Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 237]
| |
Ochtend in stad, naar eene schilderij.
| |
[pagina 237]
| |
Bij de afbeeldingen naar W.B. Tholen.De uitgever van dit tijdschrift meende, dat bij de reproducties van schilderijen en teekeningen van Tholen eenig bijschrift niet mocht ontbreken. Wij hebben de taak om zulk een bijschrift te leveren gaarne op ons genomen, maar de lezer verwachte niet, dat wij hem veel zullen mededeelen omtrent het bijzonder leven van dezen schilder. Wij vonden hem ongezind om tot dergelijke mededeelingen zijne medewerking te verleenen en zijn ook zelven van meening, dat het publiek met de intieme aangelegenheden van kunstenaars niet te maken heeft. Belangstellenden, die uit het doen en laten van | |
[pagina 238]
| |
kunstenaars zich eenige voorstelling omtrent het karakter van hun werk willen maken, moeten, als zij daartoe gelegenheid vinden kunnen, zichzelven die gegevens verschaffen. Het is begrijpelijk, dat iemand zegt: hoe gaarne zou ik den man kennen, die deze mooie schilderijen gemaakt heeft en aan wiens talent ik zoo goede oogenblikken te danken heb. Maar die kennis is niet gelegen in de wetenschap van allerlei uiterlijkheden, die men over een levenden kunstenaar in een bijschrift laat drukken. Wij zeggen dus niets anders dan hetgeen voor de beoordeeling van Tholen's werk van belang is. Tholen is thans 33 jaar oud. Hij werd door de omstandigheden genooptZanderij, naar eene schets.
zich vroegtijdig op het handwerk van teekenen toe te leggen en examen te doen voor het verkrijgen der acte van de wet van het middelbaar onderwijs voor het teekenen. Het geluk heeft gewild, dat de daardoor opgedane theoretische en practische bekwaamheid, wel verre van hem in zijne verdere ontwikkeling te schaden, daaraan juist ten goede is gekomen. Zijne vroegere werken hebben eene zekere stijfheid van doen en zijn vooral gemaakt om de studie der voorwerpen. Dit werd in latere jaren anders. Verwonderlijk snel ontwikkelde zich zijn talent, toen hij als leeraar in het teekenen zijn ontslag genomen hebbende, zich in 1886 te 's Gravenhage gevestigd had en nader kennis maakte met de werken en de personen onzer groote mees- | |
[pagina 239]
| |
ters. GoetheGa naar voetnoot1) zeide, dat oorspronkelijke kunstenaars zich steeds hebben eigen gemaakt het beste, wat groote voorgangers verworven hadden, en men behoeft slechts even na te denken om zich voorbeelden te herinneren, die de juistheid van deze uitspraak bevestigen. Er is, om één voorbeeld te noemen, geen oorspronkelijker componist dan Beethoven, maar hoeveel leerde hij niet van Haydn en Mozart. Leeren is geheel iets anders dan navolgen. Het is genoeg een blik
Studie.
te werpen op deze reproducties om te zien, dat men hier te doen heeft met eene zeer zelfstandige kunstenaarsnatuur. Tholen gaat zijn eigen weg, maar hij wist te leeren. Het komt ons voor, dat deze wijze van ontwikkeling grooter waarborg voor de toekomst geeft, dan de methode om het nieuwe te zoeken in opzettelijke afwijking van de groote voorbeelden, welke de eigen tijd oplevert. Studie.
Niemand, die zich ernstig met eenige kunst heeft bezig gehouden, zal de waarde der techniek ontkennen. Zonder techniek blijft men in elke kunst een stumper. Maar van grooter belang is natuurlijk voor den schilder de kracht, de innigheid en de fijnheid van het gevoel. Wij vermeldden reeds, hoe de omstandigheden aan de technische | |
[pagina 240]
| |
Studieblad.
| |
[pagina 241]
| |
ontwikkeling van Tholen's talent ten goede zijn gekomen. In dit opzicht neemt hij onder de levende kunstenaars zeker eene eerste plaats in. Zijne wijze van doen, de nauwkeurigheid van zijn teekenen mogen wij zonder tegenspraak te vreezen meesterlijk noemen. Van nog veel grooter beteekenis was intusschen de ontwikkeling van de artistieke zijde van zijn talent, van de macht om de fijne aandoening van ontvangen indrukken weder te geven, welke hem in latere jaren eigen werd. De in intensiteit en in juist begrip voortschrijdende inspiratie vond in de bekwame techniek meer en meer een gewillig en gehoorzaam werktuig. Maar - zal misschien iemand zeggen - de schilderkunst is eene nabootsendeLandschap, naar eene teekening.
