| |
| |
| |
| |
Miss Mowcher
door Evo.
Ze stond voor een groote psyche en bekeek voor de duizendste maal misschien, oplettend haar verdraaid min figuurtje, maar als 't voor den eersten keer geweest was, had ze er niet verbitterder en teleurgestelder uit kunnen zien. Ze balde haar kleine vuisten tegen haar eigen beeld en stampvoette driftig op den grond.
‘Als ik Dora was, zou ik geen spiegel, ten minste niet zulk een groote, op mijn kamer willen hebben; die psyche zou me altijd ergeren’, placht Suze, Dora's oudste zuster te zeggen en ze had met genoegen den spiegel naar haar eigen kamer overgebracht, overtuigd, dat hij dan iets beters te weerkaatsen zou hebben.
Nu, hij ergerde Dora genoeg, maar toch gaf hij haar een bitter soort genot; ze wilde hem ten minste niet missen.
Wat had haar misvormd uiterlijk haar al veel leed berokkend! Ze beschouwde het als de bron van al haar ellende.
Haar vader was gestorven toen ze een paar maanden oud was, en op haar tweede jaar kreeg ze een stiefvader, die veel jonger was dan haar moeder en bekend stond, als student een heel vroolijk
| |
| |
leventje te hebben, geleid. Zijn vrienden, toen ze het hoorden, reciteerden:
'k Geloof hij kreeg een betrekking,
Ook nam hij een echtgenoot;
Ze blonk wel niet uit door schoonheid,
Maar haar inkomen, zei men, was groot.
Ze stierf evenwel kort na haar huwelijk, en de stiefvader hertrouwde met een mooi jong meisje. Ze hielden het kind bij zich en Dora zou geen kwaad lot hebben gehad, als ze niet zoo'n zwak stumpertje was geweest en in den loop der jaren vier gezonde mooie broertjes en zusjes had gekregen. Nu drong de gedachte zich al spoedig bij haar op, dat ze geduld werd, meer niet, en dat ze eigenlijk niemand op de wereld bezat, die zich om haar bekommerde. Haar moeder had al haar geld op haar dochtertje vast gezet, zoodat ze een groot fortuin bezat, maar, hoe zielsgraag had ze het willen opofferen, als ze er een goed gevormd lichaam voor in de plaats had kunnen krijgen.
Ze werd ‘Miss Mowcher’ genoemd, naar het miniatuur kapstertje uit David Copperfield en hoewel de gelijkenis in veel opzichten niet overweldigend was, degeen, die haar den bijnaam het eerst gegeven had, kon er zich op beroemen, dat die vlieger op was gegaan, want niet alleen haar huisgenooten, maar al haar kennissen spraken van ‘miss Mowcher’ en het ontbrak er nog maar aan dat ze haar als zoodanig toespraken. Iedereen was er zoo aan gewoon, dat niemand eigenlijk er meer aan dacht, dat 't een bespotting was, maar even als de spiegel, ergerde die naam Dora altijd opnieuw onuitsprekelijk.
Haar broers en zusters hielden niet van haar, niet omdat ze gebrekkig was, maar omdat ze van kind af lastig en onaangenaam was geweest. De gedachte: ‘ik ben toch maar een verschoppeling en niemand houdt van me’, maakte haar zoo, en nooit kwam het bij haar op, dat het voor een groot deel haar eigen schuld was. En toch klopte in het onoogelijke omhulsel een hart smachtend en hunkerend naar liefde en vele goede eigenschappen lagen er te verdorren als zaadkorrels, waar steeds de noordewind over heen strijkt en die wachten op zonneschijn en warmte om te ontkiemen.
Ze was dien dag zes en twintig jaar geworden en ze lachte bitter bij de gedachte hoe vreugdeloos de jaren voor haar voorbij gingen.
Zes en twintig! Ze wierp weêr een blik in den spiegel en de magere handjes klemden zich krampachtig ineen. Haar figuurtje gaf den indruk of ze veertien, en haar bleek gezicht of ze veertig jaar was. Het scheen wel of haar hoofd geheel weg zakte in de hooge smalle schoudertjes en haar rug, o haar rug! Haar oogen, het waren mooie, groote diepgrijze oogen, maar ontsierd door een altijd knorrige uitdrukking, vulden zich met tranen en ze beefde van ingehouden snikken. Toen keerde ze zich om en ging langzaam naar beneden.
