Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
Maastricht.
Waar eenige jaren geleden, nadat de sombere rij verdedigingswerken gepasseerd was, witte huizen, leien daken en een kwistig gebruik van hardsteen ons, Noord-Nederlanders, onmiddellijk onder den indruk brachten van ons verblijf in een landstreek, die, hoewel zij deel van het Nederlandsch grondgebied
| |
[pagina 397]
| |
door de, met de Fransche taal zoo vertrouwde, Maastrichtenaars veelal de PerceéGa naar voetnoot1) genoemd. Nauwelijk heeft men dit nieuwe stadsgedeelte achter zich en een der straten van het oude Wijk doorloopen of men bevindt zich tegenover een grootsch stadsgezicht. Op den voorgrond de indrukwekkende massa grijzen hardsteen van de Maasbrug, steeds wemelende van voertuigen en voetgangers en deze bekroond door de sierlijke lijnen der huizenmassa's en torenspitsen van de daarachter gelegen stad. In dit geheel, waarvan het grijs overheerschend is, vormen sommige lichtgekleurde huizen, roode pannen daken met het geboomte van het Stadspark en het eiland van den Maasmolen, een aangename afwisseling. Als het meest in 't oog vallend onderdeel in dit stadsgezicht treft ons de groote monumentale brug en al spoedig zien wij in dat deze grootendeels bijdraagt tot den uitheemschen indruk, die het onwillekeurig op ons maakte. Een brug geheel van natuurlijken steen gebouwd, in zulke afmetingen, is voor ons Hollanders, die aan baksteenen bruggen met 2 of 3 gewelfjes over stadsgrachten gewoon zijn, iets zeer opmerkelijks. De drukke scheepvaart op onze breede beneden rivieren gedoogde het bouwen van vaste bruggen niet en dus kon het verkeer tusschen beide oevers, slechts door middel van schipbruggen en gier- of veerponten plaats hebben. Eerst sedert den aanleg der spoorwegen ging men ten behoeve daarvan tot het overbruggen der rivieren over. Van deze spoorwegbruggen, welke reuzenwerken overigens ook, kan echter niet gezegd worden dat zij tot het schilderachtige onzer Hollandsche riviergezichten bijdragen, integendeel hebben deze onbehaaglijke, boogvormige of rechthoekige traliewerken al menig aantrekkelijk punt onherroepelijk bedorven. Onherroepelijk, want er bestaat ook niet de geringste kans dat zij door den invloed van den tijd met de omringende natuur meer een geheel zullen vormen. Zij worden tot onderhoud geregeld geverfd en blijven even rechtlijnig en stijf als zij oorspronkelijk waren. Ter verduidelijking van het voorgaande behoeve men zich slechts te herinneren hoeveel schooner de aanblik op Rotterdam van de Maaszijde was vóór dat de twee groote bruggen daar de rivier overspanden. Hoe geheel anders een bouwwerk als dat daar voor ons ligt! Zooals de rotssteen, waarvan zij gebouwd is, in de natuur verweerd zou zijn, zoo draagt zij ook hier de duidelijke sporen van den invloed der verschillende weersgesteldheden. Het eene steenblok bleek daarvoor gevoeliger te zijn dan het andere en verklaart dit den rijkdom van verschillende meer of minder diepe grijze tinten, die ons zoo aantrekt. Horizontale deelen, zooals de dekplaten der ijs- of stroombrekers en sommige lijsten, zijn met een vaal, geelachtig groen mos bedekt en de vele zwarte en witte strepen, vooral onder | |
[pagina 398]
| |
De Maasbrug, naar eene zwartkrijtteekening.
| |
[pagina 399]
| |
de bogen, duiden op langsstroomend vuil water of kalkafscheidingen uit den steen. Negen bogen, verdeelen het snelvlietende water in even zoovele dooreen-warrelende en draaikolkjes vormende stroomingen. De eerste boog aan de zijde van Wijk heeft een grootere spanning dan de andere en draagt in den sluitsteen het jaartal 1829. In dat jaar verving deze een houten overbrugging, die daar aanwezig was om in geval van belegering of aanval, gemakkelijk vernield te kunnen worden en zoodoende de toegang tot de stad af te sluiten. In de oude geschiedenis van Maastricht wordt daarvan meermalen melding gemaakt. In 1579 was deze toestand voor de bevolking echter allernoodlottigst. Parma belegerde in dat jaar de stad en slaagde er eindelijk in haar aan de Brusselsche poort binnen te dringen. De inwoners vluchtten daarop in allerijl naar de brug om te trachten zich te Wijk nog tegen den vijand staande te houden. De Wijkenaars bevreesd, dat de Spanjaarden mede met de vluchtelingen zouden binnenkomen, braken de houten boog af met het verschrikkelijk gevolg dat de elkander opdringende Maastrichtenaren ellendig in de rivier omkwamen of door de handen hunner vervolgers vielen. Deze moorden de veste geheel uit zoodat wij zelfs ergens opgeteekend vinden dat van een bevolking van 40.000 zielen, slechts de helft aan dit bloedbad ontkwam. De Wijkerwal.
| |
[pagina 400]
| |
Als wij het oude en soliede bouwwerk betreden, verwijlt ons oog naar beide zijden met gelijke bekoring. Links de hooge Wijkerwal met zijn oude bouwvallige huizen en de uitgestrekte gebouwen der belangrijke aardewerkfabriek van de ‘Société Céramique’ met hunne hooge schoorsteenen. Met een sterke wending naar rechts verdwijnt de Maas in het wazige verschiet achter de dichte boomgroepen van het Stadspark. Vlak daarbij stroomt het riviertje de Jeker, na onder het kanaal naar Luik geleid te zijn, in de rivier. De baksteenen wallen, waartusschen dit drukke scheepvaartkanaal besloten is, zijn op grillige wijze met hoog en laag gebouwde oude huizen bezet, die met het zich daarboven verheffende lange rechte dak en de gekoppelde torens
Maastricht (1889), naar eene ets.
