| |
| |
| |
Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
VIII.
Herman Heijermans Jr. Dora Kremer, Drama in vier bedrijven, Amsterdam, H.J.W. Becht, 1893.
De auteur van dit drama heeft zeker talent van voorstellen - hij bezit beeldende kracht. In zijn drama Dora Kremer komt dit om den hoek gluren. Enkele figuren leven het leven der werkelijkheid. De dokter Roelofs is een zeer goed plattelandsdokter. De beide zeeofficieren zijn zeeofficieren. Daatje, de meid, is eene welgeslaagde type. Ik houd mij overtuigd, dat mevrouw Faassen - van Velzen bij de creatie van deze dienstboden-figuur een groot succes heeft gehad.
Dit alles is goed geslaagd. Maar de beeldende kracht van dezen schrijver gaat niet ver genoeg. Zijne hoofdpersonen zijn te oppervlakkig bewerkt. Volgens zijn plan moet Karel Kremer een ellendige gortenteller, een schraperig egoïst zijn. Om tot dit doel te komen brengt hij zoo schreeuwende kleuren aan, dat ons geloof aan de mogelijkheid van zulk een wezen begint te wankelen. Hem hangt een zakdoek uit den zak, om de meubelen te wrijven; hij verzoekt zijne vrouw, als er gasten zijn, ‘den waterketel recht te zetten’; hij maakt een gast opmerkzaam, dat hij ‘asch morst’; hij zegt, als Dora, zijne vrouw, ‘Ich weiss nicht was soil es bedeuten’ zingt, dat het ‘iets van 'n meissie is, dat zich kamt’, en dit gaat voortdurend zoo verder: de plus fort en plus fort.
De heer Heijermans heeft het zoo gewild. Doch de toehoorder of lezer, die naast dezen man eene zeer ontevreden vrouw ziet, en weet, dat bij hen aan huis een luitenant logeert, begrijpt al bij het eerste tooneel wat er volgen moet. Men verneemt uit de mond van Mevrouw Kremer, dat ze met haar man getrouwd is in de hoop, dat ze wel aan hem ‘wennen’ zou. Voor eene dame, die Dubois-Reymond, Haeckel Charcot en Darwin leest, is zulk eene daad toch wat al te onnoozel. De gevolgen van dit huwelijk zijn gemakkelijk te voorzien. Mevrouw Kremer gevoelt door hare lectuur buitengemeen duidelijk, dat ze ver boven haar kring uitmunt, dat ze ieder minacht, dat ze alleen nog een goed oog kan werpen op den luitenant, die bij haar logeert. Die luitenant heeft een mooien naam, Ferdinand, en was een vriend van Dora's overleden broer. Gemelde broer is bij eene nachtelijke patrouille in Atjeh gesneuveld aan de zijde van Ferdinand, en deze heeft vroeger in Den Haag Dora gekend. Om alle deze redenen is het begrijpelijk, dat Dora haar schraperigen man haat, en met Ferdinand wil vluchten.
Het kan niet ontkend worden, dat door deze schikking, geheel uit de vinding van den auteur voortvloeiend, de handeling van het stuk en de fatale afloop waarschijnlijk worden. Maar wat wordt er gewonnen bij de voorstelling van deze waarschijnlijke feiten op ons tooneel? We worden getuigen van een huiselijk drama, dat, hoe ook beschouwd, geene enkele dichterlijke zijde heeft. De hoofdpersoon, Dora Kremer, blijft ver van alle poëzie. Zij trouwt een vermogend man - niemand dwong haar - ze dacht, dat de liefde wel komen zou, dat ze aan
| |
| |
hem wennen zou; maar de liefde kwam niet... en ze vond zich zelve ‘misselijk’. En tot slot wil ze toonen, dat ze de wereld minacht, dat haar naam haar geheel onverschillig is, en verlaat het huis van Kremer om met den luitenant weg te loopen. Dit alles is wanhopig middelmatig van motiveering en voorstelling. Dora Kremer wordt geene heldin, al leest ze nog zooveel boeken over natuurwetenschap. - Zij mist het groote élan, dat heldinnen past. Hare eenige verdienste is, dat ze zich schaamt het brood te eten van den man, dien ze niet liefheeft. Indien zij groot gevoelde, zou zij juist in die dagelijksche vernedering de boete betaald hebben voor de lichtzinnige en speculatieve wijze, waarop zij haar huwelijk had aangegaan.
