| |
| |
| |
Het eeuwfeest der rijdende artillerie.
Door F. de Bas.
Luitenant-Kolonel der Cavalerie.
IV. De wapenschouwing op 21 april 1893.
Sinds den vroegen morgen was alles te Arnhem in de weer om per rijtuig of bij tijds te voet naar de Kemper-heide te trekken. Geheele familie-karavanen zag men langs de bleekerijen van Sonsbeek den Zijpschen weg naar Schaarsbergen inslaan. Naarmate het later werd, vermeerderde het aantal wandelaars en rijtuigen; sierlijke landauers met kleurige livreien, gezellige breaks, waarin het jongere geslacht knie aan knie dicht bijéén zat, tweewielige karretjes en volgepropte Geldersche bolderwagens met boeren en boerinnetjes uit de Betuwe en de Graafschap: allen even tuk op de rijers. Tegen tien uur draafden in een lange file de rijtuigen op, die de slotheeren van het Nieuwe Plein ter beschikking van de reünisten en van hunne gasten hadden gesteld. De drukte langs de vijvers en krommingen van Zijpendaal nam dermate toe, dat de voertuigen stapvoets moesten gaan en de minste belemmering bij het stijgen van den klinkerweg oponthoud veroorzaakte. Kluchtige voorvallen bij elkaar oprijdende rijtuigen met zenuwachtige dames en schreeuwende kinderen, zure gezichten der door de zandige bermen telkens teleurgestelde wielrijders, geheele scharen, welke aan Alexander Ver Huells vermakelijke ‘Poffertjes’ en ‘Poffers’ deden denken, verhoogden de vroolijkheid. Enkele aanzienlijken, die anders ‘met de vier’ reden, waren door kleine ongevallen genoodzaakt uit te stijgen en hadden den weg naar de heide te voet moeten vervolgen, wanneer niet de philantropie van minder door de fortuin bedeelden een plaatsje in hun nederigen wagen had ingeruimd. Langs de zijbanen draafden bejaarde autori-
Trompetter 1893.
| |
| |
teiten met hunne adjudanten. Lustig schoten telkens jonge officieren op hunne brieschende rossen in galop langs de rijtuigen, waarbij de niet bij de batterijen ingedeelde rijers in hun gouden buizen bovendien de liefste groetjes oogstten: ditmaal niet om het eeuwfeest alleen. Hen ziende, dachten wellicht de lezeressen van Vondel aan wat hij van den ‘Bode’ zeide:
‘...... kwam mij een geur van ietwat lieflijcks teghen.’
Terwijl de rijtuigen aanvankelijk slechts langzaam vorderden, bewogen zich dichte drommen van jongeren en ouderen in lichte zomerkleedjes en feestgewaad, met oranjestrikken en veldbloemen op de borst of in het knoopsgat door de bescha-
Reünisten en gasten.
duwde lanen. Zonder morren of klagen zwoegde en streed men tegen warmte en stof. Langs de hellingen van den Katten- en den Mentenberg zaten lachende groepen om uitgespreide servetten, ten einde eenige oogenblikken te verademen en de dragers van den verplegingsvoorraad door een ijverig verbruik te ontlasten. Aan gene zijde van den Koningsweg kon men nauwlijks menschen- en paardenhoofden boven het zonverduisterend vuilbruine stof van elkaar onderscheiden. De wielen der rijtuigen schenen wel molenraderen, die door zand in plaats van water werden voortbewogen. Hortende en stootende, elkaar nabij
| |
| |
't Heuvelonk en Petersburg voortstuwend tusschen den hoogen heidewal, bierschenkerijen en geïmproviseerde melkinrichtingen met zodenbanken, kraampjes met spuitwater, dampende koffie, eieren en zoete waar - tooneeltjes, het penseel van een Teniers of van Rochussen waardig! -, bereikten wandelaars, passagiers, trek- en draagdieren, allen dik bestofd maar welgemoed, het door rasterwerk afgezette terrein.