der O.L. Vrouwe kerk een karakteristiek en trotsch brok stadsgezicht vormen. Op den voorgrond stort het overtollige water uit het kanaal als een wit bruischende stroom met veel geraas in de rivier en draagt tot de eigenaardige stemming bij. Ook naar rechts zien wij met genoegen rond. Wel vinden wij de pas aangelegde normaliseeringswerken niet aantrekkelijk en rustte onze blik vroeger (1889) met meer behagen op de toen nog bestaande tiendgronden met hun wuivend wilgengroen, waartusschen het wegstroomende hooge water, poelen en plassen achterliet, dan op de nu gevormde vlakke uiterwaarden. In de verte begrenst de spoorwegbrug der lijn Hasselt - Maastricht - Aken het gezicht. Daaraan sluiten zich de enorme in rook- en stoomwolken gehulde fabrieksgebouwen der firma Regout aan, die zulk een eigenaardige tegen- | |
[pagina 401]
| |
Linker Maasoever.
| |
[pagina 402]
| |
stelling vormen met het frissche groen der populieren en ander geboomte van het Maaseiland en de aardige lichtkleurige gevels der Kesselsche kade, die daartusschen zichtbaar zijn. Als een groote solide massa verheft zich te midden daarvan het voormalige Augustijner klooster met zijn rijkversierden voorgevel. Te betreuren is het dat de weeke steensoort, waarin het beeldhouwwerk uitgevoerd is, door den invloed van het weder voortdurend afbrokkelt. De bestemming van dit gebouw is thans eene geheel andere dan vroeger, daar er schoollokalen in gevestigd zijn, terwijl in de groote bovenzaal tentoonstellingen van allerlei aard plaats hebben. Ons tot de rivier bepalende, treft de stilte, die daarop heerscht en vooral de geheele afwezigheid van scheepvaart. Noch voorbijvarende schepen, noch aan de kaden gemeerde vaartuigen verlevendigen het geheel. Vroeger was dit anders, doch sedert de opening van het kanaal Maastricht - Luik, dat in laatstgenoemde stad met water uit de Maas gevoed wordt, is de waterstand zooveel verlaagd, dat nog slechts bij hoog water lange sleepaken, gewoonlijk met keien of hardsteen bevracht, de rivier komen afdrijven. Niet zelden is die hooge waterstand slechts zeer kort van duur, want de Maas is een zeer grillige stroom. In den afgeloopen zomer stond het water zoo laag dat men het voor de stad gemakkelijk doorwaden kon en het onder de bogen der brug wegstroomende water tusschen de daar liggende steenbrokken als door eenige gootjes wegliep. De lieftallige straatjeugd, die van alles partij trekt, verhoogde het vreedzame van dien toestand door zich onder die bogen met kaartspelen te vermaken. Een zeer kort tijdsverloop is voldoende om hierin een groote verandering te weeg te brengen, want soms treedt binnen weinige dagen zulk een sterke en snelle was in dat groote schade aan landbouw en veeteelt aangericht wordt. Als dan schippers met hun lange aken de Maas afdrijven, dan verbeidt een dichte menigte op de brug in angstige spanning het oogenblik waarop het schip daaronder veilig verdwijnt. Daarom in angstige spanning, omdat het reeds meermalen voorkwam dat te midden der onstuimige stroomingen en der geweldige zuiging voor de openingen der brug, het roer machteloos werd in de hand van den stuurman en het vaartuig tegen de pijlers te pletter sloeg. Van Luik tot Venlo is dan ook van zeilvaart geen sprake en het valt niet te ontkennen dat de afwezigheid der scheepvaart aan de rivier een eenzaam en verlaten voorkomen geeft en ten zeerste het gemis van die eigenaardige stoffage doet gevoelen, die zooveel tot de bekoring van onze Hollandsche riviergezichten bijdraagt. Het Luiksche kanaal sluit zich aan de Zuid-Willemsvaart naar 's-Hertogenbosch aan en voorziet in het verkeer te water op veel geregelder wijze dan dit op de Maas met zijn veranderlijken waterstand mogelijk zou zijn. De schepen, die zich langs dit kanaal bewegen zijn grootendeels de zoo even genoemde sleepaken, groote vormlooze bakken zonder tuig, die door sleepbootjes of zware Limburgsche paarden getrokken worden. | |
[pagina 403]
| |
Van de talrijke schutsluizen die, wegens het groote verval noodig waren om het kanaal op peil te houden zijn er twee binnen de stad gelegen, waartusschen zich ‘het Bassin’ bevindt, een haventje waar de Hollandsche goederenbooten liggen en gelegenheid tot lossing en scheepsbevrachting bestaat. Het vrij groote getal schepen, dat dagelijks voorbijvaart, veroorzaakt eenige levendigheid in de stad, daar zij tusschen de sluizen door menschenkracht getrokken moeten worden en veelal eenig oponthoud maken. Vóór het binnentreden der eigenlijke stad kan het gebouw van den Maasmolen onze aandacht niet ontgaan. Het is tusschen het eilandje en de stad gelegen en het molenwerk er van wordt door het Maaswater in beweging gebracht.Gezicht op de Stad van den Wijkerwal, naar eene zwartkrijtteekening.