Ze zette zich met een boek op de canapé. In de aangrenzende kamer klonken stemmen, maar ze had geen lust er heen te gaan. Het was gehoorig en
| |
| |
zonder veel moeite kon ze verstaan, wat er gesproken werd. Ze stelde gewoonlijk geen belang in de gesprekken van de anderen, maar zonder dat ze er bij dacht, luisterde ze, als dwong het noodlot er haar toe. Haar onverschilligheid maakte plaats voor belangstelling, het gesprek liep over haar.
‘Ma’ hoorde ze Johan een jongen van een jaar of twaalf met zijn schelle stem zeggen, ‘Ma, als miss Mowcher dood is, krijgen wij immers haar geld?’
‘Natuurlijk’ zei Mevrouw Peters.
Dora sprong op, liep zacht naar de tusschendeur en drong zich dicht tegen het hout aan, om geen woord te missen.
‘Zou ze lang leven?’
Zou ze lang leven?
‘Dat zullen wij hopen’ zei Suze's stem en ze liet de woorden volgen door een luiden spottenden lach.
‘Krijg ik dan een vélocipède als u rijk bent?’ vroeg de jongste weêr, ‘net zoo een als Piet Mulder er een heeft, Ma?’
‘Schreeuw toch zoo niet’ zei Suze ‘ze kan 't wel hooren.’
‘Ze is boven’ stelde Mevrouw hen gerust.
Dora had er genoeg van. Ze sloop onhoorbaar naar haar kamer met een boosaardige uitdrukking op haar flets gezichtje.
Ze was volstrekt niet gierig, ze droeg, vooral na den dood van Mijnheer Peters een ruim deel bij aan de inkomsten van haar zoogenaamde stiefmoeder en mogelijk daardoor had ze er nooit over gedacht, dat er op haar geld geaasd werd.
Nu werd haar dat akelig duidelijk.
Ze liep een paar malen nadenkend de kamer op en neêr, toen was haar besluit genomen.
Ze kleedde zich bevend van opgewondenheid en boosheid aan om uit te gaan, en verliet het huis. Ze verbeeldde zich anders altijd, dat alle mogelijke straatjongens haar uitlachten en nariepen, maar nu lette ze er niet op; ze had iets zeer gewichtigs in 't hoofd; ze ging naar haar notaris om haar testament te maken. Ze wilde haar stiefmoeder, zoo lang die leefde, een vaste
| |
| |
som doen uitkeeren en de rest vermaken aan wees, arm- en ziekehuizen.
Toen ze terugkeerde, stapte ze zoo parmantig als had ze een groot heldenstuk verricht en in haar oogen blonk iets triomfeerends.
Ze zou het een genot hebben gevonden haar huisgenooten, hetgeen ze gedaan had, in 't gezicht te slingeren, doch natuurlijk zweeg ze, maar voortaan smaakte ze bij elk hatelijk woord een zekere voldoening, bij de gedachte: van mijn geld krijg je niets; en bij elk vriendelijk woord fluisterde de booze stem haar in: 't is om 't geld, maar ze krijgen 't toch niet.
Ze voelde zich diep ongelukkig en een enkelen keer, dat haar beter ik boven kwam, snikte ze het uit, als ze alleen was, zich beschuldigend dat ze heel, heel slecht was.
Dora werd ziek, juist op een dag, dat er een groot feest zou zijn, ter eere van de koperen bruiloft van een der zusters van haar stiefmoeder.
Dora lag in een zware koorts en had in de geheele zaak niet de minste belangstelling getoond, maar toen ze het rijtuig hoorde wegrijden, overviel haar een gevoel van vreeselijke verlatenheid en een beklemmenden angst te zullen sterven, terwijl de anderen op een feest waren. Ze kon 't alleen niet uithouden en wilde juist opstaan en de meid roepen, toen de deur geopend werd en Emmi, haar jongste zuster, binnentrad in haar gewone daagsche japon.
Dora kreeg een gevoel van heerlijke rust.
‘Ben je niet naar de partij?’ vroeg ze verwonderd.
‘Ben je niet naar de partij?’
‘Wel neen, dacht je dan, dat er niemand bij je thuis bleef?’
