Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 3(1893)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 331] [p. 331] Godentwist. Een Zomermythe. Door Bernlef. Mat lag het weer op wereld en menschen: De wind zeeg moe op de zonnige weiden, En 't koeltje, des Zongods en Nanna's kind, Vluchtte en schuilde in het vlijmscherpe riet; 't Wachtte op den vrede in het wolkenrijk. Balder en Nanna, de blanke en de sterke, Streden boven hun eersten strijd, Twist om 't gelooven, twist over 't lieven. [pagina 332] [p. 332] Een arme stumper stamerde op aarde Moede van moeiten om minne, om rust: Duisternis in hem dwong hem tot bidden. Geknield lag hij neer in de kerk van den God, Dien Christenmenschen op de knieën vereeren. Nanna zag nood en geen nijd was in haar, Meelijen lag in 't minnelijk oog; Zij bad haar Balder om een blink van licht, Die rust zou spreiden op diepe rouw: ‘Laat glijden, Balder, een glans op den arme Straal hem in 't hart hemelsche vree!’ Doch stug zei Balder, de straler van licht: ‘Neen, wie andren angstig te hulp roept, Ons niet meer acht als Albezielers, Hem geen hulpe geen hemellicht; Laat, wien hij smeekt, liefde geven!’ Nanna vleide, doch niets mocht baten; Balder gebood zijn bruid te zwijgen, Niets meer te vragen voor vijanden Wodans. In warlende wolken wollig en zwart Dekte hij 't hoofd, om dien hoon niet te zien; En de zonnebruid zuchtte, diep droevig Over den haat in het hart van Balder. Warme zwaarte zeeg op de aarde: 't Blad hing loom neer aan bloem en tak En de straal der zon stak met scherpte. De vogels zwegen en vlogen niet meer; Om 't matte weder zuchtten de menschen. - Wodan naderde; een windeken ruischte: Zijn oogen flikkerden; als flits verlichtte Hun gloed het aardrijk, in glans lag alles. Bij den biddende sloeg 't in een boom: Niet in de kerk klaterde 't licht neer; En als de donder dreunde zijn stemme: ‘Zie, niet dien man sloeg mijne macht! Noemt hij mij anders niemand dan mij Bidt hij om liefde; u, Balder, om licht: Geloof aan liefde moet licht verdienen!’ ‘Dank!’ ruischtte 't zacht van zoete lippen; Nanna weende van edele weelde, En druppels dansten op de aarde neder. En daar op aarde liep alles naar huis; Angstig voor 't onweer herademde elk toch: 't Koeltje kuste de kroeze golfjes, De vogels kweelden vroolijk hun lied En de man in de kerk had moed in 't harte. Balder schaamde zich: schitterend blonk 't Licht zijner oogen rondom den lijder. Nanna ook nam hij, de nobele vrouw, En kuste den pronk der paarlende oogen. Overal zweefde zonlicht op aarde, Maar in het godshuis dankte met gloed De man zijn God voor den moed hem gegeven. De regenboog blonk rijk boven de aard En glimlachend ging naar 't glanzig Walhalla Wodan schrijdend door 't wolkige luchtruim. Vorige Volgende