Om aan het ongerief van zeer lage waterstanden, zooals die van verleden zomer, toen de rivierbedding voor de waterraderen droog lag, tegemoet te komen, kunnen de eigenaars ook over stoomkracht beschikken. De winkelstraten, die tot het centrum der stad toegang geven zijn de Brugstraat, de Kleine- en de Groote Staat, waarvan de twee laatsten wel vreemde benamingen zijn, die tot verwisseling met Kleine- en Groote straat aanleiding geven. Op de Fransche naambordjes der straten, die eenige jaren geleden nog naast de Hollandsche voorkwamen, werden zij Rue Petit Staat en Rue Grand Staat genoemd. Het Vrijthof heette toen Place d'Armes, de Papestraat, Rue des Prêtres, enz. Tegenwoordig vergenoegt men zich uitsluitend met de Hollandsche benamingen. Deze winkelstraten, in voorkomen tamelijk | |
[pagina 404]
| |
gelijk aan die in plaatsen van ongeveer gelijken omvang als Maastricht, voeren naar het Vrijthof, een ruim vierkant met boomen omplant plein, in het midden der stad, dat, naar den naam aanduidt, oorspronkelijk voor de oefeningen der gewapende macht bestemd was. Thans worden er nog wel parades gehouden. Omgeven door schaduwrijke lanen, eenige openbare gebouwen, verscheidene societeiten, koffiehuizen en flinke particuliere woningen vormt het een aantrekkelijke wandelplaats en is het er soms zeer levendig. Inzonderheid is dit des Zondags het geval wanneer hier, na afloop der groote mis en vóór het Maastrichtsche etensuur, dat is tusschen twaalf en een uur, geregeld een muziekuitvoering plaats heeft. Behalve in de genoemde café's en societeiten is er geen gelegenheid tot zitten en wandelt het publiek gedurende de muziek dan ook steeds heen en weer, dus een echte pantoffelparade, zooals men die in het buitenland, vooral op badplaatsen aantreft. De vreemdeling vindt hier een ongezochte gelegenheid om de bevolking eens meer van nabij gade te slaan. Zoo ons reeds spoedig in 't oog springt met welk een gemak men zich klaarblijkelijk algemeen beweegt, niet minder treffen ons de bevalligheid en de smaakvolle kleeding der dames. Mag het in 't oog vallende van de Belgische modes al eens navolging vinden, zoo blijft dit uitzondering en heeft de goede smaak den boventoon. Onder het voorbijwandelen vangt ons oor meermalen brokstukken van Fransche zinnen op. Deze taal wordt door de echte Maastrichtsche families nog veel gesproken, terwijl, vooral in het intieme discours, meestal gebruik gemaakt wordt van het Maastrichtsche dialect. Zoo een gewestelijke uitspraak gemeenlijk niet aangenaam moge klinken, van het Limburgsche taaleigen, waartoe ook het Maastrichts behoort, kan dit ons inziens niet gezegd worden. In verband met de groote uitgestrektheid der Provincie van het Noorden naar het Zuiden, is de tongval er zeer verschillend en is er dan ook nog al onderscheid tusschen Venlo'sch, Roermondsch en Maastrichtsch. Wat de Maastrichtenaren ook over de zangerige wijze van spreken der Roermondschen mogen aanmerken, ons trekt het dialect der laatsten het meeste aan. In de wijze van uitspraak en uitdrukking naar het Duitsch en het Vlaamsch zwemende, verschilt het Maastrichtsch echter aanmerkelijk van beide talen. Het onderscheidt zich o.a. door het kwistig gebruik van Fransche woorden en uitdrukkingen, terwijl sommige woorden en zegswijzen van Waalsche of oorspronkelijk Zuid-Limburgsche afkomst schijnen te zijn. Voor oningewijden is een gesprek zeer moeielijk te volgen en ten plattenlande is dit nagenoeg onverstaanbaar. Het Fransch wordt er nog veel gesproken en zelfs de ambachtsman weet zich dikwijls verstaanbaar in die taal uit te drukken. De ligging der stad, omgeven door het Belgisch gebied,Ga naar voetnoot1) en het drukke verkeer met België maken dit ver- | |
[pagina 405]
| |
klaarbaar. Vele inwoners brengen leer- of dienstjaren in het naburige koninkrijk door of zijn aan Belgische familiën verwant. Sedert het vroegere Hertogdom Limburg zich echter meer en meer opgelost gaat gevoelen in het Koninkrijk der Nederlanden, neemt het beoefenen en het spreken van het Nederlandsch zeer toe. Het blijft eigenaardig op te merken, dat hoe nabij de Duitsche grenzen ook zijn en hoezeer die nabuurschap zich ook in de taal en in sommige gebruiken doet gevoelen, nochtans de afwijkingen van het specifiek Hollandsche, die ons het meest treffen, gewoonlijk meer op Belgischen dan op Duitschen invloed wijzen en de Belgen dan ook op meer sympathie bij de Maastrichtenaars kunnen rekenen dan de Proesen (Pruisen). De oplettendheid, die wij aan de wandelende bevolking wijdden, mag ons echter de belangrijke gebouwen niet doen vergeten, die men op het Vrijthof aantreft en waarvan de St. Servaaskerk wel het belangrijkste is. Hoewel nog steeds een indrukwekkend kerkgebouw, is zij toch nu, na de restauratie, slechts een schaduw van hetgeen zij vroeger was. Eenige jaren terug prijkte zij nog met een groep van 3 allersierlijkste torens, die aan deze kerk een bizonder rijk voorkomen gaven, doch deze zijn, met een waar modern vandalisme, afgebroken en door een paar banale constructies vervangen. Inderdaad moet men zich over den treurigen moed verwonderen, waarmede waanwijze bouwmeesters de scheppingen van vroegere artisten vernietigen om die door hunne eigene, armoedige karakter- en gevoellooze ontwerpen te vervangen. In plaats toch van zich te laven aan het heerlijke werkstuk van den bouwmeester uit den tijd der baroque, die het Romaansche gebouw met een verrukkelijk stel torens, op de motieven van zijn tijd gebazeerd, bekroonde en dan met waren kunstenaarseerbied bezield, het bestaande eerbiedigend, dit nauwkeurig op te meten, in teekening te brengen en op dezelfde wijze uit te voeren, is men, zich overschattend, zelf aan het werk getogen met het bedroevende gevolg dat ieder rechtgeaard kunstminnaar zich vol weemoed herinnert wat was en zich ten zeerste verontwaardigd afkeert van hetgeen daarvoor in de plaats kwam. Hoe zelden wordt toch bedacht dat het zoo weinigen gegeven is scheppingen van groote kunstwaarde tot stand te brengen, terwijl nagenoeg een ieder zich met de kenmerken der verschillende bouwstijlen vertrouwd kan maken en daarmede een bouwkundig geheel samenstellen. Het is niet noodig dat een gebouw geheel en al in een zelfden stijl uitgevoerd is om een artistiek geheel te vormen. Er bestaan te veel voorbeelden van dat latere hernieuwingen de kunstwaarde van een gebouw verhoogden, zoodat het onnoodig is om die tot staving van deze meening aan te halen. | |
[pagina 406]
| |
Een gedeelte van de oude St. Servaas is nog in zijn oorspronkelijken toestand gebleven. Het is de achterzijde van het gebouw, die evenals de bogen, die de straat ‘Achter 't Klooster’ overspannen, uit ruwe brokken steen opgetrokken zijn. Eenige Romaansche boogvensters en afgebrokkelde profileeringen verbreken de eentonigheid der groote muurvlakten waarop de muurbloem welig voortkomt. Het inwendige van het gebouw is niet zeer belangrijk, evenmin als de aanwezige schilderijen. Daarentegen bevat de Krypt (onderaardsche gewelfde ruimte) een rijkdom van kostbare en sierlijk gedreven of op andere wijze bewerkte kerksieraden, waarvan verscheidene voor de kerk zeer belangrijke reliquieën bevatten. ‘Achter 't Klooster.’