Een oogenblik kwam de wensch bij Dora op, haar bonzend vermoeid hoofd tegen Emmi's schouder te leggen en haar woorden van innige dankbaarheid toe te fluisteren, maar de booze stem blies haar in: ‘Natuurlijk had ze om de een of andere reden geen zin om te gaan, anders zou ze je wel laten liggen, hoe eerder je dood gaat, hoe liever ze 't immers hebben!’ En miss Mowcher keerde zich knorrig om, met haar gezicht naar den muur.
Emmi was nooit onaardig tegen haar en Dora zou veel van haar gehouden hebben, als de afgunst er niet bij in 't spel was geweest.
| |
| |
Emmi was achttien jaar en zag er zoo lief en frisch uit als een rozeknop. De blauwe oogen keken zoo onschuldig en gelukkig de wereld in, het sierlijke figuurtje bewoog zich zoo bevallig. Dora voelde het groote contrast tusschen hen beiden en dit maakte, dat ze ook Emmi niet verdragen kon.
Deze zette zich met een boek aan de tafel nauwkeurig oplettend of de zieke ook iets noodig had en Dora worstelde den geheelen avond met de koorts en den argwaan, die haar omstrikte, zoodra de dankbaarheid de bovenhand trachtte te krijgen.
Eindelijk viel ze in een sluimering, waaruit ze ontwaakte door de thuiskomst van de familie. Suze kwam op de kamer en de meisjes dachten, dat ze sliep. Suze vertelde het een en ander van de partij toen zei ze:
‘Nu je hebt veel gemist; Henri Dupont was er, hij keek erg sip toen hij hoorde, dat je niet kwam.’
Dora zag hoe een donker rood Emmi's gezicht overdekte.
‘Kleur maar niet zoo. Heb je nu geen spijt?’ vroeg de ander plagend.
‘Neen’ zei Emmi zacht ‘ik zou toch geen pleizier hebben gehad; verbeeldt je, dat je zelf eens ziek was en ze lieten je alleen liggen.’
‘Nonsens’ zei Suze.
Toen ze naar haar kamer gegaan waren, barstte Dora in tranen uit.
Dus 't was werkelijk een opoffering geweest van Emmi en dat voor haar! Er was dus iemand op de wereld, die iets voor haar over had.
Als Emmi er op 't oogenblik geweest was, zou ze haar overstelpt hebben met dankbetuigingen. Den volgenden morgen evenwel, was ze er verlegen meê en bedankte Emmi stijf en gedwongen. Maar die avond liet een weldadigen invloed achter; ze was niet meer zoo verbitterd en toen ze hersteld was, vergat ze wel eens een enkelen keer te denken, dat de wereld in 't algemeen en haar familie in 't bizonder geschapen waren, om haar te plagen.
Op een avond hoorde ze bezoek komen en toen ze binnentrad werd haar een knappe slanke officier voorgesteld: Henri Dupont. Hij boog beleefd en haastte zich een stoel voor haar te krijgen.
Dora hield niet van vreemden, ze verbeeldde zich altijd, dat de menschen haar uitlachten, maar Henri Dupont had een ernstig, droefgeestig gezicht, dat onweêrstaanbaar aantrok en dat zoo weinig aan spotten deed denken, dat Dora niets geen verlegenheid voelde. Ze zat hem maar steeds met haar groote oogen aan te kijken en met stille verrukking te luisteren naar zijne welluidende stem.
Dien avond zat ze op haar kamer lang te mijmeren; ze stelde zich voor, dat ze er anders uitzag, zooals Emmi bij voorbeeld, en dat die knappe officier heel dikwijls kwam en dan naast haar ging zitten en tot haar sprak, en hoe die stem in haar oor ruischte als liefelijke geheimzinnige muziek, die al haar zenuwen deed trillen en haar bloed onstuimig deed jagen; en ze mijmerde voort - voort - en in haar hart kwam een groote vreugde.
Ze zat tegenover den spiegel en als in een droom rustte haar blik op een ineengedoken figuurtje en een leelijk van opgewondenheid roodgekleurd gezicht,
| |
| |
en plotseling voer haar een rilling door de leden, want ze kwam tot besef, dat smart de koude werkelijkheid was en geluk de droom; en toen ieder in huis lang sliep, zat ze nog op dezelfde plaats het leven te verwenschen als een helsche pijniging, slechts één wensch koesterende: spoedig te sterven.
Henri en Emmi hadden zich verloofd. Het werd bespottelijk gevonden; hun kennissen spraken lachend van vergulden armoê en t'huis maakte de oudste broer, een pedante gymnasiast, de wijsgeerige opmerking, dat ze 't zeker een gezellig idee vonden samen honger te lijden.
