aan den kloeken, opgeruimden geest onzer voorvaderen. En alhoewel de tijdgeest zijn zwaarmoedigen invloed liet gelden en het nationaal karakter lang niet meer, als in den Frans Hals-tijd, dien vroolijken kant vertoont, zijn ze toch nog niet uitgestorven de schilders van den schalkschen humor en het speelsch vernuft. Onder de ouderen leven nog voort en bleven nog jong in hunne kunst een David Bles en zelfs nu en dan, in oogenblikken die waarlijk zijne minst geïnspireerde niet zijn, een Jozef Israëls. Onder de jongere humoristen met het penseel nemen eene eerste plaats in Gerke Henkes en Tony Offermans; en dan is er vooral een artist, die in zijn humor boven velen uitmunt door frischheid en oorspronkelijkheid. Mari Ten Kate, de schilder van het lief en leed in de kinderwereld, is een warm voorstander van de leer, die ook voor de plastische schilderkunst geldt, dat men in een kunstwerk eene schoone gedachte moet neerleggen. Evenals wijlen zijn broeder Herman, zit het hem in merg en been, dat een schilder vóór alles in zijn werk moet toonen, een man van goeden smaak en beschaving te zijn. Le style vient des idées is een woord van een Fransch denker, en een onvergetelijk Nederlander, wijlen de dichter J.J.L. Ten Kate, de broeder van beide schilders Herman en Mari, placht ongeveer hetzelfde te zeggen, namelijk dat een schilderij met een gedachte voor een welopgevoed man dubbele waarde bezit. Gedurende zijne 40-jarige loopbaan als artist heeft Mari Ten Kate dat aesthetisch beginsel altijd hoog gehouden. Door de natuur begaafd met eene groote mate van vindingrijkheid en een juist waarnemingsvermogen, heeft hij met die kostelijke eigenschappen gewoekerd, blijkens de belangrijke reeks kunstwerken, die in het buitenland wijd en zijd van hem verspreid zijn. Hij is een van die schilders, die de ouderwetsche gewoonte hebben om een onderwerp niet voor de tweede maal te schilderen. Zijne fraaie groepeeringen van kinderen in- of buitenshuis, op boerenerven, in 't weiland en in 't bosch, zijne jachttafereelen in de bosschen en plassen van ons vaderland bieden de grootste afwisseling aan van motieven. Nu eens is het een gezellig tooneeltje tusschen eenige dreumessen en een ouder zusje of broertje; dan weer eene groep deugnieten die in 't open veld de een of andere streek uithalen of zich met spelen vermaken; of Mari illustreert een winterlandschap met stevige klanten van melk en bloed of met Marker meisjes die met aangeboren bevalligheid het pittoresk costuum van 't eiland dragen. Meestal heeft deze schilder het voorzien op kinderen uit den boeren- en werkmansstand, stevige knapen en glundere deerns, wien de levenslust de oogen uitglanst. Lang vóór eene Kate Greenaway hare wereldvermaardheid verwierf met hare smaakvolle kindercomposities, had de Nederlandsche jeugd haar | |
[pagina 567]
| |
IJsvermaak, naar eene schilderij, in 't bezit van een Amerikaansch liefhebber.
| |
[pagina 568]
| |
schilder gevonden in Mari Ten Kate. Onwillekeurig komt het beeld van den Hollandschen jongen uit de Camera Obscura voor den geest, wanneer men die kerngezonde knapen van Mari Ten Kate aanschouwt. Er zijn altijd mooie lijnen in zijn landschap en met smaak en oordeel plaatst hij er zijne figuren in.
* * *
Mari ten Kate is een onzer jeugdigste oude schilders. Dat hij - met nog al ruime tusschenpoozen van verblijf buiten de residentie - reeds sinds 4 Maart 1831 Hagenaar is, zou men aan zijne rijzige, veerkrachtige figuur niet zeggen. Hij heeft volstrekt niet het voorkomen van een zestiger, veeleer van een knap en forsch gebouwd man van middelbaren leeftijd, wien men het aan den scherp geprofileerden kop kan aanzien dat hij in zijne jeugd veel lust in de militaire loopbaan heeft gehad en wiens houding en gang den liefhebber van het jachtvermaak verraden. Studie.