Eens in de 4 of 8 jaar worden deze aan de geloovigen getoond door ze in de wijd en zijd bekende groote processie mede te dragen, die op den Zondag na het feest van den Heiligen Servatius plaats heeft en wellicht de belangrijkste van het katholieke Nederland is. De talrijke geestelijken van verschillenden rang, kerkelijke ambtenaren, corporatiën met hunne banieren, koorknapen, deputatiën van godsdienstige en andere instellingen en hunne muziekcorpsen vormen een zeer langen stoet, die de kerk door den hoofdingang verlaat, om na het Vrijthof omgetrokken te zijn, haar aan de achterzijde weder te betreden. Niet zelden komen de eerste personen het kerkgebouw binnen als de laatsten van den optocht haar (de kerk) nauwelijks verlaten. Van verre uit den omtrek komen Limburgers en vreemdelingen toegestroomd om dit geestelijke feest bij te wonen. Het is zelfs een genot voor niet katholieken, die het schoone in dit kleurrijke geheel weten te waardeeren, waarin de zomerzon zijn stralen door het frissche groen schietend, de witte en de met rijke kleuren geborduurde priestergewaden, de verschoten baldakijnen en bonte banieren, de in het wit gekleede ‘bruidjes,’ de blinkende edele metalen der sieraden van den kerkschat zoo grillig ver- | |
[pagina 407]
| |
licht, zoodat nu eens geheele groepen in verblindend zonlicht baden om onmiddellijk daarop in koele schaduwen gehuld te worden en soms enkele kale schedels of witte kleedjes toevallig de zonnevlekken opvangen, die door het gebladerte flikkeren. De zachte aangename muziek der verschillende vereenigingen en de opgewekte doch eerbiedige stemming der menigte dragen onwillekeurig tot den eigenaardigen indruk bij, die dit schouwspel op ons maakt. Vlak naast de Romaansche St. Servaaskerk bevindt zich de Gothische St. Jan, het kerkgebouw der Protestanten, waarvan de sierlijke, rijkbewerkte, uit licht, geelgrijzen zandsteen gebouwden toren zich hoog verheft. Het is een der schoonste Gothische torens van ons Nederland, die indertijd, toen de fraaie torenspitsen de St. Servaas nog versierden, daarmede een verrukkelijke groep vormde. De overige openbare gebouwen van het Vrijthof zijn in tegenstelling met de twee vorige meer aan stoffelijke belangen gewijd. Bij het onbeduidende gebouw der hoofdwacht willen wij niet stilstaan terwijl daarentegen de societeit Momus, juist aan de overzijde gelegen, minder om de bouwkundige schoonheid van haar gebouw dan wel om het opgeruimde luimige karakter dezer instelling en het weldadige streven waarvoor zij zich beijvert, onze aandacht dubbel waard is. Van haar gaan die bekende geestige feesten uit, die zulk een juist beeld geven van den opgewekten zin der Maastrichtenaars en aan den Carnevalstijd weet zij een geheel bizonderen luister te verleenen, die toont over welke uitstekende krachten zij te beschikken heeft. De bouwtrant der Maastrichtsche huizen komt in hoofdzaak met die der Belgische overeen. Gewoonlijk zijn het breede, ééne verdieping hooge gebouwen waarin een groote koetshuispoort tot een binnenplaats (cour) en tuin toegang geeft. De uit zandsteen der naburige mergelgroeven of baksteen opgetrokken gevels zijn meestal gepleisterd en met een lichte kleur geverfd. Verscheidene kenmerken zich door den zuiveren Louis XV of Louis XVI stijl waarin zij gebouwd zijn en daarbij bepaalt zich dan niet de versiering, zooals bij zoovele huizen uit dien tijd in de noordelijke provinciën, tot de versiering en omlijsting van de deur en het daarboven liggende venster met eenige consoles, doch men treft het karakter van den bouwstijl in alle onderdeden aan, zoowel in den hoofdvorm van het gebouw, als in de plannen der daken, in de versiering der vensters en deurnissen als in het ijzeren hekwerk enz. Onder de tegenwoordige en voormalige winkelhuizen zijn er vele met gevelsteenen versierd, die in tegenstelling met de Fransche opschriften der hedendaagsche magazijnen steeds Hollandsche inschriften dragen zooals: ‘In de Son Blom’, ‘In den Wortel’, ‘die stadt Ceulen’, enz. Sommige zijn zeer rijk en artistiek bewerkt zooals die met het Latijnsch opschrift ‘cxc ussae alba rosea dicavimus’ (deze uitgang is aan de Witte Roos gewijd), die zich als sluitsteen aan een poort in de Brusselsche straat bevindt. Ook merkten wij er een op in den voorgevel van het Hôtel ‘De Gouden Leeuw’ te Wijk, waarvan de naïeve echt ornamentieke opvatting onze aandacht trok. Denkende | |
[pagina 408]
| |
aan de versierende emblematische bestemming, leverde de beeldhouwer geen afbeeldsel van een natuurlijken leeuw, doch onbewust artistiek of doordacht juist opgevat, verwerkte hij de natuur tot ornament en gaf een zeer kunst- en stijlvol beeldhouwwerk. De kleuren, namelijk de leeuw van goud op warmen, donkerbruinen grond met zwarte randen verhoogen den gunstigen indruk. Sluitsteen.