Zijn eigen doodvonnis onderteekenen.
Nu hongerlijden was wat heel kras, maar dat 't eigenlijk onmogelijk was op zoo'n klein traktement te trouwen, dat moesten ze toegeven.
En toch - ze hadden er niet toe kunnen besluiten hun heerlijke jonge liefde op te offeren aan geld. Ze zouden zuinig zijn, sparen, wachten; in 't begin
| |
| |
scheen alles hen mogelijk toe, als ze slechts elkaâr niet behoefden op te geven. Maar toen er eenigen tijd verloopen was, begon Henri er weêr ernstiger uit te zien en al Emmi's vroolijkheid was dikwijls niet in staat de wolk te verdrijven.
Hij beschuldigde zich dat hij Emmi aan zich verbonden had zonder haar een behoorlijk te huis aan te kunnen bieden. Moest hij haar niet de vrijheid teruggeven en haar de kans laten op een gelukkiger lot? Telkens nam hij zich voor hun engagement te verbreken, maar altijd stelde hij het weêr uit; het was zoo goed als zijn eigen doodvonnis onderteekenen.
Maar eindelijk schreef hij haar een brief, die een eind aan alles zou maken.
Hij dacht dat ze hem nog nauwelijks ontvangen had, toen Johan met veel lawaai de trap op kwam stormen en hem een briefje van zijn zuster bracht waarin alleen stond: ‘Wil je even bij mij komen van avond?’
‘Nu wat moet ik zeggen?’ vroeg Johan terwijl hij Henri's sabel omgespte en toen al zwaaiende met de ontbloote sabel door de kamer stapte.
Henri ontnam den jongen ongeduldig het gevaarlijke speelgoed, zette zijn uniformpet op en duwde Johan onzacht de deur uit. ‘Vooruit, ik zal zelf wel antwoord brengen.’
Toen hij bij Emmi binnen kwam, trok ze hem zonder te spreken naar zich toe, legde haar handen op zijn schouders en keek hem eenige oogenblikken onderzoekend in de oogen, waarin ze zoo goed geleerd had te lezen; toen zei ze op den brief die op tafel lag wijzend:
‘Meen je dat Henri?’
‘Kind 't kan niet anders.’
‘Houdt je nog altijd even veel van me als vroeger?’
‘O Emmi, daar twijfel je toch niet aan?’
‘Dus is 't alleen om mijnentwil?’
Een gevoel van wanhoop kwam over hem, het viel zooveel moeielijker aan scheiding te denken, met het dierbare gezichtje zoo vlak bij hem. Ze schudde hem zacht heen en weêr, toen hij geen antwoord gaf; al de ernst verdween van haar gelaat, een vroolijke lach krulde haar lippen, zoodat haar witte tanden hem tegenblonken.
‘Is het alleen om mij?’ vroeg ze nog eens.
Hij knikte toestemmend.
Toen liet ze hem los, verscheurde den brief in ontelbare kleine stukjes, nam een handvol snippers en wierp die lachend in zijn gezicht.
‘Flinke soldaten laten elkaâr nooit in den steek en sterven liever dan de wapens neêr te leggen. Nu weet je hoe ik er over denk.’
Ze hadden een lang gesprek. Emmi deed de bezwaren, die Henri bergen hadden toegeschenen, inkrimpen tot heuveltjes, door haar optimistische beschouwingen en het eind was, dat ze besloten de keten nog wat langer voort te sleepen, zooals Emmi theatraal aanmerkte.
Er gingen weêr een paar maanden voorbij; Henri dacht er niet meer over hun verloving te verbreken, maar hij was er tevens van overtuigd,
| |
| |
dat 't zoo niet kon blijven, en op een middag dat Dora van een wandeling t'huis kwam, vond ze Emmi alleen in de kamer snikkend of haar hart zou breken.
‘Wat mankeert jou?’ vroeg ze niet heel vriendelijk.
‘O Dora, Henri wil weg, naar Indië, al heel gauw en ik moet hier blijven; hij kan ruilen met een vriend en hij is er niet van af te brengen. Het zal ook wel het beste zijn, maar ik vind 't zoo vreeselijk!’ En de woorden werden gevolgd door een nieuwen tranenvloed.