Evenals zijn broeder bezocht Mari reeds als knaap de Haagsche Academie, en toen Herman zich te Amsterdam ging vestigen, nam hij den 19-jarigen Mari met zich meê. Zijn genre was intusschen meer dat van landschapschilder. Van daar dat hij spoedig de Geldersche bosschen en dreven opzocht in de dagen, toen zijne ouders, de heer J.H. Ten Kate gepens. Hoofdcommies bij het Ministerie van Marine, en zijne moeder Henriette de Witte van Haemstede, zich te Arnhem metterwoon hadden gevestigd. Hij schilderde daar ijverig naar de natuur en vond er meer dan in de hoofdstad gelegenheid voor sport- en lichaamsoefeningen, waarvan hij altijd een groot voorstander | |
[pagina 569]
| |
en beoefenaar is geweest. Opgevoed door eene rijk begaafde moeder, deed Mari haar aloud geslacht eer aan door eene gelukkige geestesontwikkeling te paren aan oefening van het lichaam. Hij had daarbij van de natuur een fraai tenorgeluid meegekregen, zoodat de krachtige jongeling ook ter wille van die gave in het maatschappelijk verkeer zeer gezien was. Levendig stelt hij zich nog voor het succes met zijn zang ingeoogst op een liefdadigheidsconcert te Arnhem. Na den dood zijns vaders - Mari was toen 25 jaar oud - keerde hij een korten tijd naar zijn broeder te Amsterdam terug. Herman trad echterLoosdrecht, naar eene studie.
weldra in 't huwelijk, welke gebeurtenis ook in het leven van Mari een belangrijk keerpunt werd. Niet dat de jonge man reeds aan trouwen dacht: hij had daarvoor nog geen naam en nog geen positie genoeg veroverd; maar hij moest zich er aan gaan wennen, voortaan alleen te leven, en dat nu strookte volstrekt niet met zijne gezellige natuur. Hij hield het dan ook slechts kort uit en toog naar Parijs, waar hij een jaar woonde en zich dien tijd voor zijne kunst uitstekend ten nutte maakte. Uit den aard van zijne prettige natuur en flinke persoonlijkheid was Mari daar spoedig de welkome gast in de kringen der voorname artisten van dien tijd, en alhoewel in die dagen allerminst een man van fortuin, heeft hij toch la vie de Bohême, dat nog al eens is weggelegd voor vreemde artisten die te Parijs komen studeeren, nooit gekend. In die dagen was Roqueplan Directeur van de Groote Opera en het had weinig gescheeld of Mari had zich door hem laten overhalen om voor fort ténor te studeeren. Het was op een avond dat er ten huize van Roqueplan | |
[pagina 570]
| |
eene muziekpartij werd gegeven en Mari Ten Kate tot de genoodigden behoorde. De gastheer had gehoord van zijne fraaie stem, zoodat de Hollandsche schilder weldra van alle kanten genoodigd werd om ook iets voor te dragen. Wat kon ten Kate beter doen dan op vreemden bodem het volkslied aanheffen! Hij aarzelde geen oogenblik en met eene van vaderlandsliefde tintelende stem zong hij de strophen van 't Wien Neerlandsch bloed. Het auditorium was geheel onder den indruk en Roqueplan keek en gesticuleerde alsof hij eene belangrijke vondst had gedaan. Ongeveer met hetzelfde gebaar als de markies-intendant van Lodewijk XV, die zijn Postiljon de Lonjumeau had gevonden, liep hij op Ten Kate toe, complimenteerde hem met de warmte een Franschman eigen en deed hem het voorstel om voor zijne rekening opgeleid te worden aan het Parijsche Conservatoire. Onze Hollander kon dan zeker zijn, binnen een jaar een brilliant engagement als fort ténor aan de Opera te zullen vinden. Enfin, men moet van karton zijn om ongevoelig te blijven voor zooveel waardeering. Mari Ten Kate liet zich aanvankelijk bepraten, maar schreef er toch eerst over aan zijne moeder, en par retour du courrier kwam er een brief uit Holland, waarin Roqueplan's plannetje met een douche begoten werd, 't welk zijn effect op den zoon niet miste. Hij bedankte den Directeur voor zijn goede intentie en keerde kort daarna naar Holland terug. Studie.