kunst; als men eenmaal de technische bekwaamheid heeft om hetgeen men ziet op het doek over te brengen, welke inspiratie, welk gevoel is er dan nog noodig? Het is toch waarlijk niet zoo moeilijk iets schilderachtigs of pittoresks te vinden en men behoeft daartoe niet te zoeken naar melkemmers of een oud hondje op een stoel, zooals Tholen deed. Als men nu nog het Laatste Oordeel of Het Verbond der Edelen wil schilderen, dan is er natuurlijk inspiratie noodig, maar om een paar boomen met een huisje of een nat straatje weder te geven, wat heeft men daarvoor anders noodig dan de kunst van teekenen? In dien geest hoort men niet zelden spreken. Op elke tentoonstelling kan men opmerken, dat de menschen verbaasd zijn over de onder- | |
[pagina 242]
| |
Studieblad.
| |
[pagina 243]
| |
werpen, die de schilders en vooral de Hollandsche schilders gewoon zijn te kiezen. Voor degenen, die de heldere beschouwingen van den heer ter Meulen
De nettenknooper, naar eene houtskoolteekening.
in dit tijdschift en in ‘de Gids’ gelezen hebben, is het duidelijk genoeg, dat | |
[pagina 244]
| |
de verbazing van die menschen eenvoudig het gevolg is van de omstandigheid, dat zij enkel letten op het onderwerp, dat de schilder gekozen heeft en niet op datgene, waarom het dezen te doen was. Wij kunnen tot toelichting van de reproducties van Tholens werk naar onze meening niet beter doen dan op dit punt nog eens nader in te gaan. De muziek is eene veel meer populaire kunst dan de schilderkunst. Iedereen, die goede ooren heeft, gevoelt, dat de toonen in de verbindingen en verhoudingen, welke de componist weet te vinden, eene eigene schoonheid hebben.Avond, naar eene teekening.
Men vraagt niet naar het onderwerp van eene sonate of eene sinfonie; en waar men dat wel doet, zooals in eene opera of bij een lied, weet men toch, dat bij dezelfde woorden zeer verschillende muziek kan worden gemaakt en dat die muziek haar eigene waarde heeft. Een violist, die het concert van Mendelssohn speelt, brengt honderden in verrukking, zonder dat iemand vraagt, welk onderwerp de groote componist heeft behandeld. Het gevoel, het begrip, de fijnheid van den indruk zijn zeker verschillend bij de toehoorders, maar toch de macht der toonen wordt door allen gevoeld. Wel nu, gelijk er is eene schoonheid van geluiden, zoo is er eene schoonheid van kleuren en van lijnen. Deze schoonheid is niet zoo gemakkelijk te onderkennen als die der muziek, maar zij bestaat daarom toch evenzeer. Gelijk de | |
[pagina 245]
| |
opvolging van accoorden eene huivering door de leden kan doen gaan, zoo kan de verhouding van lijnen of kleuren op eene schilderij hem, die daarvoor gevoel heeft, in verrukking brengen. De schilderkunst is eene nabootsende kunst, maar de nabootsing is dan toch volstrekt niet mechanisch, zooals die der photografie. Alles komt aan op hetgeen de kunstenaar in de natuur weet te zien en op hetgeen hij daarvan weet te maken. En terwijl de componist beschikt over machtige middelen, over instrumenten, die schooner klanken voortbrengen, dan in de natuur vernomen worden, heeft de schilder geene andere middelen dan een plat stuk doek of papier en wat verf. Laat hij in zijn binnenste het schoonste schilderij hebben gedacht, hij moet het schitterende licht vertolken door doode kleurstoffen, de nergens eindigende ruimte
Scheveningen met sneeuw, naar eene schilderij.