Heerlijk was het op de heide, eene kalme, spiegelgladde zee gelijk. Strijkende over het Deeler-bosch, voerde de lenteadem prikkelende dennengeuren met warmen, gouden zonneschijn en verkoelde het door de verre wandeling versnelde bloed. Geheel Gelderland scheen saamgestroomd. Een dicht ineengeschoven wagenburcht met duizenden en daarvoor nogmaals duizenden toeschouwers omlijstten aan drie zijden de ruimte, waarbinnen de beide batterijen, elk van zes stukken, in bataille waren opgesteld met de muziek en den pauker der huzaren uit Deventer op den rechtervleugel. Vóór de koninklijke tent, rechts en links geflankeerd door de Nederlandsche en de Waldecksche vlaggen, wachtte de commandant van het korps met zijne dames Hare Majesteiten op. Zijwaarts stonden talrijke reunisten en gasten te voet en te paard, verder achterwaarts hunne rijtuigen in dubbele rijen. De zacht oploopende vlakte van geel zand, fluweelachtig mos, paarse heidebloempjes en bloeiende struiken werd in de verte begrensd door statige eiken en beuken, waartusschen zich de gele en roode rieten- en pannendaken van Deelen geestig tegen een omheining van wuivend groen afteekenden. Kwart voor elven dreunden uit die richting twee kanonschoten, ten teeken dat de Koninklijke rijtuigen op den Apeldoornschen straatweg waren gezien.
Zich even nauwgezet houdende aan het eenmaal vastgestelde uur als wijlen Zijne Majesteit de Koning, ‘la politesse des Rois’, reden Hare Majesteiten precies te halftwaalf onder luide toejuichingen de afgebakende heide binnen. De open calêche der Koninginnen, getrokken door vier zwarte paarden met wit en blauw gekleede postiljons, voorafgegaan door een geleider der rijdende artillerie, aan beide zijden gevolgd door adjudanten en ordonnans-officieren in groote tenue, daarachter de tweespannige rijtuigen met de dames en de heeren der hofhouding, vormden een echt vorstelijken stoet. Dicht bij de tent werd een korte halte gehouden en begroetten de gastheer en zijne volgsters Hare Majesteiten met bloemen. De oogen onzer jonge Koningin schitterden van opgewektheid bij het kleurenrijke tafreel. Haar gezonde blos werd nog verhoogd door het lichte gewaad en den breed geranden hoed, waarbij Hare kinderlijke gestalte zich in fijne lijnen tegen de deftige rouwkleeding Harer Koninklijke Moeder afteekende. Onder een saluut van eenentwintig kanonschoten reden de hofrijtuigen, op uitnoodiging van Hare Majesteit de Regentes door al de bereden officieren gevolgd, in de richting der hooggele, donkerbruine en staalblauwe lijnen van ruiters, paarden en vuurmonden. Het choraal van Aldegondes lied weerklonk als een machtige jubeltoon over de heide, terwijl de Doorluchtige Vrouwen langs de batterijen reden en dezen in oogenschouw namen. Wie zal het gevoel vertolken, dat onder het vrouwelijke oog van
| |
| |
Hare Majesteiten op de wapenschouwing van het korps Rijdende Artillerie. - 21 April 1893 -.
| |
| |
der hooge kolbakken, de giberne, sjerp, sabelscheede en tasch drijvende langs de schouders en flanken van ruiter en paard, onder het gebriesch van de gestrekte rossen en het gedreun van kanonnen en voertuigen als een wervelwind voorbij het Koninklijke rijtuig: een bloemenkorf in een gouden net van uniformen. - De wapenschouwing eindigde met een frontmarsch in galop, de sabels hoog in de lucht, waarbij voor de eerste maal de commando-woorden werden overstemd door het driewerf: ‘Leve de Koningin! Leve de Regentes!’ van drie honderd monden, uit gezwollen borst, in echo herhaald door de duizenden toeschouwers op de heide.
Wij begrepen het gevoel dier oude rijers bij dit hartverheffende schouwspel, dat hen verplaatste in hunne jongelingsjaren, toen de wereld hen nog toelachte, alles spel scheen en van enkel geluk sprak. Wij zagen er onder hen, die zich in vervoering met de vuist op de borst sloegen.