Dat Mari een prachtig tenorgeluid bezat, was allerminst voor de vroolijke jonge schildersbent uit die dagen een geheim. In zijn jongen tijd heerschte er onder de artisten een heel andere geest dan tegenwoordig. Men haarkloofde toen nog niet over allerlei geheimzinnige richtingen; de jongelui hadden nog ontzag voor de grootmeesters der kunst; zij studeerden ijverig naar de natuur en leefden overigens gezellig en in gulle vriendschap, terwijl vooral aan muziek en zang eene eereplaats bij de gezellige bijeenkomsten werd ingeruimd. Het was toen nog de tijd der liedertafels en eene zekere vermaardheid had in de Residentie de liedertafel de Helicon, Directeur de heer Pasdeloup. Mari Ten Kate was een der groote krachten van dat gezelschap, dat nog verscheidene andere jonge kunstenaars onder zijne werkende leden telde, o.a. Maurits en Elchanon Verveer, de later vermaard geworden landschapschilder Richard Burnier en anderen. Men zong naar hartelust | |
[pagina 571]
| |
enkele en dubbele quartetten, ook wel duos en solos, en op een avond dat de Helicon een groot concert gaf in ‘Diligentia’, daverde de zaal van de toejuichingen voor Mari Ten Kate, die met een aplomb, waarvan zijne jonge kunstvrienden versteld stonden, een hymne van den ouden Coenen voordroeg. Van tijd tot tijd ging men uit spelevaren, en terwijl in den stillen zomeravond de zang van het viertal, dat door de zware, sonore basstem van Maurits Verveer wel een dubbel quartet geleek, prachtig over 't water klonk, gebeurde het wel dat men aan de Vliet voor de verlichte vensters eener buitenplaats de riemen inhield en de Haagsche minstreels onder het venster der châtelaine hunne aandoenlijkste liederen kweelden. In dank voor deze serenade werden de zangers dan door den bewoner verzocht even te toeven in de gastvrije zalen en had men, na vluchtige kennismaking, een allergezelligste soirée georganiseerd. Het was inderdaad een recht joviale, prettige tijd, de Wanderjahre van Mari Ten Kate, toen hij met Koni Verveer nog studeerde bij zijn broeder Herman in Den Haag. En waarlijk, die gezellige jeugd heeft aan hunne ontwikkeling als artist geen schade gedaan.
* * *
Uit Parijs teruggekeerd, had Mari Ten Kate zich wederom te Amsterdam gevestigd. Hij ondernam van daar vaak uitstapjes naar de Geldersche dreven, waar het schilderen naar de natuur met het jachtvermaak werd afgewisseld. Ook sedert zijn huwelijk in 't jaar 1858 met Mej. Johanna Roos, vertoefde hij veel buiten, daar zijne schoonouders de campagne bewoonden, juist een kolfje naar zijn hand. Inmiddels had hij op verschillende tentoonstellingen reeds van zich doen spreken door zijne landschappen met zwaar geboomte, gestoffeerd met kinderen, die hij in hunne naïeve handelingen recht natuurlijk wist te stellen. In 1861 behaalde Mari te Utrecht met zijn schilderij ‘de verkoop van 't lammetje’ de gouden medalje, en vier jaar later werd hij op de Stedelijke Tentoonstelling te Amsterdam eveneens met goud bekroond voor zijne belangrijke compositie ‘een kerstliedje’, waarnaar de graveur Sluyter de in den handel zeer bekende gravure vervaardigde. Te midden van een winterlandschap maken een paar dreumessen, een knaap en zijn jonger zusje, muziek, de een op een viool, de ander op een triangel; de twee staan voor een boerenwoning, waar aan een derden dreumes eene versnapering door de bewoonster wordt uitgereikt. Tot het musiceerend gezelschap behoort een hond, die naast de kleine meid op de achterpooten zit. Het geheel bekoort door de naïeve, echt kinderlijke handeling van die kleine menschen. De groote verdienste der meeste op die manier gestoffeerde tafereelen van Ten Kate, is, dat hij den toeschouwer in de kinderwereld volkomen weet te verplaatsen. Het karakter van de kinderen, de guitenstreken van de jongens, de zorg van de meisjes voor kleinere broertjes en zusjes, hunne kinderlijke spelen en ook hun uitgelaten vreugde, kortom al het lief en leed in de wereld der kleinen, zoowel dat waarbij zij subjectief handelen in het schep vreugde in | |
