Uit de studeercel der redactie.
't Was heel vol aan 't station in Den Haag. Er kwam groote toevloed van reizigers voor den sneltrein naar Amsterdam, even vóór elf uur des voordenmiddags. Ik haastte mij met mijn pakje, maar werd opgehouden door een diep buigenden heer, die twee dames aan het portier van een coupé, eerste klasse, begroette.
- ‘Vous quittez la Haye, chère Madame?’
- ‘Oh non! Monsieur le Vicomte! Une simple visite à Amsterdam!’
Ik keek onwillekeurig op, want ik had de stem van mevrouw Van Aldersee vernomen, en zag, dat de buigende heer, die haastig wegtrippelde, veel geleek op den kaalhoofdigen Franschen diplomaat, Vicomte de Colombelle.
Daar mevrouw Van Aldersee mij had opgemerkt, groette ik beleefd, doch wilde mijn gezelschap niet opdringen. Maar de vroolijke, levenslustige dame wenkte mij, en riep:
- ‘Waar heen, amice?’
- ‘Naar Amsterdam! Ik moet bij eene redactievergadering tegenwoordig zijn!’
- ‘Houd ons gezelschap! We zijn er nog maar alleen!’ Terwijl ik mij beijverde aan dit verzoek te voldoen, begroette ik freule Emma van Brandwijck, de trouwe gezellin van mevrouw Van Aldersee. Er kwamen nog twee mij onbekende heeren met welgevulde ambtsportefeuilles in onzen coupé. De eene hield terstond zijn Handelsblad wijd uitgespreid voor zijn gezicht - de andere zette zijn hoed af, en viel in slaap.
Ik had intusschen gelegenheid voor mij zelven waar te nemen, dat mevrouw Van Aldersee maar altijd jonger scheen te worden, terwijl freule Emma, zonder er veel moeite voor te doen, mij bij iedere gelegenheid er bekoorlijker bleek uit te zien. Haar voorjaarstoilet van effen blauwgrijze stof kwam te voorschijn uit eene elegante cape met drie geplooide pelerines van helderbruin laken, die tot hare handen afdaalde. Het aangenaamst evenwel was het een blik op te vangen uit hare geestige donkere oogen ondanks zekere fiere strengheid, die haar kenmerkte, telkens als in den loop van het gesprek iets kwam, dat hare antipathie wekte. Maar des te zonniger was ook haar glimlach, wanneer ze hare volle instemming kon schenken met de denkbeelden, die ze hoorde uitspreken.
Mevrouw Van Aldersee vestigde haar blik op mijn pakket, dat ik met zekere verstrooidheid immer vast in den arm geklemd hield. Ze glimlachte, en wees mij op het netwerk boven mijn hoofd.
- ‘Misschien iets heel precieux's?’
- ‘O, neen, mevrouw! Vijf afleveringen van een Fransch weekschrift: La Revue Hebdomadaire! Ik had ze meegenomen voor lectuur!’
- ‘Revue Hebdomadaire - nooit hooren noemen! Is het iets interessants?’
- ‘Ja, mevrouw! Zola geeft er zijn laatsten Rougon-Macquart-roman in: Le docteur Pascal!’
- ‘Daar ben ik zeer nieuwsgierig naar!’ - riep freule Emma uit!’
- ‘Lieve Hemel, kind! Lees-je Zola?’
- ‘Somtijds, ja, mevrouw! Ik heb heel veel op met La Conquête de Plassans, met La faute de l'abbé Mouret, met Le Rêve, met Au bonheur des dames....’
- ‘Alle vier meesterstukken!’ - waagde ik in het midden te brengen.