Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
XI.
Trinette. Schets door Herm. Heijermans Jr. Amsterdam. H.J.W. Becht. 1893.
Een nieuwe kunstarbeid van den heer Herm. Heijermans Jr. vestigt de aandacht nogmaals op dezen jongen auteur. Zijne Trinette maakt een zeer gemengden indruk. Allereerst moet erkend worden, dat hij werkelijk litterair talent bezit - dat hij het vermogen heeft goed te zien, scherp waar te nemen, en daarbij genoeg beeldende kracht om alles helder voor te stellen. Hij behoort tot de naturalistische school - hij denkt logisch, hij is niet geäffecteerd, hij weet, wat hij wil, hij gaat recht op zijn doel af. Hoe goed hij het verstaat een figuurtje te teekenen, bewijst hij, als hij van zijne heldin zegt:
‘Groote bruine oogen schitterden levendig, met een ongedurig kijken, kwamen sterk uit in het matte, door enkele zomersproeten ontsierde teint van 't ovale gezichtje. De neus wipte even, pittig schalksch, de mond was klein, bezet met egale witte tandjes. Zooals ze gestaan had tegenover den pastoor met die hooge kleur van angst of verlegenheid, was ze mooi te noemen. Slank was ze, met gevulde, gracieuse vormen, frisch uitkomende in 't helder paarse jakje en het rokje, dat haar over de knieën reikte. Kousen en schoenen had ze uitgetrokken, om ze als een toetje van zwart en bruin onder den arm te dragen. De bestofte voetjes waren klein, goed gevormd, blank.’
Er zijn herhaaldelijk bewijzen van dit lang niet alledaagsch talent in den loop van het verhaal. De artistieke aanleg is volkomen gezond, misschien is het de vraag of die aanleg door studie en nadenken niet rijker ontwikkeld kan worden. De heer Heijermans heeft Trinette te Brussel geschreven, en plaatst het tooneel zijner vertelling - zijner ‘Schets’, als hij het zelf noemt - te Rochefort en te Brussel. Er mankeert niets aan de couleur locale, schoon er van Brussel niet veel meer geschetst wordt dan achterbuurten, de Rue des Bouchers, en eenige zolderkamertjes met stervende jonge vrouwen. Het moet erkend worden, dat dit alles met sprekende kleuren en vaste hand is geschetst, dat vooral de omtrekken zeer nauwkeurig zijn getrokken. Zijn personeel is niet uit zeer aanzienlijken stand. Trinette is een plattelandsmeisje uit Rochefort, dat te Brussel gaat dienen, dat verleid wordt door een dorpsjongen uit Rochefort, die in kermistenten voor athleet fungeert. Eene kellnerin, een verloopen student, een paar geestelijken, - die beide uitstekend geslaagd zijn - een kunstenaar, een paar burgerluidjes voltooien de dramatis personae. Ieder kunstenaar heeft het recht zijne stof, te kiezen, waar hij goedvindt. De heer Heijermans maakte van dit recht gebruik. Heeft hij dit met aesthetischen takt gedaan, met andere woorden, heeft hij getoond, dat hij van dit kleine personeel iets heel moois wist te maken?
Een volledig toestemmend antwoord kan ik op die vraag niet geven. De zeer alledaagsche geschiedenis van Trinette is vlug, eenvoudig verteld. Maar nergens is een spoor van edel streven naar hooger kunstdoel te ontdekken. De hoofdkarakters zijn te ruw, te oppervlakkig, voorgesteld. Trinette en de athleet worden ons vertoond als zeer ordinaire personen, zinnelijk, begeerig naar genot, zonder eenige psychologische diepte. De meeste studie verraadt de teekening van het zieltogen eener ongelukkige borstlijderes, die ten gevolge van hare uitspattingen aan bloedspuwing sterft.
In dit alles flikkert nergens de goddelijke vonk der poëzie - de dichter be-