Dora werd een antwoord bespaard, want mevrouw Peters kwam binnen en nam Emmi in beslag.
Dora sloop weg en toen ze alleen was, kwam er een leelijk gevoel van ‘Schadenfreude’ in haar hart.
Zoo, nu had zij dan ook eens verdriet, waarom zou ze ook niet eens ongelukkig zijn! Wat gaf Emmi nu haar mooie gezicht en rechte figuur, nu kon ze haar, de bespotte miss Mowcher eens benijden, die bezat dan toch iets wat zij miste en noodig had - geld.
Dora lachte. Daar hoorde ze Emmi naar boven komen; ze luisterde en even later hoorde ze op de kamer naast de hare een zacht kreunen.
Ze hield de handen voor haar ooren, het klonk zoo akelig, en het was als zag ze even als straks, Emmi's anders zoo zonnig gezichtje, nu bleek en beschreid en als keken de blauwe oogen haar weêr zoo diep bedroefd aan.
‘Ach wat! Net goed!’
Ze liep naar 't raam en keek naar buiten, maar het beeld van haar zusje wilde niet wijken.
Wat was Emmi altijd goed voor haar, nooit werd ze boos, hoe onvriendelijk zij zelf ook was. Maar 't is ook wel gemakkelijk goed te zijn als iedereen van je houdt en je bent gelukkig.
Dora streed zoo hard ze kon om 't goede in haar niet de bovenhand te doen krijgen, maar 't gelukte al minder en minder, de booze stem werd steeds zwakker. Als Emmi eens ziek werd van verdriet!
Daar vlogen haar gedachten naar dien avond, toen ze zelf ziek was en Emmi thuis was gebleven. Haar oogen vulden zich met tranen en meer dan ooit meende ze het, toen ze half luid zei: ‘Wat ben ik toch slecht!’
Toen dacht ze aan Henri; ze had nooit anders dan welwillendheid van hem ondervonden, hij was tegen haar altijd even beleefd, even hartelijk als tegen Suze; ze hield zooveel van hem, misschien wel even veel als Emmi.
En moesten die twee nu ongelukkig zijn om een beetje geld! Hoe gemakkelijk waren ze te helpen; het denkbeeld vatte post bij Dora en wat ze ook deed, het liet zich niet verdrijven. Ze liep onrustig heen en weêr, ze had een gevoel, of ze het wel en weê van twee menschen in haar hand had. Zij had zooveel geld, het kon zoo gemakkelijk geschikt worden. Hoe meer ze er over dacht, hoe aanlokkender het haar toescheen. En het goede voornemen verdreef het bittere uit haar ziel, en een gelukkig gevoel drong zacht naar binnen.
| |
| |
Maar nu kwam de groote moeielijkheid; zouden ze het willen aannemen en hoe zou ze het aanbieden. Allerlei plannen kwamen bij Dora op, maar ze verwierp ze weer even snel en ze kwam tot 't besel, dat 't nog niet zoo eenvoudig was, als 't wel leek. Wat moest ze doen? Er met hen over spreken en de edelmoedige spelen, ze begreep, dat dit haar al heel slecht zou afgaan. En bovendien ze zouden te trotsch zijn, daar was ze zeker van. Henri zou er voor bedanken ieder jaar een gunst van iemand te moeten aannemen en veel liever naar Indië gaan en zich zelf helpen. Neen ze moesten voor een ‘fait accompli’ staan en met één keer geholpen zijn. Dora peinsde en peinsde, totdat ze op eens een ingeving kreeg. Het was de eerste December en pas over een week moest hij beslissen. Nu wist ze raad.
Ze was dien dag buitengewoon vroolijk en dat waren de huisgenooten niet van haar gewend, zoodat de gymnasiast die veel van Emmi hield, zijn vuisten achter haar balde toen ze de kamer verliet en boos zei:
‘Wat is miss Mowcher toch een venijnige spin, ze is altijd blij als een ander verdriet heeft.’
Het was Sint-Nicolaas-avond en hoewel er de vorige dagen een sombere mist over alles had gehangen, voor 't oogenblik was die opgetrokken en heerschte er groote vroolijkheid in de huiskamer van Mevrouw Peters.
Het stroomde pakjes, en bergen papier en hooi, dooreen gemengd met doozen en manden gaven een echt Sint-Nicolaasachtig aanzien.