De revue voor Neerlands Souvereine vormde het glanspunt van het eeuwfeest der rijdende artillerie. Tevens legde die wapenschouwing de schoonste getuigenis af voor de geoefendheid en de rijkunstige waarde van het wapen, voor de vaardigheid der officieren en den uitmuntenden geest, die meerderen en minderen onverbreekbaar verbindt. Een geheel om op te vertrouwen, wanneer ons leger geroepen wordt om de grenzen te verdedigen of als bondgenoot van een naburigen Staat op te treden. Schoone repetitie voor de voorstelling, waarvan dag noch jaar bekend is, maar welke even goed morgen als over ettelijke jaren kan worden opgevoerd. Heilzaam schouwspel voor dat groote, onrijpe deel der natie, dat zoo gaarne als ‘wij’ poseert, 't immer zoo druk heeft over ‘ons’, zich alles durft veroorloven, als ware de wereld slechts te hunnen behoeve geschapen, om alleen door hen en naar hun zin te worden beheerd. Nuttige les voor alle vrijgestelden van elke opbrengst, die in de maatschappij leven ten koste van enkele honderdduizenden belastingschuldigen, en zelf betrekkelijk weinig bijbrengen ter bevordering van de algemeene welvaart; zoodoende in maatschappelijken zin bedeeld, genieten zij alle voordeelen der door de gegoeden gedragen lasten, voor wie velen ten slotte enkel smaad en verguizing veil hebben. Onder hen rekenen wij niet de duizenden brave werklieden van allerlei bedrijf, die rustig arbeiden voor hun gezin, orde en wet wenschen gehandhaafd te zien onder de oude leus ‘Oranje boven’. Maar voor de kwaadwillige belagers der maatschappelijke orde strekt de kracht van één enkel salvo dier rijdende batterijen waarschuwend, om paal en perk te stellen aan hunne onrechtmatige eischen.
De Koninginnen keerden terug naar de tent en verleenden midden op de heide audientie aan de officieren van het feestvierende korps. Kolonel Jonkheer de Pesters bedankte Hare Majesteiten voor Hare hoogvereerende tegenwoordigheid, voor den luister daardoor geschonken aan het eeuwfeest van het korps, dat immer met denzelfden moed, dien de Rijdende Artillerie had bezield, en als God wil! met geluk, steeds pal zou staan voor Koningin en Vaderland. Ter herinnering aan het eeuwfeest bood hij aan Hare Majesteiten - kolonel de Pesters zeide daartoe
| |
| |
in staat te zijn gesteld door een der meest bejaarde oud-officieren der Rijdende Artillerie - een bronzen gedenkpenning aan, geslagen uit het metaal van een ouden vuurmond der rijdende artillerie. Hare Majesteit deed met dien trouwen dienaar van Oranje ook een anderen op het terrein aanwezigen oud-bevelhebber van het korps ontbieden, en richtte tot beiden een woord van waardeering en belangstelling. De huldiging van het korps ten Hoogen Hove bleek bovendien door eenige benoemingen in de orde van Oranje-Nassau.
Tusschen dichte rijen van toeschouwers begaf zich de Koninklijke stoet naar Arnhem, waar schier de geheele hoofdstad Hare Majesteiten buiten de Jansviaduct opwachtte en met geestdrift begroette.
| |
V. Het caroussel.
Slechts enkele regels over het collation in de keurig versierde groote zaal van het hotel ‘de Zon’ na afloop der revue. De aanblik van de hoefijzervormige tafel, blinkende van fijn damast, zilver en kristal, met guirlandes, bouquetten en toepasselijken tooi aan alle zijden, en van een honderdtal aanzittenden, waarbij opper-, hoofd- en andere officieren van alle wapenen, allen in gala-kleeding, hier en daar afgewisseld door een zwarten rok, was indrukwekkend. Het blauw en rood gedrukte menu gaf behalve een door heraldieke teekens en lauwertakken veel belovend programma der inspanning, die van de gasten zou worden gevorderd, typen van de rijdende artillerie uit verschillende tijdperken van haar bestaan. Aan den eeredisch zaten ter weerszijden van kolonel Jonkheer de Pesters, de chef van den generalen staf, de opper-officieren van het wapen der artillerie en de commandant der 2de divisie infanterie, bijna allen oud-rijdende artilleristen; tusschen hen zag men o.a. de luitenant-generaal van der Heyden, thans commandant van het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis te Bronbeek.