Behalve de reeds genoemde kerkgebouwen, kan Maastricht nog op de O.L. Vrouwekerk roemen als een zeer bizonder monument in Romaanschen stijl. De voorgevel bestaat uit 2 ronde torens, verbonden door een in een hoog leien dak eindigende tusschenbouw. Het muurwerk met zijn ongelijke harde steenbrokken, gedeeltelijk uitgesleten, afgebrokkeld en verweerd, bijeengehouden door allerlei ankers en ijzeren staven en de duidelijke sporen van herhaalde herstellingen dragende, duidt op een zeer eerbiedwaardig verleden. Ook hier worden restauraties uitgevoerd. Deze leidden er reeds toe dat twee vierkante torens, die het mooie half cirkelvormige koor flankeeren, van pyramide-vormige daken voorzien zijn en die van gelijksoortigen steen gebouwd zijn als waaruit zij zelven bestaan. Als die zandsteen door den tijd vergrijsd zal zijn, zullen zij tegen het lange leien kerkdak, waarboven zij slechts even uitsteken, geen slecht effect maken. Wij hopen evenwel dat het mogelijk zal blijken om den voorgevel ongemoeid te laten. Gevelsteen ‘In den Gouden Leeuw.’
Van het uiterlijk der overige kerkgebouwen valt niet veel te zeggen. Vroeger zal dat wel anders geweest zijn toen men er nog een 25-tal aantrof, doch de omwenteling en de daarop gevolgde onrustige tijden hebben er verscheidene van doen verdwijnen of van bestemming doen veranderen. Nog hier en daar herkent men in openbare of andere gebouwen den kerkelijken of kloosterachtigen oorsprong. Van sommige dier vroegere kerken kan men nog afbeeldingen zien op schilderijen in het Limburgsche museum (het oude stadhuis). Op andere van denzelfden maker kunnen wij nagaan hoe het Maastricht van die dagen (begin dezer eeuw) er van de Maaszijde uitzag. Hoewel geheel zonder kunstwaarde, geven zij ons toch een denkbeeld van den trotschen | |
[pagina 409]
| |
aanblik, die de stad met de toen nog bestaande oude vestingmuren en grijze wachttorens opgeleverd moet hebben. Ware onze schilderschool toen een Jacob Maris rijk geweest, welke heerlijke motieven zou die daar dan gevonden hebben. Overigens bevat het Museum weinig bezienswaardig, behalve de Romeinsche oudheden die in de Provincie gevonden werden, doch deze zijn dan ook zeer belangrijk. Behalve de bespottelijk groote hoeveelheid Romeinsche spijkers, waarvan wij de echtheid niet betwijfelen, doch die onze belangstelling in dit artikel zeer doet verflauwen, zijn er vele merkwaardige zaken die opgegraven zijn in de in Limburg zoo talrijk voorkomende overblijfselen van Romeinsche villa's en graven, en vooral het mooie glaswerk is onze aandacht dubbel waard. Verscheidene exemplaren daarvan, inzonderheid die uit een graf te Obbicht opgedolven, zijn geheel gaaf en onberispelijk van vorm en kleur. Toren van de O.L. Vrouwe Kerk.
Het Laat Gothische Oude Stadhuis in de Kleine Staat is een zeer vreemd, hoog en smal gebouw met een spichtig torentje op het eveneens zeer hooge dak. Dit laatste doet met den fronton en de deur aan de renaissance denken en wettigt de veronderstelling dat zij of aan een overgangstijdperk of aan een latere verbouwing hun ontstaan te danken hadden. Inwendig is het zeer somber en bekrompen en kan het ons dan ook niet verwonderen dat de Raad der | |
[pagina 410]
| |
Vroede Mannen van de toen reeds zoo bloeiende stad, omstreeks de eerste helft der 17de eeuw, dus in een tijd dat de macht der stedelijke besturen zeer uitgebreid was, naar een ruimere woning verlangden. Ten gevolge daarvan had van 1659 tot 1664 de stichting van het nieuwe Raadhuis op de Groote Markt plaats. Door den bekenden bouwmeester Pieter Post werd dit indrukwekkend schoone gebouw ontworpen en geheel in blauwgrijzen hardsteen uitgevoerd. Volkomen vrij staande en nergens ontsierd door latere toevoegsels maakt het op de Markt een trotsche vertooning en kan menige grootere gemeente aan Maastricht zijn stadhuis benijden. Bij het binnentreden treft ons dezelfde ongereptheid van den oorspronkelijken toestand. In de ruime en hooge voorhal met koepeldak, bedekt geen kalklaag den natuurlijken steen, het schilderwerk der zolderingen is gespaard, er zijn geen portiershokjes of dergelijken in geplaatst, geen kamers in tweeën gescheiden of op anderen wijze verminkt, kortom alles duidt aan dat de inrichting steeds in alle opzichten voor de bestemming bepaald was en er aan voldaan heeft. Eenige der vertrekken, zooals de Raadzaal en de trouwzaal zijn met zeldzaam goed bewaarde gobelins behangen, waarvan die uit de laatste zaal, die bijbelsche tafereelen tot onderwerpen hebben, door de rijke compositiën en de bewonderenswaardige frischheid en diepte der kleuren groote kunstwaarde hebben. De groote Markt is, zooals dit ook voor een marktplein eigenlijk is, gewoonlijk het tooneel eener groote bedrijvigheid. Dagelijks worden hier allerlei waren te koop aangeboden, doch Zaterdags is het de voornaamste marktdag der week. Van alles, wat het seizoen oplevert, wordt door de boeren en boerinnen der omliggende dorpen aangevoerd. Velen stallen hun groenten op tijdelijke stellingen uit, anderen, blijkbaar met een handel van meer bescheiden omvang, hebben slechts een staanplaats, waar zij de voortbrengselen van hun moestuin, boomgaard of kippenhok aan den man trachten te brengen, terwijl enkelen zelfs met een kip of een bloemkool in de handen op koopers staan te wachten. Allerlei combinaties komen voor. Degene, die juist een vet konijn bezit, biedt het met zijn kropsla of jonge doperwten te koop aan en hij of zij wier rozen in vollen bloei staan, concureert met den bloemist en brengt ze benevens haar versche eieren, rijpe kersen of ander ooft ter markt. Behalve de groenten-afdeeling, die wel de uitgebreidste is, worden bepaalde standplaatsen ingenomen door de kooplieden in kramerijen, glas en aardewerk, oud ijzer en andere oude zaken. De handelaars in wild en gevogelte, van welk laatste het gebruik in deze streken veel algemeener is en meer onder ieders bereik dan in de noordelijke provinciën, zijn vooral gedurende den jachttijd zeer talrijk en wel voorzien, zoodat de liefhebbers hier allerlei naar hun gading kunnen vinden. Menig fijnproever gaat dan ook in persoon uitzoeken wat zijn hart of liever zijn verhemelte begeert. Trouwens bestaat hier nog evenals in België en elders het gebruik dat de dames, vergezeld door hare dienstboden reeds vroegtijdig zelve de inkoopen voor de keuken gaan doen en de heeren der schepping vinden daarin dikwijls | |
[pagina 411]
| |
Het Raadhuis.