Het schijnt me - wellicht is het ook enkel schijn - dat Hedda Gabler niet geheel onschuldig is aan de weinig belangrijke lotgevallen van hare Nederlandsche zuster Dora Kremer. Maar waarom volgt de schrijver de problematische psychologie van een auteur als Ibsen? Deze bezit eene sterk uitgedrukte letterkundige individualiteit - maar hem na te volgen is niet ieders zaak.
De geschiedenis van Dora Kremer zou het best kunnen verteld worden in eene novelle, doch dan had de verteller zich een meester moeten toonen in de strengst realistische voorstelling van menschen en zaken. Het blijkt herhaaldelijk, dat zijn realisme nog niet heel ernstig gemeend is. Aan eene kleinigheid kan het blijken. Het eerste bedrijf begint met eene whistpartij. Bij die gelegenheid speelt een der heeren misère - en wordt er betaald met ‘winstjes’ - wordt er ‘gepast’ - zegt een der heeren: ‘ik ga mee!’ - wordt er ‘gevraagd’ - speelt men ‘solo of abondance’ - zelfs eens ‘misère ouverte’ - en ontstaat kabaal, omdat een der heeren ontkent, dat hij in eene kleur verzaakt heeft. Zulk eene zonderlinge whistpartij is zeker nooit gespeeld. Het schijnt wel, of de heeren een potpourri van alle kaartspelen hebben uitgevonden. Ze gebruiken de termen van boston, hombre en whist door elkander heen, zoodat niemand beslissen kan, wat er eigenlijk gespeeld wordt. Het krakeel over verzaken was geheel overbodig, men had eenvoudig de gemaakte slagen, die op de tafel lagen, om te keeren, dan zou het duidelijk blijken of er verzaakt was - ja dan neen!
Van de andere onnauwkeurigheden kies ik maar een enkel woord van den Indischen luitenant. Hij wisselt met mevrouw Kremer van gedachten over het vervelende en vulgaire van hun kring. Hij zegt: ‘De whisttafel hier - de koffieklatsch daar. Scyllus en Charibdus!’ Scyllus en Charibdus! Als de jongens van het gymnasium dat hooren, zal er gelachen worden. Homerus heeft van de Scylla een vrouwelijk zeemonster gemaakt, en hij deed het evengoed met de Charibdis.... zoodat het den luitenant niet vrij stond van beide vrouwelijke monsters, zij het ook uit galanterie, mannen te maken.
Als novelle - zeide ik - zou het verhaal van Dora Kremer's ongevallen misschien zijn te behandelen geweest. De groote meester van den realistisch-naturalistischen roman, Honoré de Balzac, heeft het getoond met Le lys dans la vallée, maar de liefde van mevrouw de Mortsauf voor Fréderic de Vandenesse is duizendmaal dichterlijker voorgesteld. - Zoo schreef Flaubert een roman over dezelfde stof in zijne Education Sentimentale, maar boeide door eene veel fijnere, diepere opvatting van het onderwerp. In elk geval waren hier letterkundige meesters als Balzac en Flaubert met meer vrucht te volgen geweest dan Ibsen.