[pagina 572]
| |
't leven, als in de verdrietige oogenblikken waarbij hun het kwaad van buiten wordt aangedaan, steeds brengt Ten Kate het met groote natuurlijkheid op het doek. Zoo herinner ik mij van eene vroegere Haagsche tentoonstelling een zonnig zomerlandschap met lachend verschiet in de duinstreek. De handeling valt voor op het voorplan, waar een aantal kinderen zich meester maken van de overblijfselen van een pic-nic, op het gunstige oogenblik dat de familie zich voor eene wandeling in den omtrek verwijderd heeft. (Zie de plaat: ‘Kleine stroopers’). Dezer dagen zag ik eene teekening in aanleg op het atelier van den meester, met ongeveer hetzelfde onderwerp, en dadelijk trof mij weer de echt natuurlijke en geestige voorstelling en de fraaie compositie der kindergroepen. Bedoeld schilderij werd, als ik mij wel herinner, op de Haagsche expositie door een Amerikaansch liefhebber gekocht. Eigenaardig heeft Mari het meerendeel zijner werken in Engeland en Amerika geplaatst, wat trouwens het geval is met de meeste moderne Hollandsche schilders, die eene gedachte in hun werk leggen en daarvoor een onderwerp kiezen. Den dichter-schilder, een eernaam dien prof. Veth aan Mari Ten Kate heeft gegeven, heeft het intusschen ook in zijn vaderland niet aan waardeering ontbroken. Studie.
Evenals zijn broeder Herman, stond hij in hooge gunst bij wijlen Z.M. Koning Willem III. In 't najaar van 1869 vertoefde Mari een 12-tal dagen als gast van den Koning op Het Loo en nam er deel aan de groote jachtpartijen in de omgelegen bosschen, waartoe een aanzienlijk gezelschap door Z.M. was uitgenoodigd. Op zekeren dag werd in eene tent op eene open plek in 't Soerensche bosch het dejeuner gebruikt en werd Ten Kate, te midden van den maaltijd, door den Koning op eenmaal voor de vraag gesteld, of hij van het jachttafereel eene schets zou willen ontwerpen. Onze schilder kreeg verlof om zich even uit het gezelschap te mogen verwijderen. Maar nu was goede raad duur. Al het materieel dat Ten Kate bij zich had, bestond uit een potlood. Dat was zeker al heel veel. Maar papier! Daar was totaal gebrek aan in 't Soerensche bosch. Ten Kate was ongeveer in dezelfde bittere | |
[pagina 573]
| |
verlegenheid als indertijd Koning Richard, die een Koninkrijk voor een paard had willen ruilen. Daar werd hij eindelijk uit de verlegenheid gered door een der Haagsche heeren, die toevallig een prospectus van eene waschen badinrichting bij zich had. In weinige oogenblikken was nu op dat papier de schets ontworpen voor de teekening, die aan deze aflevering als illustratie is toegevoegd. Natuurlijk was het toen nog maar een krabbeltje, want tijd en gelegenheid ontbraken ten eenenmale voor eene ernstige studie. Tehuis gekomen zette Ten Kate zich aan den arbeid en had binnen weinige dagen de teekening gereed met de portretten der voornaamste deelnemers: op den voorgrond Z.M. de Koning en Prins Willem van Oranje, en in verschillende groepen de leden van het jachtgezelschap, waarin bekende tijdgenooten zeer goed de trekken zullen herkennen bijv. van de heeren baron Taets van Amerongen van Woudenberg, graaf van Limburg Stirum, Hugo Gevers, baron d'Yvoy, baron Werner en Frederik baron Aylva van Pallandt van Neerijnen, baron van Hardenbroek, baron van Haersolte, Jhr. van Capelle, de heer Grisard, e.a. De jager-schilder zelf staat bescheiden in den hoek rechts op den achtergrondGa naar voetnoot1). Markensch meisje, naar eene schilderij.
| |
[pagina 574]
| |
Jachtpartij in 't Soerensche Bosch, met de portretten van Z.M. Koning Willem III en Z.K.H. Prins Willem van Oranje, enz.