| |
[pagina 412]
| |
aanleiding om eveneens van hun belangstelling in den handel blijk te geven en vermeerderen door hunne tegenwoordigheid het eigenaardige marktgewoel. Wat het type van het hier aanwezige landvolk aangaat, treft het ons aanstonds dat dit zoo zeer verschilt van dat der landbouwers van Noord-Nederland. Het intelligente uiterlijk der mannen, waaraan een goed gevormde baard of knevel maar zelden ontbreekt, trekt ons meer aan dan de welgedane doch meerendeels weinig sympathieke koppen der Zuid- of Noord-Hollandsche boeren, maar daarentegen stellen wij de vrouwen en dochters van laatstgenoemden met hun aardig gevormde helder witte mutsen en hunne naar gelang der plaats van herkomst, min of meer bevallige kleeding boven de Limburgsche boerinnen met hun grove trekken en bonte kleedij. De blauwe kiel is het lijfkleedingstuk der Limburgsche boeren, doch op Zon- en feestdagen zijn een meer steedsche dracht en zelfs modieuse fantasie costuums met dito hoeden en boorden, vooral bij de jongeren, in zwang gekomen. Van de markt voert de breede Boschstraat naar de Bosch Poort, waar de straatweg begint, die naar 's Hertogenbosch leidt en waaraan straat en poort dan ook hun naam ontleenen. Aan het einde dier straat liggen de talrijke en uitgestrekte fabrieksgebouwen der Firma P. Regout. Het grootste gedeelte van het aardewerk, porselein, glas en kristal, dat men in ons land en de koloniën gebruikt, wordt hier vervaardigd. Hoewel deze onderneming zich niet door de hooge artistieke waarde harer voortbrengselen onderscheidt, zoo schijnt zij toch op de hoogte van den tijd te blijven en daardoor aan de behoeften van haar afnemers te voldoen. Deze inrichtingen dragen niet weinig tot de bekendheid en den bloei van Maastricht bij. Het personeel dezer werkplaatsen is zeer talrijk en bedraagt gewoonlijk omstreeks 3000 mannen en vrouwen. Als men nu weet dat de groote concurrent dezer firma, de ‘Société Céramique’ te Wijk, een 1500-tal arbeiders en arbeidsters in haar dienst heeft, kan men nagaan hoe druk het in de straten is op de uren waarop al deze menschen van hun werk terugkeeren. Maastricht is verder nog verscheidene andere industrieele inrichtingen rijk, waarvan de wapenfabriek van de Beaumont, die indertijd de geweren voor onze infanterie leverde, twee behangselpapierfabrieken, een spijker-, een papier-, een sigaren- en een wollendekenfabriek zoowat de belangrijkste zijn, terwijl verder talrijke bierbrouwerijen, branderijen, leerlooierijen, een ijzergieterij, zout- en zeepziederijen aan velen werk verschaffen. Hieruit kan men afleiden dat een groot gedeelte der bevolking tot de fabrieksarbeiders behoort. Velen daarvan wonen in de nabijgelegen dorpen, en zelfs wordt door het voortdurend heen en weer reizen dier werklieden het drukke spoorwegverkeer met die plaatsjes eenigszins verklaard. Evenals elders verschilt het mannelijke gedeelte der fabrieksbevolking gemeenlijk weinig of niets van het gewone arbeiderstype doch zijn de vrouwen en meisjes zeer duidelijk te onderscheiden van hare zusteren, die zich uit- | |
[pagina 413]
| |
In den Heksenhoek.
| |
[pagina 414]
| |
sluitend met de verzorging van het gezin bezighouden. Bij vergelijking valt deze meestal niet in het voordeel der eersten uit. Een der eigenaardigste wijken der stad, hoewel door vreemdelingen gewoonlijk onbezocht gelaten, is die waardoor de Jeker stroomt. Dit snelvlietende riviertje, dat in België ontspringt, bereikt na een kronkelenden loop bij het grensdorp Canne het Nederlandsche grondgebied, doorsnijdt de nog bestaande verdedigingswerken en komt onder den vestingwal door de stad binnen, in het afgelegen en bouwvallige gedeelte, dat den weinig aantrekkelijken naam van Heksenhoek draagt. Al dadelijk wordt hier de snelle stroom aangewend als drijfkracht voor een watermolen, die door een harde steensoort tot poeder te vermalen het glazuurstof voor de Société Céramique levert. Tusschen oude gebouwen en langs het Militaire hospitaal vervolgt het stroompje zijn weg door de Looiersgracht, een rustig buurtje, dat, aan beide zijden met boomen beplant, aan een miniatuur Hollandsch grachtje doet denken. Met een schielijke wending naar rechts, overwelfd door talrijke brugjes, die tot de daar langs gelegen huizen toegang geven, stroomt de Jeker onder de Pieterstraat door te midden van een klaarblijkelijk zeer oud gedeelte der stad en bespoelt zelfs overblijfselen van de oudste omwallingen. In deze bouwvallen herkent men nog de vroegere muren en wachttorens, beiden uit ongelijke stukken rotssteen opgemetseld. Zij geven een denkbeeld van de versterkingskunst van het begin der 13de eeuw, daar zij omtrent 1229 aangelegd werden. De loop van de Jeker is dan weldra ten einde. Nadat zijn water nog aan een paar leerlooierijen dienstbaar gemaakt is, stort het zich tusschen en langs blokken op elkander gedrongen oude en vervallen woningen, gaat door middel van een duiker onder het Luiksche kanaal door en valt bij den ingang van het stadspark in de Maas. Op die plaats is steeds een menigte hengelaars, zoo visschers van beroep als liefhebbers, aanwezig om de visschen te verschalken, die door het bezoedelde en beweeglijke Jekervater schijnen aangetrokken te worden. Welke de weersgesteldheid ook zij, steeds kan men ze (de hengelaars) daar, als in even zooveel vooruitgeschoven stellingen, op boven het water uitstekende steenen, post zien vatten, terwijl zij zich, als het jaargetijde dit toelaat, soms zelfs gedeeltelijk ontkleeden om de waterbewoners in hun eigen element te bestoken. In het reeds meer genoemde Stadspark, door de volksklasse ook wel ‘Engelsche Tuin’ genoemd, bezit de stad een aantrekkelijk plantsoen, dat door zijn frissche grasperken, kunstmatige rotsen en watervalletje nu wel niet schilderachtig te noemen is, doch onder zijn eigenaardige wijdvertakte boomen met hun dicht gebladerte een aangename rustplaats aanbiedt met een ruim uitzicht op de snel voorbij stroomende Maas, waarin zich de grauwe wallenGa naar voetnoot1) en de kleurige huizen van het tegenover gelegen Wijk spiegelen. Ook | |
[pagina 415]
| |
de schoongebouwde Maasbrug overziet men van dit punt over zijn geheele lengte. In de onmiddellijke nabijheid, te midden van de oude door de Jeker doorstroomde stadswijk, staat aan het einde van de Helstraat de aloude Helpoort. Of men vroeger door die poort gaande op den weg ter ter helle aanlandde evenals de Brusselsche poort tot den Brusselschen weg leidde, vinden wij nergens vermeld, doch wel dat zij in vroegere eeuwen de Hobruggen poort genoemd werd omdat zij tot een hooge brug over de Jeker toegang gaf. Of beide namen met elkander in verband staan meldt de geschiedvorscher niet en moeten wij dus in het onzekere omtrent dien naamsoorsprong berusten. Zij behoorde tot de zoo straks genoemde oudste wallen der stad en is dus een zeer belangrijk geschiedkundig monument, dat niet weinig bijdraagt om het schilderachtige van dien uithoek der stad te verhoogen. De Helpoort.