besluiten binnen de wanden eener lijst. Er moet dus heel wat gebeuren, voordat een schoon kunstwerk tot stand komt. Het voornaamste is het eigenlijke onderwerp, dat is niet de stoffelijke dingen, die afgeschilderd worden, maar de combinatie van lijnen en lichtverhoudingen, die van die stoffelijke dingen iets moois maken. Zoo kan dan eene verzameling visschen, een lokaal met melkemmers even goed stof voor een kunstwerk bieden als een uitzicht, dat de menschen, die niet gewoon zijn te letten op de schoone verhoudingen van lijnen en lichttoonen, pittoresk noemen. Wat voor dezen schilderachtig is, is het dikwijls volstrekt niet voor den schilder. Bezien wij Tholen's schilderij, voorstellende een oud hondje op een stoel | |
[pagina 246]
| |
in een schildersatelier. Het is eigenlijk een leelijk hondje; de hondekooper geeft er niets voor; een suf, oud hondje. Maar dat hondje is met zijn witte haren een bron van licht. Die witte kleur steekt fraai af bij de verschillende kleuren der omgeving. Dat wit maakt om zoo te zeggen die kleuren. Gij hebt zoo'n hondje misschien honderdmaal gezien en zoudt zeker nooit gedacht hebben, dat het de moeite waard kon zijn het uit te schilderen. Moge Tholen u leeren hierover anders te denken. Het talent van den schilder vond
Studie.
in die witte vacht het middel tot eene verhouding van lichttinten, die, al zijn in de reproductie de eigenlijke kleuren vervallen, een sterken indruk maken. En laat ons nu eens zien naar die melkemmers. Ik vraag u, wat is onbeduidender dan een melkemmer? Het is, zou men zeggen, een zeer prozaisch voorwerp. Maar de schitterende koperen oppervlakte veroorzaakt een sterk lichteffect. Is het dus eigenlijk niet heel natuurlijk, dat het oog van den schilder getroffen werd door die verzameling tintelende lichten, die in dit lokaal verzameld waren? Hij werd door het accoord van deze koperen instrumenten geïnspireerd tot het maken van een teekening, waarvan het meesterschap zelfs in deze zwakke vertolking uitblinkt. Het schoone onderwerp is op voor- | |
[pagina 247]
| |
treffelijke wijze uitgevoerd. Bewonderenswaardig zijn de eenvoudige toetsen,
Melkinrichting, naar eene teekening.
waarmede het licht van het koper wordt uitgedrukt; men vergeet, als men Uitzicht op de heide, naar eene teekening.
| |
[pagina 248]
| |
de teekening zelve ziet, dat men slechts een stuk papier en wat waterverf voor zich heeft. Zoo blijkt, dat een schilder zeer goede redenen kan hebben om juist datgene te schilderen, waarvan de oppervlakkige toeschouwer het schoone niet begrijpt. Wij mogen aan allen, die belang stellen in kunst, dus den raad geven steeds te beproeven zich rekenschap te geven van hetgeen de schilder in zijn werk heeft willen geven. Heeft men met een goed kunstwerk te doen, dan zal dit niet zoo heel moeilijk zijn, mits men de kunst nadere met bescheidenheidEen Delftsche gracht, naar eene teekening.
en ontvankelijkheid en meer streve naar gemotiveerde bewondering dan naar het maken van opmerkingen, die moeten bewijzen dat men het eigenlijk nog veel beter weet dan de schilder zelf; opmerkingen die gewoonlijk aantoonen, dat men alleen oog heeft voor kleinigheden en niet in staat is het geheel te begrijpen. Het zal, na het gezegde, niet noodig zijn uit te weiden over elke der hier gereproduceerde schilderijen, teekeningen en schetsen. Wij willen den lezer niet vervelen met telkens herhaalde beschouwingen over elk dezer werken. Hij bezie ze liever zelf. Wel willen wij even wijzen op de veelzijdigheid van Tholen's talent. Er zijn schilders, die gaandeweg in het | |
[pagina 249]
| |
euvel vervallen van telkens met kleine wijzigingen te herhalen, wat zij eenmaal gegeven hebben. Dit is bij Tholen niet te vreezen. Hij is iemand van
Oud hondje, naar eene schilderij.
groote volharding en ziet er niet tegen op de moeilijkheden te overwinnen, die de beheersching van een nieuw onderwerp steeds medebrengt. Zoo zien | |
[pagina 250]
| |
wij hem bezig met allerlei gegevens; landschappen, stadsgezichten, binnenhuizen, het strand, de menschelijke figuur. En wij zien niet, dat hij in het eene genre zwakker werk levert dan in het andere. Niet minder voortreffelijk dan die melkinrichting, is dat zonnige grachtje te Delft en dat natte straatje te Scheveningen. Hoe goed is in deze beide werken de schoone stemming der natuur uitgedrukt! Na den regen, naar eene teekening.