Het feestmaal getuigde van gulle gastvrijheid, kameraadschap en hulde aan ware verdiensten. Van den aanvang tot het einde knalden eereschoten uit het materiëel, waarbij Moët, St. Marceaux en de ‘Veuve Cliquot’ den geschutgieter Krupp den last van de schouderen hadden genomen. Nadat het eerste salvo ter eere van de Hooge Bezoeksters op de heide was gelost, waarna de oud-kolonel Hooft het woord voerde - die zeide, na ongeveer dertig jaar actieven dienst bij de Rijdende Artillerie en na een ruim dertigjarige afwezigheid uit de gelederen, trots al wat sinds op de wereld veranderd was, bij zijn wapen den ouden geest ongewijzigd te hebben teruggevonden -, openden zich de sluizen der welsprekendheid ter volle wijdte. Met stoïcijnsche volharding hieven de jongere officieren, als priesteren aan het altaar van Barbara en Krahmer, bij elken toast het ‘Gaudeamus igitur’ aan, alleen kortelings versmeltende bij nieuwe heildronken der door hen genoodigde epicuristen.
Slechts één toast vermelden wij: dien, door Harer Majesteits adjudant, majoor Baron Sirtema van Grovestins aan generaal van der Heijden gewijd. In korte
| |
| |
krachtige bewoordingen huldigde de oud-rijdende artillerist, die wijlen onzen Koning in den aanvang van den Atjeh-oorlog had vertegenwoordigd, den held van Samalangan. Zoo vond ook met de Koninklijke Nederlandsche Marine, het Nederlandsch Indische leger op dit banket van honderd zonnekringen zijn woordvoerder, en wel tegenover den schitterenden opperofficier, wiens borst te klein is geworden voor de onderscheidingsteekenen, die Neerlands Koning het zich tot een eer heeft gerekend aan hem uit te reiken. Allen, van den hoogsten tot den laagsten aan tafel, verdrongen zich om de kleine kloeke gestalte van den door Atjeh meest gevreesden held, wiens talent in de Atjehsche krijgszangen het hoogst geprezen, en in het epos van Atjehs worsteling tegen de Hollanders bezongen wordt als ‘Koning Eénoog’, die tijdelijk Atjeh in zijn machtige vuist gekneld hield.
Na zulk een dronk bestond geen vrijheid meer andere in te stellen. Bovendien wachtten den heeren luitenants van het korps nog andere inspanningen, minstens even zwaar als die van heden morgen.
Kanonnier 1ste klasse.
De echt ruiterlijke weelde in de gesloten manege van het korps Rijdende Artillerie op 21 April j.l. gaf niets toe aan het caroussel van het 3de Regiment Huzaren, ons ruiterkorps met de schoonste militaire traditiën, op 12 Februari 1884 te 's-Gravenhage, of aan dergelijke opvoeringen in het buitenland.
Van buiten prijkte de rijbaan met de in groen en bloemen aangebrachte hel verlichte wapens der elf provinciën. Van binnen was de school van ruiter en paard met zorg herschapen in een smaakvolle zaal, ter volle waardig om een Koninklijk bezoek te ontvangen. Van den balkenbouw zag men niets door het met de nationale kleuren gedrapeerde plafond, waarvan een talloos aantal grootere en kleinere vlaggen afhingen. De kwistig met naamborden en jaartallen der korps-commandanten, met tropeeën van wapens in den vorm van
| |
| |
groote raderen, met groen en bloemen behangen en gevulde wanden en hoeken van de rijbaan deden onder het getemperd licht der groote gaskronen denken aan een tooverpaleis van Gustave Doré. De graphische, chronistische en symbolieke versieringen vertolkten met hoeveel piëteit de Nederlandsche Rijdende Artillerie hare traditiën weet te bewaren. De ruim acht honderd genoodigden behoorden tot het puik van Geldrens en Neerlands bevolking.