De aan dezelfde zijde der stad liggende St. Pietersstraat brengt ons naar het dorp St. Pieter, dat zich langs de Maas uitstrekt en aan den bekenden St. Pietersberg zijn naam gaf. Op den top van dezen, om zijn mergelsteengroeven met hunne tallooze uitgestrekte gangen, zoo vermaarden berg ligt trotsch wat nog van het fort St. Pieter over is. Nog gapen u van uit de hoogte de gaten tegen, waardoor eertijds de metalen monden den vijanden ontzag inboezemden. Daar het, door de zooveel hoogere ligging de stad bestreek, was het bezit van deze sterkte in de talrijke belegeringen, waaraan Maastricht blootgesteld was, zoo voor de bezetting, als voor de aanvallers, van het grootste gewicht. Langs de zig zag naar boven voerende wegen worden geen rammelende wagens met proviand of oorlogsmateriaal meer voortgetrokken, doch vredig | |
[pagina 416]
| |
graast er tusschen de slank opgeschoten peppels het schonkige, vuile, veelal roodbontgekleurde Limburgsche vee. Sedert de ontmanteling der vesting zijn het dorp St. Pieter en de stad als aaneen gebouwd en kan trouwens toch als daarmede een geheel uitmakende worden beschouwd om de eigenaardige plaats die deze gemeente in het bestaan der Maastrichtenaars inneemt. Want daar zoekt de Maastrichtsche werkman of kleine burger bij voorkeur zijn ontspanning en het zelfs voor een Limburgsch dorp zeer groote aantal herbergen, wat heel wat zeggen wil, biedt daartoe ruimschoots de gelegenheid aan. Hij drinkt er zijn geliefkoosd frisch en gezond Maastrichtsch bier en beoefent er met zijn kameraden het kegelspel, waarvan de Limburgers zulke groote liefhebbers zijn. Op Zondagen en de zoo talrijke Katholieke feestdagen weergalmt er de lucht van de worpen der kegelaars en de bijvals- of andere betuigingen der omstanders. Als het dan in den zomer is, wanneer de grindwegen met een dikke laag wit poeder bedekt zijn en de zonnige lucht trilt boven de verschroeide grashellingen van den berg en boven de groene velden der St. Pietersche warmoeziers, wier schril verlichte witte huizen daartusschen als even zoovele lichte stippen schitteren - en als dan af en toe de vroolijke uitingen der zich vermakende Maastrichtenaars ons oor bereiken, dan gevoelen wij beter nog dan anders welk een groote lap grond er ligt tusschen Tiel, Vianen of Naarden en de plaats waar wij ons bevinden. En nog sterker wordt die indruk als, na het vallen van den avond, de leden der zang- en harmoniegezelschappen, die op dezen bodem zoo welig tieren, naarmate hunner krachten op min of meer goedgeslaagde wijze medewerken tot het verhoogen der eigenaardig opgewekte stemming. Als ware het om de grootst denkbare tegenstelling te belichamen, verrijst te midden dier wereldsche omgeving het sombere baksteenen gebouw, waarin het klooster der Carmelitessen gevestigd is. Waar zoo dikwijls de luidruchtige tonen van muziek, zang en dans luide weerklinken, tonen, die zeker binnen de muren van dit klooster gehoord moeten worden, wonen daar vrouwen, die zich door hare geloften geheel aan het drijven en woelen van het maatschappelijk leven onttrokken hebben. En zóó gestreng zijn de voorschriften dezer Carmeliter orde dat, hoewel door de verrukkelijke ligging van het gebouw, het uitzicht door de vensters op de Maas met zijn begroeide oevers allerbekoorlijkst moet zijn, deze zoo zijn betimmerd dat slechts van boven eenig licht invalt en dus een voorbijdrijvende wolk overdag of een verschietende ster 's nachts als het ware de eenige beweging der buitenwereld zijn, die de nonnen van uit hare cellen kunnen waarnemen. Welke onze indrukken van dezen toestand ook zijn mogen, de betrokkenen denken hierover blijkbaar niet aldus, anders ware deze plaats stellig niet verkozen. Ook hoorden wij er nooit van, dat de aanwezigheid van dit klooster een bedarenden invloed op de omgeving had en dus schijnt in werkelijkheid het een voor het ander geen bezwaar op te leveren. | |
[pagina 417]
| |
Ook de stoffelijk meer bevoordeelde Maastrichtenaar begeeft zich, behalve naar het zoo zeer gezochte Valkenburg, gaarne in deze richting om het nabij de Belgische grenzen gelegen Slavante te bezoeken. Dit heerlijke ontspanningsoord, waarvan de naam in verband staat met het klooster der Observanten, dat men daar vroeger vond, ligt tegen de helling van den St. Pietersberg en geeft een uitgebreid en schoon panorama te genieten over de vallei van de Maas, de dorpen Gronsveld en Eijsden, en de daarachter verdwijnende Zuid-Limburgsche en Belgische heuvelen, dat nog verhoogd wordt door de geelgrijze bouwvallen van het kasteel Lichtenberg, die den voorgrond naar de zijde der stad zoo eigenaardig verlevendigen. Een zeer gezocht verkeersmiddel om zich naar Slavante te begeven is de Luiksche boot, die door het kanaal daar onder langs vaart en op dat tochtje ruimschoots de gelegenheid geeft om van het natuurschoon van den allengs steiler wordenden berg met zijn mergel en vuursteenlagen