Dora alleen was heel stil, iedere keer dat er gescheld werd, begon ze te beven en klopte haar hart sneller. Eindelijk overhandigde de meid een haar welbekend pakje van Henri. Als 't een dynamietpatroon had bevat, had ze zich niet naarder en zenuwachtiger kunnen voelen, maar gelukkig lette niemand op haar.
‘Voor ons samen, dat is gewichtig Em,’ zei Henri, ‘wie moet 't open maken?’
Lachend kibbelden ze er een poosje over, toen begon Henri langzaam het touwtje te ontknoopen.
‘Wat een vreeselijke man ben je, knip 't toch door.’
‘Neen’, zei hij plagend, veel te jammer van 't mooie touwtje.’
‘Wacht daar staat iets op, zeker een vers,’ zei Johan, die over hun schouders keek.
Maar al de vroolijkheid week plotseling van Emmi's gezicht want ze las:
‘Iets om Henri's vertrek naar Indië onnoodig te maken.’
‘Wie heeft de flauwe aardigheid gehad, daar een grap van te maken?’ zei ze boos haar broertjes aanziende ‘maak 't niet open Henri.’
Maar hij was al bezig en uitte een kreet van verrassing.
‘Groote Hemel! 't zijn effecten’ zei hij ademloos.
| |
| |
‘Nu dat zullen wel nagemaakte zijn’ veronderstelde Suze.
‘Neen, waarachtig niet’, zei Henri ‘'t zijn echte.’
Even heerschte er een doodelijke stilte, toen begonnen allen tegelijk te praten.
‘Ik ben nog nooit een effect rijk geweest’ zei Henri.
‘Ik ook niet’ lachte Emmi, ‘maar hoe is 't mogelijk, je hebt nooit verteld, dat je een erfoom of zoo iets had.’
Groote hemel! 't zijn effecten.
‘Dien heb ik ook niet, en ik heb met geen mensch over 't plan gesproken, niemand weet er van, dan de familie hier en mijn vriend met wien ik ruilen zou.
Daar viel Emmi's oog op een in elkaâr gedoken, doodsbleek persoontje. Ze sprong op.
‘Dora weet jij er iets van?’
| |
| |
Maar Dora stond op en vluchtte naar haar eigen kamer, doch Henri en Emmi volgden haar en traden zonder plichtplegingen binnen.
Emmi draaide het gas op en zag Dora als een schuldige in den hoek van de kamer staan. Ze trok haar naar zich toe en zei met een trilling in haar stem: ‘O Dora hoe lief, hoe edelmoedig, maar dat kunnen we niet van je aannemen.’
‘We zullen het nooit vergeten, maar Emmi heeft gelijk, dat kan niet’ begon Henri. Maar Dora viel hem in de rede.
‘Heb ik 't niet gedacht, dat je me dat verdriet zoudt aandoen. Waarom mag ik nu niet ten minste één keer in mijn leven iemand gelukkig maken. Wat moet ik met al dat geld doen, ik houd meer dan genoeg over. Waarom moet je nu zoo trotsch zijn en toch naar Indië gaan en je allerlei naars op den hals halen zonder dat 't noodig is. Als ik dood was, zou je zonder eenig bezwaar mijn geld aannemen, waarom nu niet terwijl ik leef? Het is heusch niet meer dan voldoende om te kunnen trouwen, je moet 't houden; ik neem 't niet weêr terug, en als je 't niet hebben wilt, moet je maar zien wat je er meê doet, maar ik bedank er voor.’
Dora was bepaald welsprekend geworden, haar groote oogen schitterden, en ze vouwde smeekend haar witte handjes.
Het jonge paar keek eerst Dora aan en toen elkaar; er was iets in den toon waarop Dora sprak, dat hen trof en dat een weigering onmogelijk maakte. Zwijgend kusten ze haar en toen Dora de innige vreugde op beider gelaat zag, voelde ze zich meer dan beloond
Toen miss Mowcher dien nacht te bed lag, was ze voor 't eerst tevreden met zich zelf en met de wereld Zoo geheel en al troosteloos was 't menschelijk bestaan en ook het hare toch niet; 't was of een goede geest haar 't middel had ingefluisterd een andere, vriendelijker blik op 't leven te krijgen en toen ze insliep, had ze een besluit genomen, dat heel jammer was voor de arme- wees- en ziekehuizen, maar dat toch zeer velen ten zege zou zijn.
|
|