Uit deze drie eerste drukken blijkt, dat de auteur zich er op toelegt, priesters, bedelmonniken en aflaatkramers te tuchtigen, een denkbeeld, dat bij den somberen, kerkelijken Mendoza nimmer zou kunnen opkomen. Dat de roman de geestelijkheid niet zeer beviel, blijkt uit het feit, dat Lazarillo in 1559 door den Grootinquisiteur Valdez, aartsbisschop van Sevilla, verboden werd. Het verlangen Lazarillo te lezen was evenwel zoo groot, dat de Inquisitie eene gecastigeerde uitgaaf in het licht zond onder den titel: Vida de Lazarillo de Tormes, todo corregido y emendado por mandado de la santa y general Inquisicion. Impresso cou licencia y privilegio de Su Magestad para los reynos de Castilla y Aragon, Madrid, 1573. Eerst in 1831 kwam in Spanje weder een onverminkte Lazarillo naar de drukken van 1554 uit. Had de Inquisitie in 1573 geweten, dat Mendoza de auteur was, dan zeker zou zijn naam genoemd zijn, daar hij toen nog leefde. Het blijkt uit alles, dat men den naam van den auteur niet kent.
Eerst na den dood van Mendoza (1575) werd hij als auteur aangewezen, en wel in 1607 door Valerius Andreas in zijn Catalogus clarorum Hispaniae Scriptorum. In het volgende jaar (1608) wordt dit aarzelend herhaald door Andreas Schott in den tweeden druk van dezen Catalogus, Hispaniae Biblotheca genoemd. Maar Schott weet er bij te berichten, dat Mendoza den roman schreef, toen hij student was te Salamanca, omstreeks 1525. Zeker evenwel is het, dat noch Juan Diaz, die Mendoza's gedichten uitgaf (1610), noch Balthasar de Zuñiga, die Mendoza's leven beschreef (1627), er met een enkel woord melding van maken.
Er werd echter tevens een ander auteur genoemd, die den Lazarillo zou geschreven hebben. In een werk van een monnik, Jose de Siguënza, (Historia de la orden de San Geronimo, 1605) wordt de Lazarillo toegeschreven aan den monnik Fra Juan de Ortega, zonder eenig nader bewijs, alleen met de bijvoeging, dat Ortega het boekje als student te Salamanca geschreven had. Er was in deze gissing iets aantrekkelijks, omdat een der meest beruchte picareske romans: La picara Justina door een Dominikaan, Andreas Perez, is opgesteld.
Siguënza verzekert, dat men het handschrift van den Lazarillo in de cel van Ortega gevonden had na zijn dood, dat deze monnik een zeer geestig man en een groot vriend van litteratuur geweest is. De bittere toon van den auteur tegen de geestelijkheid kon het gevolg zijn van de ervaringen en lotgevallen van Ortega. Hij werd generaal der orde van de Hiëronymieten, maar leed veel aanstoot door allerlei nieuwe maatregelen in het belang van fatsoen en zedelijkheid genomen (1552-1555). Later vergezelde hij Keizer Karel V naar het klooster van San Yuste. Is Ortega de schrijver, dan is het licht te verklaren, dat de Lazarillo zonder naam van auteur verscheen. Ortega ontwierp het zeker niet als student, daar het boek in 1554, juist te midden van Ortega's strijd, verscheen, en van te veel menschenkennis getuigt om als de pennevrucht van een jong student te worden aangemerkt.
Maar hier staat tegenover, dat Siguënza zijne bewering met niets heeft gestaafd, en dat niemand het bedoelde handschrift van Ortega heeft gezien. Intusschen kan met zekerheid worden volgehouden, dat Mendoza zeer zeker de auteur van Lazarillo niet is. Mendoza was een edelman en diplomaat, die, nog geen vijf-en-dertig jaren oud, Keizer Karel V als Spaansch gezant bij de Republiek van Venetië