| |
[pagina 575]
| |
De Koning was zoo ingenomen met dezen interessanten arbeid, dat hij den auteur onmiddellijk bij zich in Den Haag noodigde. Toen Mari Ten Kate in het Paleis aan 't Noordeinde bij Z.M. zijne opwachting maakte, vond hij zijne teekening op een chevalet in 't midden van 's Konings kabinet geplaatst. De Koning trad op zijn bezoeker toe en gaf hem zijne verbazing te kennen over de getrouwe afbeelding van al die bekende gezichten. Ten Kate moest aan Z.M. verklaring geven, hoe hij zich van die lastige opgaaf gekweten had, zonder dat een van de heeren voor hem had geposeerd. In één woord, de Koning was met de teekening uitermate in zijn schik. Sedert heeft Mari Ten Kate meermalen de blijken van 's Konings genegenheid voor zijn persoon en waardeering van zijn talent mogen ontvangen. Dit waren zelfs de woorden van Willem III, die Hij tot Ten Kate sprak, toen Hij hem eigenhandig de insigniën van het Officierskruis der orde van de Eikenkroon overhandigde. Achtereenvolgens was Ten Kate tot ridder in die orde en tot ridder van den Gouden Leeuw van Nassau benoemd, en toen hij van zijne Indische reis was teruggekeerd, verleende Z.M. hem de onderscheiding van het commandeurskruis in de Eikenkroon.
* * *
Die Indische reis is eene zeer merkwaardige episode in het leven van dezen artist. Reeds lang had hij met het plan omgegaan om eene studiereis naar Java te ondernemen. Ook op het Loo was daarover gesproken en de Koning had, in tegenwoordigheid van Ten Kate, meermalen zijne bevreemding te kennen gegeven, dat geen van de Hollandsche landschapschilders zich gevoelde aangetrokken door de rijke natuur van Insulinde. Bij Ten Kate met zijn zin voor de natuur, voor verre tochten en voor de genoegens van het jachtvermaak was intusschen al lang het plan gerijpt, maar de omstandigheden waren hem steeds te machtig geweest om het uit te voeren. Hij wist maar al te goed, dat voor zoo'n reis een goed gevulde buidel noodig is. Maar toen de Koloniale Tentoonstelling (Amsterdam 1883) in 't land kwam en men daar zag hoe ellendig pover de afdeeling Schoone Kunsten was voorzien; toen er stemmen opgingen in de pers om de Nederlandsche schilders op te wekken naar het land der zonne te gaan en eenige afwisseling te brengen in het eentonige grauw der toen en vogue zijnde grijze school, draalde Ten Kate niet langer en maakte zich gereed voor de reis. Van den Koning kreeg hij een prachtigen aanbevelingsbrief mee, gericht aan den toenmaligen Gouverneur-Generaal, den heer F. 's Jacob, bij wien Ten Kate door den Koning werd ingeleid als ‘de talentvolle en in Nederland zoo hooggeachte en zoo gunstig bekende kunstschilder.’ Te Batavia aangekomen, werd hij met groote hartelijkheid door Z. Exc. ontvangen. Vóór en na zijn terugkeer van zijne reis door Java logeerde hij op het paleis te Buitenzorg, waar hij de gast was van de familie 's Jacob, van wier voorkomende en hartelijke gastvrijheid Ten Kate nog steeds de | |
[pagina 576]
| |
Studiën.