Misschien zal de lezer mij hier toeroepen; wat spreekt gij van stemming! Volgens u komt alles aan op de verhoudingen der lijnen en tinten, die haar eigen schoonheid hebben. Wat hebben wij dan met stemmingen der natuur te maken? Wij komen zoo weder buiten het gebied der schilderkunst en op dat der poëzie. Hierop zouden wij dan willen antwoorden, dat wij, sprekende van schoone lijnen en kleuren, geenszins abstraheeren van de werkelijkheid. De stemmingen worden juist gevormd door de schoone lijnen en kleuren. Daar zij zichtbaar zijn, vallen zij wel degelijk binnen het gebied van den | |
[pagina 251]
| |
schilder. Wat wij bestrijden en afkeuren, is dat men het onderwerp van eene schilderij zoeke in hetgeen niet zichtbaar is; in gedachten, die wel door het schilderij opgewekt worden, maar toch daarin niet zijn uitgedrukt. Een voorbeeld zal het verschil ophelderen. Onlangs werd in eene courant gesproken van een schilderij, voorstellende twee hard rijdende ruiters. De titel was: Droüet en zijn knecht, Lodewijk XVI vervolgende. Die titel is, zouden wij meenen, de veroordeeling van den schilder. Want het kan tot de artistieke waarde van het stuk niet afdoen, of die ruiters Droüet of anders heeten en men kan onmogelijk zien, dat zij Lodewijk XVI vervolgen. De schilder trachtte
De IJsbrekers, naar eene schets.
door zijn titel te werken op de verbeelding van het publiek, maar als schilder mocht het hem enkel te doen zijn twee ruiters in de open lucht te schilderen. Maar als Tholen een avond schildert, dan zal het toch wel een verdienste zijn, als de stemming, die het zien van den avond opwekt en die juist gelegen is in de tinten en in den aanblik, overgegaan is in zijn werk. Wij hebben - gelijk ik zeide - niet te doen met abstracte lijnen en kleuren, maar met de werkelijkheid, en de opmerking en de wedergave van het karakteris- | |
[pagina 252]
| |
tieke der werkelijkheid is eene noodzakelijke voorwaarde van de schoonheid van het kunstwerk. Daarom laten wij ons het recht niet ontnemen om, waar wij b.v. Tholen's teekening van een landschap bij avond bewonderen, te zeggen, dat de rustige, stille stemming van den avond daarin op fijngevoelige wijze is uitgedrukt. Maar wel erkennen wij, dat de grenzen hier niet altijd gemakkelijk te trekken zijn. Indien een talentvol schilder eene vrouw schildert, zittende bij het ledikant, waarin het lijk van haar man ligt, dan kan de uitdrukking van bedroefdheid, welke zichtbaar is in de houding der vrouw en in de wijze, waarop zij het moede hoofd op de hand doet rusten, zeker onze bewondering opwekken, maar dan dringt zich toch de vraag op of de geheele geschiedenis van dien overleden man niet ligt buiten het gebied van den schilder. Hoe het zij, zeker is het dat men bij Tholen van een onartistiek streven om op de verbeelding der toeschouwers te werken geen spoor kan vinden. Wij mogen niet eindigen zonder een woord van waardeering aan het adres van de kunstenaars, die deze reproducties vervaardigd hebben. Al mogen zij lang niet volmaakt zijn, wij zijn dezen kunstenaars dank verschuldigd voor de wijze, waarop zij de lezers van dit tijdschrift in de gelegenheid stellen zich een denkbeeld te vormen van de verdiensten van verschillende onzer beste schilders.
X. | |
[pagina t.o. 252]
| |
Straat, naar eene schilderij, toebehoorende aan de firma E.J. van Wisselingh & Co. te Amsterdam.
|
|