te genieten. De muziekuitvoeringen, die in deze schoone omgeving iets zeer aantrekkelijks hebben, zijn dan ook zeer gezocht. Tegenwoordig is hun aantal echter zeer beperkt sedert de regimentsmuziek met het bataljon infanterie vertrok, waarmede, tot groote teleurstelling der Maastrichtsche burgerij, het garnizoen verminderd werd. Welke pogingen ook aangewend werden om dit nadeel voor de stad af te wenden, het mocht niet baten. De minister van oorlog bleef meer waarde hechten aan de centralisatie zijner troepen dan aan het verlangen der burgerij. Gelukkig beschikt men nog over andere muzikale krachten en treedt vooral het muziekcorps der muziekschool op den voorgrond voor het geven der concerten in het Park of elders. Deze muziekschool is een stedelijke instelling, waarvoor de kunstlievende bevolking zich groote geldelijke offers getroost. Zeer begrijpelijk is het evenwel dat Belgische invloeden, met name Luiksche, zich in de muzikale wereld sterk doen gelden. Hetzelfde verschijnsel doet zich ook op tooneelgebied voor. In dat opzicht is men nagenoeg geheel van Luik en Verviers afhankelijk, daar de operagezelschappen dier steden ook beurtelings het Theâtre te Maastricht bespelen. Zoo men al mocht meenen dat men op dat gebied in zulk een afgelegen gedeelte van het land niet veel kan verwachten, bedriegt men zich echter zeer, want de stad is een keurigen schouwburg rijk en het gehalte van den operatroep uit Luik staat bij die van de Koninklijke Fransche Opéra in den Haag zeker niet achter. Wilde men verder van een, zij het ook zeer ondergeschikt, punt van vergelijking tusschen de residentie en de Limburgsche hoofdstad spreken, zoo zou men te berde kunnen brengen dat de schouwburgen van beide steden oorspronkelijk een geheel andere bestemming hadden, want waar de heeren van Nassau - Weilburg, toen zij hun deftige woning aan het Korte Voorhout bouwden, zeker niet dachten dat daarin later het tooneel- en zangspel gehuldigd zouden worden, zullen nog veel minder de Paters Jezuïten, toen zij in 1612 hun kerk aan de Breestraat stichtten, hebben kunnen vermoeden dat | |
[pagina 418]
| |
dit kerkgebouw eens in een tempel aan de Muze der tooneelspeelkunst gewijd, herschapen zou zijn. Wat nog van het oude gebouw overig is, draagt de duidelijke sporen van zijn oorspronkelijke bestemming. Wij meenen uit het voorgaande de gevolgtrekking te mogen maken, dat in deze oude veste de kunst niet verwaarloosd wordt en dat in het openbare leven veel opgewektheid heerscht. Zoo men ons al, wat wel gebeurde, tegemoet voerde, dat onze indrukken te fraai en te gunstig gekleurd waren, wij zouden niet dralen met te antwoordenMaastricht bij avond, naar eene ets.
dat alle indrukken persoonlijk zijn en hoofdzakelijk afhangen van de glazen waardoor ze in ons binnenste opgenomen worden. En waarom zouden we dan niet de schoonste glazen nemen, die ons ten dienste staan en waarom dan niet het helderste uit onze waarnemingen distilleeren waar dit ons zooveel te genieten gaf en de krachtigste herinneringen bij ons achterliet. Laat anderen, zoo zij dat verkieslijk vinden, wijzen op de verregaande onreinheid der achterbuurten in verband met mogelijk choleragevaar of op andere ongunstige toestanden het licht doen vallen, ons trekt dit niet aan. Het beoogde doel en het ingenomen standpunt bepalen hierin de soort en de mate der genietingen. Zoo heeft hij, die tegen het vallen van den avond van het Maastrichtsche station met vluggen stap naar het centrum der stad stevent met de bedoeling | |
[pagina 419]
| |
dat in een bepaalden tijd te bereiken, het recht verbeurd om zich te beklagen dat hij het schoone stadsgezicht niet opmerkte, dat Maastricht met de Maas bij zonsondergang biedt, want het verheven en diep gevoelde schoone neemt men niet al voorbijgaande in zich op, daartoe is de innige toewijding van een kunstlievend gemoed een vereischte. Voor hem, die dat bezit, is het geen bezwaar om eens links of rechts af te wijken, om eens te midden der voorbijgangers te blijven staan of ter wille van zijn kunstgenot anders te doen dan de prozaïsch gestemde menigte. En al kan men in deze materie niet altijd met het spreekwoord zeggen, ‘die zoekt, die vindt’, wat trouwens in het dagelijksch leven zoo dikwijls gelogenstraft wordt, want velen zoeken, helaas! zonder resultaat, zoo zou men op dit gebied wel tot stelregel kunnen maken ‘die niet zoekt, die vindt niet.’ Wie echter gelijk wij, tegen de schemering niet de Maasbrug overgingen, maar rechtsom de kade volgden tot aan de kerk van Wijk, zij genoten met ons van de rijke lijnen van het voor ons liggende stadsgezicht, waarin stad en brug in een geheimzinnig waas tezamen smolten en het spiegelende watervlak der rivier dooreenschietend en warrelend als paarlemoer, de schitterende strepen, de vurig gekleurde wolkenranden en den heerlijken glans weerkaatste, die de ondergegane zon nog aan het luchtruim mededeelde. |
|