aangenaamste herinneringen bewaart. Meermalen had hij op soirées bij 's Koning's Landvoogd gelegenheid te toonen, dat zijne fraaie tenorstem hem nog niet begeven had. In gezelschap van zijn trouwen bediende Wangsa, die hem door den Gouverneur-Generaal werd toegevoegd, ondernam hij eene prachtige reis door de Preanger-regentschappen. Voor de vermoeienissen werd hij ruimschoots schadeloos gesteld door de uitmuntende ontvangst welke hij overal bij zijne gastheeren op de verschillende landbouwondernemingen mocht ondervinden. Te Gadok logeerde Ten Kate bij den heer A. van Delden, chef van de firma Reynst en Vinju, en ontwierp er op zijne tochten door de schoone landstreek een reeks van belangwekkende studiën naar land en volk. De heerlijke Preangernatuurtooneelen boeiden hem het meest. Op een zijner zwerftochten - hij was toen gelogeerd bij den heer Kerkhoven op de theeonderneming te Tjibadak, - was hij op 't midden van den dag met de ontbloote beenen door eene beek gewaad en een fraai natuurtafereel ontwarende, had hij zich op eene hoogte langs den weg neergezet en was dapper aan 't schetsen gegaan. Opstaande gevoelde hij zich niet aangenaam in de beenen, en toen hij niet zonder moeite bij zijn gastheer teruggekeerd was, had hij het wel kunnen uitschreeuwen van de pijn. Van Sekoeboemi werd onmiddellijk een dokter ontboden en het eerste woord van den Duitschen | |
[pagina 577]
| |
esculaap dr. Weiss was: influenza orientalis! De zon had den reiziger het vel van de beenen letterlijk verbrand en natuurlijk de bruine huid van Wangsa, die aan dien invloed gewoon was, ongedeerd gelaten. Binnen 10 dagen was de patient intusschen weer opgeknapt, dank zij de behandeling met eau de goulard en ijs, maar vooral dank zij het sterke gestel van Ten Kate. Zijn medicus riep, versteld van eene zoo spoedige genezing ‘sie sind ein starker Mann, sie haben ein gesundes Blut!’ Marker binnenhuis, naar eene studie.
Ook bij den heer Bik, op de theeonderneming Trois fontaines, vlak bij den vuurberg Gedeh, bracht onze reiziger aangename dagen door en maakte er prachtige schetsen van de theelanden. Ik herinner mij een zeer fraaie aquarel, de theeplantage Sinagar, met de Gedeh op den achtergrond. Op den tweeden grond ziet men eenige inlandsche woningen, half in de schaduw van klapper- en andere boomen verscholen en op den voorgrond een uitgestrekt theeplantsoen, waarin een aantal vrouwen en meisjes, onder het oog van een mandoor of opzichter met een grooten zonnehoed op het hoofd, | |
[pagina 578]
| |
bezig zijn met het plukken van het gewas. Bij eene andere gelegenheid was het de bebouwing der rijstvelden, die aan het landschap op Java eene zoo eigenaardige bekoring geven, welke aan Ten Kate de stof bood voor eenige zijner Oostersche schetsen. Bij voorkeur zocht hij die dan te stoffeeren met Javanen in hunne luchtige schilderachtige kleeding, meestal slechts een kaïn om de lenden en een toedoeng op het hoofd. Zeer fraaie landschappen met de typige goeboegs of hutjes tot het verjagen der vogels uit de rijstvelden, teekende Ten Kate in de vlakte van Kedoe, het rijk besproeide, tusschen twee rijen trotsche vuurbergen ingesloten dal, dat om zijne schoonheid en vruchtbaarheid het Arcadië van Java wordt genoemd. Op die arcadische wandelingen zag Ten Kate wel eens een toetoe (jonge tijger) voorbij sluipen, dien hij met zijn schetsboek maar liefst ontweek, alhoewel hem dikwijls de lust bekroop om aan een tijgerjacht deel te nemen. Studie.
Zijne groote reis door Midden-Java begon Ten Kate per spoor naar Bandong met een hem door den Gouverneur-Generaal ter beschikking gestelden extra-trein. In de omstreken van Bandong en Soemedang werden prachtige excursies gemaakt en op de terugreis bezoeken gebracht aan Djokjo, Soerabaja, Kediri, Semarang, in de omstreken van welke laatste plaats de schildertoerist aangename dagen doorbracht bij den heer Oltmans, directeur van de pas aangelegde groote spoorweglijn. Daar nam hij schetsen naar de Heilige Bron, waarheen inlandsche vrouwen en kinderen plegen te gaan om, onder het aanroepen van de geesten der voorvaderen, verlossing te vragen uit hun nooden of genezing te zoeken voor kwalen en gebreken. In 't vaderland teruggekeerd, heeft Ten Kate van deze Heilige Bron te Bodjong een groot | |
[pagina 579]
| |
schilderij vervaardigd, dat hij in 1886 voltooide en door Z.M. den Koning zag aangekocht. Het berust thans op het Koninklijk paleis ‘Het Loo’. Aan het Hof van den Sultan van Djokjokarta genoot Ten Kate de zeldzame onderscheiding van door Z.H. in persoon rondgeleid te worden inVreemd en eigen (Java), naar eene schilderij.