Het onderwerp, door Herman Heyermans gekozen - de gehuwde vrouw, die haar man haat, om een minnaar aan te hangen - is door alle eeuwen en door schrijvers van allerlei natiën behandeld. Maar daarbij behoort altijd iets van het
| |
| |
Phaedra-motief te worden behouden. De souvereine passie moet hare slaven voortzweepen - en moet overwinnen, omdat Aphrodite het gebiedt, en Eroos het wil. En dit wordt in Dora Kremer volkomen gemist. Zoodra de luitenant maar even haar naam met aandoening uitspreekt, zegt ze ‘Geen sentimentaliteit’. Dit moge nu eene heel moderne mooiïgheid zijn, en naar de psychologie van Ibsen volkomen kunnen verklaard worden, Dora Kremer zelve wordt er een nog middelmatiger, nog antipathieker karakter door.
Zoo er hier wat uitvoeriger dan gewoonlijk over het drama Dora Kremer werd gesproken, het is, omdat de schrijver zijn stuk met eene zeer eigenaardige inleiding heeft voorzien. Hij beklaagt zich over de beoordeeling van zijn werk in de dagbladpers. Hij meent, dat er personaliteit in 't spel was. Hij heeft later zich gewroken door een stuk, quasi uit het Russisch vertaald, ten tooneele te brengen - en toen den lof verworven van hen, die Dora Kremer afkeurden. Of dit verschijnsel enkel te verklaren is uit partijdigheid tegen dezen auteur waag ik niet te beslissen, schoon ik evenmin ontkennen kan, dat zulk een feit in Nederland tot de mogelijkheden behoort. Dit is zeker, dat Dora Kremer niet onder de beste specimina onzer jongste tooneellitteratuur kan gerangschikt worden. De critiek had het recht de leemten van dit werk aan te toonen, maar was tevens verplicht het vele goede en juist gevoelde in menig tooneel te waardeeren. De jonge schrijver heeft talent, dat belooft, zoo hij niet in het doolhof der nevropathische moderniteit mocht komen te verdwalen. In het tweede bedrijf van Dora Kremer is een gesprek tusschen Dora en Dokter Roelofs, in het eerste tooneel van het derde bedrijf eene woordenwisseling tusschen Kremer en de oude dienstbode, die beide een klein succes op zich zelf mogen genoemd worden.
| |
In de Koffie. Oorspronkelijke Indidische roman, door J. Dermout. 2 dln. Amersfoort, G.J. Slothouwer (zonder jaartal, 1893).
‘Het pad, tot nu loopende door onbehagelijke glagah en alang-alang-strooken, had het bosch bereikt, en welkom was de koelte, die daarin heerschte. Links van den weg, die nu zachtkens de diepte inleidde, stond hoog, woest bosch, in eeuwenoude ongestoordheid; het onderhout een bosch op zich zelf vormende, als een tweede generatie van een reuzengeslacht; rechts eene steile helling, een afgrond, waarop geen boom had kunnen standhouden vanwege de ontelbare afschuivingen, die groote open plekken in het kreupelhout hadden gebroken, en waarlangs rijdende de Europeanen zich onwillekeurig op hun paard naar den binnenkant van den weg overbogen. Beneden rolde en viel het water van een vrij sterken bergstroom, leven aanbrengende als een solist in het eentonige orkest van het oerwoud.’
Een nieuw auteur, J. Dermout, heeft in zijn roman - die niet nader behoefde aangeduid te worden als oorspronkelijk en Indisch - door hem In de Koffie getiteld, herhaaldelijk dergelijke uitmuntende landschappen geschilderd. Als nieuwe bijdrage tot de Nederlandsch-Indische letterkunde dient: In de Koffie met blijdschap te worden begroet, vooral omdat de schrijver, even als Maurits (P.A. Daum), een zeer scherpen blik, eene vaste hand en een onmiskenbaar letterkundig talent bezit.
