Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 553]
| |
Nederlandsche Verzen en Nederlandsch Proza.
| |
[pagina 554]
| |
Karakter door J.B. Meerkerk. 2 deelen. Nijmegen, H.C.A. Thieme - Amsterdam, Loman & Funke, zonder jaartal (1893).De auteur van Helena Bixs (1891)Ga naar voetnoot1) heeft onder bovenstaanden titel een nieuwen roman geschreven. Eene enkele familie uit Gorkum levert hem de stof, alsof hij met Juvenalis beweerde: ‘humanes mores nosse volenti sufficit una domus....’ De bankier Ross Wickel, zijne vrouw, zijn zoon en twee dochters spelen de hoofdrollen. Dan treedt nog een schilder op, Eekelaers, die met de oudste dochter Nora trouwt, van deze scheidt, en bij het slot zijn leven verbindt aan de jongste dochter Emma. Voorts komen een paar vrienden van Emma op het tooneel - de notaris Van den Wyngaerdt van Brummen, en zijne vrouw Lize; eindelijk een oud-officier van het Zweedsche leger, Strömkarl. Die Zweedsche officier heeft de beide Hollandsche familiën te Wiesbaden leeren kennen - en dient overigens aan den auteur om bij verschillende gelegenheden te doen uitkomen, dat, wanneer Strömkarl Zweedsche verzen voordraagt, de heer Meerkerk ze heel vlug in zijne moedertaal vertolkt. En daar al onze Nederlandsche romanschrijvers het niet even ver in liet Zweedsch gebracht hebben, is dit zeker eene belangrijke zaak. Wat nu het geheele karakter van ‘Karakter’ betreft, de auteur heeft zich zijne taak van kunstenaar heel gemakkelijk gemaakt. Hij verdeelt de familie Ross Wickel in drie rubrieken: de slechten zijn de bankier en zijne oudste dochter Nora, de nobelen zijn de zoon Ary en de jongste dochter Emma. Eene lijdzame, brave huismoeder, naar de meening van den schrijver zeer getrouw aan hare plichten en aan hare bekrompen beginselen van christelijke zedeleer, maakt eene derde rubriek uit. Een schurk, een dwingeland, een huichelaar, een ellendeling van de ergste soort, is de bankier. Zijne voornaamste wandaden zijn: zijn huwelijk, eene speculatie op het geld zijner aanstaande; zijne meening, dat huwelijksliefde bestaat in samen thee te drinken; zijn knorrige, bulderende toon in den huiselijken kring - en eindelijk zijne hoofdfout is, dat hij liberaal en praktisch verstandig is. Liberaal beteekent hier de politieke zienswijzen, die Thorbecke als leidsman huldigt. Zijne echtgenoote zou eene volkomen edele figuur zijn door hare onderwerping, hare dienende liefde, hare verdraagzaamheid, maar zij is streng christelijk godsdienstig, en vindt het berispelijk, dat hare jongste dochter Emma liefde opvat voor den echtgenoot van hare oudste dochter Nora. Zonder zooveel bekrompenheid, zou de auteur zeker vrijwat meer licht op deze door hare goedheid bijna karakterlooze vrouw hebben doen schijnen. Zij vertegenwoordigt de nog altijd talrijke klasse van fatsoenlijke vrouwen uit de hoogste standen, die godsdienst en moraal niet kunnen scheiden, en in een geheel leven van zelfverloochening rust vinden te midden van grievende rampen. De zoon Ary is nobel, omdat hij modern radicaal is, omdat hij veel hart heeft voor de ‘sociale quaestie’, omdat hij niet weet, wat hij wil, omdat hij zijn vader in alles tegenspreekt, en ten slotte te Amsterdam zich als advokaat aan de ‘volkszaak’ wil wijden. Minder consequent in deze figuur is, dat hij ten slotte der sociaal-democratie den rug wendt, omdat zijn ‘gezond verstand’ hem waarschuwt tegen het ijveren der volksophitsers. Het is bijna onbegrijpelijk, dat de auteur zulk eene opwelling van verstandigheid bij dit nobel jongmensch doet plaats grijpen - want hij verliest er misschien zijne noblesse bij. | |