zijn kraton of Keizerlijk paleis. Feesten werden te zijner eere gegeven en het behoeft geen betoog, dat de artist van de gelegenheid profiteerde om een aantal afbeeldingen te maken van Ario's, Adipati's en andere voorname Javanen, die onder gewone omstandigheden zeker niet voor hem geposeerd zouden hebben. Ook werd door hem eene teekening gemaakt van een garebeg | |
[pagina 580]
| |
of Keizerlijken optocht, waarin alle inlandsche grooten, de dorpshoofden in cluis, met hunne heerendienstplichtigen voor den Vorst defileeren. Bij het afscheid nemen werd aan Ten Kate door den pakoe boewana of ‘spijker der wereld’ een gouden kris vereerd. De terugkomst te Buitenzorg viel samen met het bericht dat de heer 's Jacob naar Nederland zou terugkeeren. Onze reiziger had nu ook zijn doel, voor zooveel Java betreft, bereikt. Hij had ook nog een bezoek gebracht aan de eilanden op de kust en reeds vroeger bij zijn komst in Straat-Soenda de hevige uitwerking gezien van Krakatau's uitbarsting, die juist twee maanden te voren had plaats gehad. Het stoomschip had toen nog moeite om zich een weg te banen door de met puimsteen en lava overdekte zee. ‘Zorgvliet’ bij Den Haag, naar eene schilderij.
Evenwel wilde Ten Kate Indië niet verlaten zonder ook het prachtige Sumatra gezien te hebben. Van uit Padang, waar hij de gast was van den heer Pearson, ondernam hij, steeds vergezeld van zijn bediende Wangsa, den gevaarvollen en vermoeienden tocht door de Olifantskloof, de lastigste expeditie die hij ooit in zijn leven ondernam. De tocht tusschen hemelhooge rotswanden, over diepe kloven en ruwe oneffenheden van den bodem en langs de afschuwelijke ophoopingen van de faeces der olifanten, duurde van zonsop- tot zonsondergang, en met verklaarbare verademing werd des avonds Fort de Kock bereikt. In dat heerlijke hoogland met zijne schoone meeren en de Merapi tot achtergrond werden eenige dagen doorgebracht en vervolgens via Padang en Batavia de terugreis naar het vaderland ondernomen. | |
[pagina t.o. 580]
| |
Gevaarlijke kunstvrienden, naar eene schilderij.
| |
[pagina 581]
| |
De indrukken door den artist van deze reis meegebracht, zijn in tal van schilderijen, teekeningen en illustraties verspreid. In 1886 verschenen een 12-tal zeer fraaie platen in Eigen Haard naar teekeningen van den meester, waarbij onze groote Java-kenner, prof. Veth, keurig gestelde opstellen schreef. In hetzelfde jaar werd met 's Konings toestemming in de Gothische zaal in Den Haag eene tentoonstelling gehouden van eene verzameling schilderijen, aquarellen en schetsen door Ten Kate naar aanleiding van zijne Indische reis vervaardigd. Het succes van deze belangwekkende expositie zal bij velen nog in de herinnering voortleven. Maar vooral werden de resultaten van
Hutje, uit Ten Kate's schetsboek.
deze Indische reis hoog gewaardeerd door den Koning, bij wien Ten Kate ontboden werd om Z.M. van zijn wedervaren te verhalen. Onder de fraaie composities waarmee hij veel opgang maakte, komt ook voor het tafereel vol sentiment ‘de Soendasche moeder’, eene jonge vrouw in de verandah voor hare woning op de balé balé gezeten. Terwijl zij op de gambang tokkelt, laat zij het moederoog gaan over haar wicht, dat daar rustig slaapt in de met koorden aan de zolderstijlen bevestigde ajoenan of inlandsche wieg. De voorstelling is dichterlijk opgevat en de stemming wordt verhoogd door het bekoorlijke landschap in het verschiet. Toen dit schilderij voltooid was en naar Het Loo opgezonden, ontving Ten Kate een brief, waarin hem werd medegedeeld, dat Z.M. ‘uitbundig met het kunstwerk was ingenomen en het gaarne aan de Koningin ten geschenke wilde aanbieden.’ Niet minder tevreden was Z.M. met de kapitale compositie ‘de Heilige | |
[pagina 582]
| |
Bron’ en met een kleiner schilderij ‘Java en Nederland’, dat insgelijks als geschenk voor H.M. de Koningin werd bestemd. Meermalen was Ten Kate in die jaren de gast van den Koning op Het Loo en jaagde er naar hartelust. De Vorst schiep er dan vaak behagen in, den artist zijne indrukken van de heerlijke natuur van Insulinde te hooren verhalen. Ook deed het Hem veel genoegen te vernemen, dat Ten Kate's oudste zoon Johan evenals zijn vader de kunstenaarsloopbaan had gekozen en dat zijn tweede zoon Mari, die thans een flink cavalerie-officier is, roeping gevoelde om als militair zijn land te dienen.