Hare Majesteiten waren des namiddags afgestapt aan de woning van den Commissaris van Gelderland, en verschenen ten acht ure in de manege. Zoodra de Koninginnen hadden plaats genomen, ontsloten zich de breede deuren ter overzijde, en reden een stoet trompetters binnen, als herauten op een middeleeuwsch steekspel. Zij stelden zich en bataille tegenover den Koninklijken zetel en bliezen ‘opent den ban’. Kolonel Jonkheer de Pesters overhanhandigde nu aan Hare Majesteiten keurige op oud-Hollandsch papier gedrukte programma's van het rijkunstig feest, met fraaie teekeningen van den Heer Hoynck van Papendrecht, gebonden in rood segrin du Levant. De trompetters sloten den ban en marcheerden af. Zij waren gekleed in de uniform van het jaar 1815: korte scharlaken-roode rok met blauwe en gele uitmonstering, gele schoudersieraden, kolbak met rooden zak en witte pluim, lange, grijze rijbroek met breede roode bies, wit lederwerk, en sabel met ijzeren scheede. In die oorlogsjaren zorgde men er voor, als nu nog bij vreemde legers, de trompetters door eene kennelijke kleeding van den troep te onderscheiden: een langdurige vrede heeft bij ons het onpractische dier goede gewoonte aangetoond!
Vervolgens werd en flèche gereden door vier officieren. Bij het voorbijrijden Harer Majesteiten salueerden zij met de lange zweepen, naar stijl en voorschrift van het Koninklijke stal-departement. De onberispelijk nette houding der officieren vertolkte, den aanhangers van Plinzner ten spijte, de klassieke leer en het gezond verstand van kolonel von Huguenin aan oud-Valuas rijschool. De juistheid, waarmede de nauwlijks van de geestdrift aan tafel bekoelde officieren hunne kranig getuigde voorpaarden uit den zadel de samengestelde bewegingen deden uitvoeren, pleitte tevens voor de traditioneel onder de rijers voortlevende ongevoeligheid voor de werking van schuimende bekers.
Als derde nummer volgde een caroussel gereden door acht onderofficieren, van wie enkelen gistren avond in Musis toonden even goed thuis te zijn op de planken, als thans in de rijbaan. Zij waren gedost in het costuum der rijdende artillerie van 1830 en 31, waarin tijdens het Grootmeesterschap van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Frederik der Nederlanden, officieren als van der Oudermeulen, Coehoorn en anderen te Hasselt en op den Pellenberg bij Leuven 's konings rechten hadden helpen handhaven: de eerste luitenant Prinsen met verlies van het leven. Als op Krusemans doek in het paleis onzer Amstelstad, wuifden de zwarte pluimen op breede schako's en teekende het witte leerwerk zich af op de donker blauw lakensche rok met zwarte opslagen en beenkleeding met roode biezen.
Vroolijk klapte onze jonge Koningin in de handen bij het springen over
| |
| |
stilstaande paarden en de voltige in galop door korporaals en kanonniers; blijkbaar ter eere van Kinsbergen en der uit den oceaan gerezen steenen tafelen der Nederlandsche Rijdende Artillerie, gekleed als matrozen van ‘de Gelderland’ in 1792. De feestcommissie wist in elk opzicht, wat zij deed, hoe zij deed en waarom zij deed. Zelfs de beste gymnasten van Oscar Carré zouden
Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden, Grootmeester der Artillerie.
op het rijkundig feest van Arnhem aan Janmaat te paard niets hebben verbeterd; evenmin als aan de Hongaarsche post, twee zesspannen, gereden door een wachtmeester en een kanonnier, elegant als jockey's gekleed in Arnhems kleuren ‘wit en blauw’.
Vóór hen hadden acht korporaals een rij-manoeuvre uitgevoerd in de uniform
| |
| |
der Bataafsche republiek: grove blauw lakensche rok met roodgebiesde kraag, opslagen en epauletten van rood kemelsgaren, een rijbroek met den eigenaardigen Hongaarschen knoop en gedragen in huzaren-laarzen, breede zwarte bandelier en koppel, zwart lederen sabelscheede met koperen garnituur en dwarssteek met roode afhangende pluim. Zoo gekleed streden de batterijen van Cordes en van d'Anguerand in 1799 in de Zijpe en aan het strand bij Egmond.