Dermout's roman heeft iets zeer bijzonders. In de eerste plaats is het een roman, en in de tweede, eene handleiding voor adspirant-koffieplanters. De koffie is de heldin van het boek. Het is volstrekt niet onwaarschijnlijk, dat men in deze maatschappij van koffieplanters uitsluitend en alleen over koffie handelt en van koffie spreekt. Mij gedenkt de goede
| |
| |
tijd, toen ik, voot meer dan dertig jaren geleden, eens een paar dagen op eene suikeronderneming in het Krawangsche mocht vertoeven. Wij reden des morgens door suikerrietvelden, en vernamen hoe het met den eersten aanleg gegaan was; wij spraken aan tafel over suiker-aanplant, wij bezichtigden des namiddags de loodsen, waarin de suiker in aarden potten stond te droogen. En des avonds in de voorgaanderij, terwijl de nachtwind koelte blies in 't ronde, en wij bijna zwijgend zaten te schommelen en te dampen, liep het gesprek nogmaals over suiker. Men werd niet moe altijd dezelfde stof te behandelen, omdat de suiker voor allen de levensquaestie was - en omdat de gedachtenwereld der heeren niet veel meer inhield.
De hoofdpersoon - held is hier moeilijk te zeggen - van Dermout's roman, is de koffieplanter Korman, die bij zijn eerste optreden onmiddellijk wordt aangeduid met het etiket: ‘Pas op den deze!’ Al wat er laags en wreeds in dit verhaal voorkomt, wordt door Korman bedreven. Naast hem staat zijn compagnon, zijn medeplanter, Messner, die in alles het tegendeel is van den pinteren gladakker. Er is in den opzet van dit verhaal, dat zonder eenige voorbereiding terstond met een paar woorden zegt Korman is een schurk en Messner een eerlijk man, iets cordaats, iets ongegeneerds, dat aan Thackeray's manier herinnert. Door het geheele werk heen blijven Korman en Messner getrouw aan de korte moreele diagnose van het begin. Maar beide personen nemen daarbij telkens in levenskracht toe. Ze worden altijd meer historisch, minder fantastisch. En al wat verder wordt medegedeeld over het leven dezer koffiemannen komt niet uit de verbeelding, maar uit de getrouwe studie naar het levend model. Alles is de heldere afspiegeling van jaren lange waarneming, alles verraadt studie en degelijkheid.
Zeer voortreffelijk zijn de beide vrouwenfiguren geslaagd: Li Nio en Zus, beiden Chineesche nonnaas, die als huishoudsters van Korman en Messner optreden. De verraderlijke, laaghartige manier, waarop de eerste Li dwingt zijne minnares te worden, is zoo sober mogelijk medegedeeld. Alles is met de bewonderenswaardigste beknoptheid, zelfs hier en daar met al te groote karigheid behandeld. Aan het slot van den roman volgen de dramatische gebeurtenissen snel op elkander - bijna te snel. Alleen zeer bedaarde en omzichtige lezers zullen kunnen navertellen, wat de auteur heeft bedoeld. Er blijft inderdaad wat raadselachtigs over, dat door eene conjectuur van den lezer moet worden opgelost.
Er zijn overal zeer knappe tafereelen te genieten. Vooral de koffieaanplant, de koffieoogst, een bandjir, een oproer onder de koelie's, de geheele geschiedenis van Li, als zij door Korman wordt weggezonden wegens zijn huwelijk met eene Europeesche dame - het zou moeilijk zijn te zeggen wat het meest op of het minst boeit. Misschien mag men den knappen auteur den raad geven, geen al te modern Hollandsch te schrijven - dus niet meer snappen voor begrijpen, inpikken, beroerd, bedonderd en dergelijke amerikanismen. Het naturalisme eischt niet, dat men de slang-termen van den dag naschrijft. Een auteur behoort altijd te waken, dat hij geen plaats afsta aan fatsoenlijke dieventaal. Men kan het realisme zoover drijven als men wil, maar toch altijd de grenzen tusschen goed Hollandsch en koffiehuispriet-praat in het oog houden. Het is te hopen, dat deze nieuwe schrijver, die zoo heugelijke beloften aflegde met dit eerste kunstwerk, ons niet al te lang late wachten op zijn tweede.
|
|