* * *
Toen ik dezer dagen het atelier van Mari Ten Kate bezocht, troffen mij daar twee zijner jongste werken door de eigenaardig contrasteerende voorstellingen: een winterlandschap op Marken met een drietal figuren, waaronder een rijzig jong meisje in 't schilderachtig costuum van 't eiland, eene figuur die door de groote distinctie van houding en beweging mijn aandacht boeide; en het tweede schilderij, een weelderig Javaansch landschap met eene jonge Soendasche vrouw, die hare zorgen wijdt aan twee knaapjes, een blank dreumesje, half in haar slendang verborgen, en haar eigen kind, een bruin knaapje, dat de moeder met den linkerarm omstrengeld houdt. Het was eene verbeterde editie van de vermaard geworden compositie ‘Vreemd en eigen’, waarbij indertijd prof. Veth eene gevoelige schets schreef. In de fraaie lijnen en in de weelderige voorstelling van het tropische landschap, in de warmte en het gevoel die het tafereel doen leven, is de dichter schilder hier bijzonder gelukkig geweest. ‘Gij hebt Indië dan nog niet vergeten!’ ‘O neen,’ zei Ten Kate, ‘het is nu tien jaar geleden, maar mijne herinneringen aan dat goddelijke land zijn nog even levendig alsof ik eerst gisteren van de reis terugkeerde.’ Mari Ten Kate deelt zijne werkplaats met zijn zoon en leerling Johan Mari Ten Kate, die zijne artistieke ontwikkeling voor een goed deel aan zijn vader dankt. De studies aan den wand getuigen van de reizen, die hij met zijn leerling naar Frankrijk, Engeland, Duitschland, Zwitserland en Italië (Venetië) ondernam. Veel zien en veel studeeren in den vreemde is voor een jong artist een groot voorrecht en de vader van Johan Ten Kate mag inderdaad roemen in de resultaten met diens artistieke opleiding verkregen. Als knap teekenaar, smaakvol compositeur en goed colorist gaat de jonge Ten Kate eene toekomst als artist te gemoet en hij toont in zijne werken dat de qualiteiten van zijn vader, vindingrijkheid en een gezond realisme, gepaard aan eene veeltijds dichterlijke opvatting, in hem zijn overgeplant. Des zomers op hunne studiereizen vertoeven vader en zoon veel aan de | |
[pagina 583]
| |
Kleine stroopers, naar eene schilderij.
| |
[pagina 584]
| |
kustplaatsen der Zuiderzee. Zij zijn dan meestal in gezelschap van hun neef Jan, zoon van den predikant en zelf een niet onverdienstelijk schilder. Nimmer zullen zij dan verzuimen ook het eiland Marken aan te doen, dat als 't ware in artistieken zin door de familie Ten Kate ontdekt werd.
* * *
Het behoeft nauwelijks vermelding, dat aan Mari Ten Kate vele onderscheidingen ten deel vielen. Onder dezen is er één, waarop hij hoogelijk prijs stelt, omdat zij hem in de gelegenheid stelt aan jonge artisten de hand te helpen reiken in het begin hunner loopbaan. De Koninklijke Commissie voor de Subsidiën aan jonge kunstenaars, waarvan zijn broeder Herman indertijd door het vertrouwen des Konings de ziel was, telde hem reeds bij het leven van Z.M. onder hare leden. Moge Ten Kate nog lang geroepen blijven om met zijne kunstbroeders een fonds te beheeren, dat een schitterend getuigenis aflegt van de liefde van wijlen Z.M. Koning Willem III voor de vaderlandsche kunst.
Den Haag, November 1893. |
|