Het rijkunstige feest bereikte zijn toppunt in het slotnummer, gereden door acht luitenants op hunne uitmuntend afgerichte, schoone rosinanten, onder leiding van den eerste-luitenant van Hoogstraten. Hun costuum met de door Prins Willem V in 1793 voorgeschreven uitrusting herinnerde levendig aan het eerste kanonschot van Kamerrijk. De engsluitende rok van blauw laken met eenigszins afhangende epauletten en roode revers was van voren uitgesneden en deed zien, hoeveel sprekender in dien tijd de breede oranje-sjerp op het lichtkleurige vest uitkwam, dan de smalle of dun gedraaide sjerpen om onze negentiendeëeuwsche lendenen. De geellederen broek stak in slappe rijlaarzen met stijve kappen; langs het paard hing de rechte degen met zwierige zilveren en oranje sabelkwast in een zwartlederen scheede. Het gepoederde haar onder den geestigen dragondershoed met witte pluim, en de dunne, stijl opgestreken, bij enkelen der jongste officieren nog twijfelachtige knevels gaven aan de sinds lang doodgewaanden van Fleurus een tint van Sèvreporcelein: waarop zeker het ‘doddig’ en ‘snoezig’ duidden, steelsgewijze op de tribunes gefluisterd door rozenlippen ten bewijze, dat Amor zelfs uit de Elyseesche velden weet te treffen. Benijdenswaardige schijndooden!
Wachtmeester 1830.
Grooter nog dan de juistheid der uniformen - dank zij der voorlichting dienaangaande door Harer Majesteits kamerheer-archivaris A.C. Baron Snouckaert van Schauburg - was de rijkunstige waarde van dit caroussel: nogmaals een lofrede op het rijkunstige genie van den reeds vermelden onovertroffen leermeester,
| |
| |
aan wien de ruiterij en de bereden artillerie hare tegenwoordige rijkunstige ontwikkeling te danken hebben.
Het kleurenrijke carré, waarmede het rijkunstig feest eindigde, was samengesteld uit ruiters en kanonniers in de verschillende uniformen, met een in 1799 in Noordholland door de Bataven gevangen genomen en ontwapenden kozak in het midden. Noode misten wij bij dit slot den dolman en den kolbak der tegenwoordige rijers.
Hare Majesteiten gaven herhaaldelijk ingenomenheid te kennen met het uitstekend geslaagde caroussel en scheidden onder de klanken van het oorspronkelijke Wilhelmus en van het lied van Krahmer.
Geheel Arnhem wachtte Hare Majesteiten op onder den flonkerenden sterrenhemel en geleidde Haar naar het station.
De feesten werden op Zaterdag 22 April besloten met een groote vossenjacht tusschen Klarenbeek en Terlet, en een ‘familie-diner’, uitsluitend van rijers en oud-rijers. Bij de levendig opgewekte stemming onder ruim veertig leden van hetzelfde gezin vloeiden de toasten over van kameraadschappelijke gevoelens, van dank voor genoten vreugde, van lof op voorgangers en opvolgers en van de beste wenschen voor de toekomst van het geliefde korps. Oude veeten vonden verzoening en nieuwe vriendschapsbanden werden aangeknoopt. Men vergeleek den uitmuntenden geest van het korps, trots velerlei teleurstellingen en besnoeiing, met een altijd jongen stam, die wel met kracht kan gebogen maar niet gebroken worden en zich telkens weer met volle spankracht fier verheft. Donderende hoerahs aan en óp tafel, naar rijers gewoonte, klonken bij het couplet van het kostbare lied van Krahmer, waarin hij, zijn dood voorspellende, dichtte: ‘Qui périt mais ne bronche pas!’
| |
VI. Traditiën.
Het eeuwfeest van de Rijdende Artillerie grondde bij uitnemendheid in de traditie: een tooverwoord, dat blijkens de krijgsgeschiedenis wonderen vermag, maar in ons leger vaak even roekeloos is verwaarloosd, als langen tijd het bezit der koloniën tot wederkeerige veredeling van het Nederlandsche en het kostbare Nederlandsch-Indische leger.
Met ruwe hand, te ernstiger te veroordeelen omdat het zoo gemakkelijk anders had gekund, hebben vroegere oorlogsbesturen, inzonderheid die van
| |
| |
1818, 1839 en 1843 bij reorganisatie der verschillende wapens de afdeelingen opgelost of versmolten, die zich op het oorlogsveld het meest hadden onderscheiden, zoodat ten slotte de sporen der in 1813 en '14 eerst opgerichte vrijwillige korpsen en van hunne wapenfeiten in Holland, Brabant en Vlaanderen, op de velden van Quatre-Bras en Waterloo schier zijn uitgewischt. Na de ontbinding der muitende afdeelingen in het Zuiden en wegens verplichte bezuinigingen bij het afscheiden der Belgische provinciën bleek het deels onvermijdelijk, om de bij het leger vaceerende regiments-nummers aan te vullen door anderen. Maar wanneer deze hun naam moesten verliezen, had men op een of andere wijze b.v. door het vermelden van data of namen op regiments-vaandels en standaarden, de herinnering aan de oude krijgsbedrijven behooren te bewaren.
Ons geheele volk gaat prat op de eeuwenoude overlevering betreffende het stichten van de Leidsche hoogeschool, het schoonste gedenkteeken uit den Tachtigjarigen oorlog. Elke schoolknaap weet, dat het ontstaan dier universiteit wortelt in de heldhaftige verdediging der sleutel-veste door van der Werff. Maar hoe weinigen dragen kennis omtrent de bataljons, die na de zelfstandige daad van Hogendorp en van Stirum in November 1813 met de bondgenooten tot bevrijding van ons Vaderland hebben medegewerkt? Door de indeeling dezer korpsen bij de nationale militie was reeds in 1819 van het door Hare Koninklijke Hoogheid Mevrouw de Prinses-douairière van Oranje in 1813 te Schwedt opgerichte Oranje-legioen, dat aan het beleg van Gorinchem, aan de blokkade van Deventer, Delfzijl en Bergen op Zoom, het volgende jaar aan den veldtocht in Frankrijk had deelgenomen, geen taal of teeken meer in onze legerstaten te herkennen. Hoogstens bewijzen de geslachtsregisters van ons leger de filiatie der bestaande regimenten met de militie-bataljons, die zich bij Quatre-Bras en Waterloo even schitterend als de Nederlandsche rijdende artillerie, de regimenten lichte dragonders, de huzaren van Boreel en de karabiniers hebben onderscheiden. Nauwlijks zijn de grafsteden te herkennen dier troepen afdeelingen, wier geboorte-acte toch bij het herstel van den Staat der Nederlanden door den Souvereinen Vorst was geteekend. Ofschoon zij ten volle hun plicht hadden betracht, zijn ze binnen weinige jaren bijgezet naast de verdedigers van onzen geboortegrond in 1794 en '95, uit wier zonen zij waren gerecruteerd. De regimenten no. 123, 124, 125 en 126 van het eerste Fransche keizerrijk, wier wapenfeiten in 1812 thans bij onze naburen hoog worden verheven, bestonden geheel uit Hollandsche troepen; trouw aan den eed, al ware deze op een vreemd vaandel afgedwongen, zijn zij bedolven onder de sneeuwvelden van Rusland of aan de Berezina strijdende ten onder gegaan. En hoe zal men
het genealogisch verband aangeven van dat geslacht met onze voorvaderen aan de Boyne of te Seneffe, met de verdedigers van Holland en van de Noordelijke gewesten in 1672 en '73, of met de tegenstanders der Spanjaarden te Haarlem en Alkmaar, toen de legers van Maurits van Oranje nog de krijgsschool vormden voor geheel Europa; met de Kenau's en de Schaffelaar's, die niet minder dan Jeanne d'Arc of de helden van Damiate de bewondering der beschaafde wereld verdienen? Met de kennis
| |
| |
der verwantschap zijn tevens de traditiën dier korpsen te loor gegaan. Vandaar zoo weinig wetenschap en lust tot beoefening der Nederlandsche krijgsgeschiedenis; vandaar een bijna totale onbekendheid met, dientengevolge onverschilligheid voor de krijgsmachten in de burgermaatschappij.
Zorgvuldig behoud der overleveringen van korpsen en afdeelingen, die zich voor den vijand hebben onderscheiden, strekt - het Korps Rijdende Artillerie levert daarvoor de bewijzen - tot handhaving van een goeden geest, tot verheffing der waarde van den krijgsmansstand in eigen oog, wekt eerbied bij niet-militairen, vernauwt de klove tusschen de krijgsmachten en de andere deelen der maatschappelijke samenleving, tót de invoering van het moderne beginsel van legervorming die gaping voor goed zal doen verdwijnen. In ons land bestaat gelukkig geen militairisme in den zin der Germanen. Ons volk dorst niet naar veroveringen, haakt niet naar oorlogen; maar dat het zoo weinig hart toont voor het krijgswezen, vindt grond in de verwaarloozing, drie honderd jaren lang, van artikel 8 der Unie, tevens van alle militaire traditiën, als gevolg waarvan het in onze oude Republiek het allereerst gestelde beginsel van algemeenen dienstplicht, in Nederland zoo langzaam wortel schiet. Alleen reeds tot bestrijding van het socialisme, tot het aankweeken van orde en tucht in de maatschappij, is noodig: dienstplicht voor allen, zij het met een verschillende mate van oefening. Geen leger buiten het volk, dat uitsluitend is samengesteld uit de lagere standen, maar de broeders en zonen van allen in de gelederen; een krijgsmacht, met terzijdestelling van klassen-belang, gevormd uit alle standen der samenleving. Zoodoende zal het leger een weefsel der natie worden en tot hare schoonste overleveringen behooren.
De April-dagen van 1893 hebben de kracht der traditie opnieuw aangetoond. Hare Majesteit de Koningin koos als zinrijk geschenk voor de officieren van het oudste Nederlandsche korps, een kostbaar uurwerk, staande op een met brons versierde zuil van onyx en dienende als piédestal voor het schoone beeld ‘de Overwinnaar.’
Vertegenwoordigers uit alle oorden des lands en van elken stand der maatschappij, alle wapens van het leger hebben om strijd het schitterende verleden gehuldigd van het korps, dat den roem van Hollands trouw en moed heeft gedragen van de monden van den Rijn tot de Alpen, van den Taag en de Ebro tot binnen de heilig verklaarde hoofdstad der czaren van Rusland. Grijsaards en jongeren, oud-gedienden van nederige afkomst, maar ook afstammelingen uit de aanzienlijkste geslachten, die onder eigen of vreemde vlag hun bloed met gelijke toewijding hebben geplengd; de hoogstgeplaatsten in den Staat die zelf eenmaal tot de Rijdende Artillerie behoorden, wier vader of grootvader op hare stamboeken stond ingeschreven; inzonderheid vrouwen voelden het hart sneller kloppen bij de Koninklijke eere bewezen aan de uniform, die thans hare zonen siert. Vooral op haar medewerking mag men rekenen tot het ophouden van 's lands eer en handhaving zijner roemrijke herinneringen; want
‘Der vad'ren lofzang klinkt in het oor der kinderen schoon.’
Moge het op roemruchtige geschiedrollen en traditiën, op een honderdjarige plichtsbetrachting en op een eeuwig jonge, joviale kameraadschap gegronde
| |
| |
besef van solidariteit, dat men zelden zoo sterk aantreft als bij het keurkorps der Nederlandsche Artillerie, dienen tot leering en waarschuwing van hen; die lichtvaardig oordeelen omtrent hetgeen oud is in den lande en juist daarom goed.
Stemme het jubilé der honderdjarige oprichting van dat schoone korps Nederland tot dankbaarheid.
Wekke, hetgeen de ‘francs lurons’ van Krahmer hebben verricht, den lust op onzer jongelingen, om het leger door persoonlijke ondervinding te leeren kennen.
Strekke nimmer een sloopende hand zich uit naar een wapen, dat boogt op zulk een verleden, op zulke traditiën; dat integendeel uitbreiding behoeft, wil het gezamenlijk met de ruiterij, zijn roeping en zijn moeilijke taak in tijden van oorlog met eere vervullen.
Opene het schoone eeuw- en wapenfeest van April 1893 binnen de veste van Gelre's dappere hertogen een tijdperk van nieuwen bloei voor de Rijdende Artillerie, welk wapen even onmisbaar is voor Neerlands leger als onze Oranje-vaandels of het rood, wit en blauw in de nationale vlag.
's-Gravenhage, Mei 1893.
Vaandels en standaarden.
|
|