[pagina 555]
| |
Emma is ook zeer nobel, omdat zij in alles met Ary overeenstemt, en sterk tegen haar vader en Nora gekant is. Later blijkt hare noblesse ook uit de vurige liefde, die zij den schilder Eekelaers toedraagt, vóór, tijdens en na zijn huwelijk met hare zuster Nora. Het is duidelijk, dat men hier te doen heeft met een schrijver, die eene geheel onvoldoende studie van de werkelijkheid heeft gemaakt, en zijne modellen alleen in hun oppervlakkigen verschijningsvorm heeft gegrepen - of wel met een auteur, die zijne personen in het leven roept, om als vertegenwoordigers van een bepaald begrip op te treden - de bankier als representant van een ouderwetsch verfoeielijk liberalisme; zijne vrouw, de oud-Hollandsche brave, christelijke, maar bekrompen huismoeder voorstellend; zijn zoon als woordvoerder van een modern, hoogst nevelachtig radicalisme, dat aller bewondering zal wegdragen; de oudste dochter, als de ijdeltuit, die naar haar vader aardt, en geene enkele geniale gedachte kan begrijpen; de jongste, als de geestverwante van haar broeder, die de liefde van een groot schilder verdient. In de voorstelling van den schilder Eekelaers heeft de heer Meerkerk zijn best gedaan zijn eigen ideaal van een modern kunstenaar te belichamen. In de eerste plaats wil deze schilder ‘hooge kunst, waar de wereld van omvalt’ (I, 926). Hij maakt er evenwel zijne conditiën bij. Zal hij goed schilderen, dan moet hij onthaald worden op ‘fijne (kostbare) spijzen, fijne (uitgezochte) schotels, keurig gediend, vriendelijk toegereikt (bij den maaltijd).’ En dan eischt hij ‘een prachtig atelier, heel ver van de stad, in een bosch, ver van de menschen - met kamers er om heen, wel drie, vier kamers en vestibules, eer men bij het atelier kwam. En dan zou er een engel om (hem) heen moeten zweven, die alles verdroeg van (hem), die alle gebreken vergaf, en die (hem) langzaam vervormde en veredelde’ (I, 227). Merci, du peu! Met zulke eischen valt het gemakkelijk luiheid, gemelijkheid, en verwatenheid te maskeren - gelukkig, dat de kunstenaars van Gods genade zich wel met wat minder tevreden stellen. In het begin van het boek trouwt Eekelaers met Nora, de dochter van den rijken bankier, om een mooi atelier te kunnen betrekken - een stap, die hem geheel op hetzelfde standpunt plaatst als dat van den diep verachtelijken bankier, die op het fortuin van zijne aanstaande vrouw speculeert, en huwt, om gezellig samen thee te drinken. Voor den auteur heeft deze inconsequentie geen bezwaar. Wat een liberaal bankier doet, is altijd verachtelijk, maar een schilder, die ‘hooge kunst wil, waar de wereld van omvalt,’ mag wel eenige moreele potjes breken. De schilder Eekelaers is zelden aan het werk, loopt leeg op en neer in zijn atelier, en, als Nora hem verlaat, zwerft hij door Duitschland en Italië. Hij schildert te hooi en te gras in allerlei afwijkende genres, portretten, landschappen, zeegezichten. Hij bestaat gewoonlijk van het geld, hem door den ‘middelmatigen’ notaris Van den Wyngaerdt gezonden, - het geheele boek door een klaplooper, een mangeur de blanc, als de Parijzenaars zeggen, een écornifleur, als Jules Renard spreekt. Wel erkent de heer Meerkerk, dat Eekelaers zijne ‘zwakheden’ heeft (II, 86), maar de genieën zijn nu eenmaal zoo. Uit alles blijkt, dat deze auteur in zeer vele opzichten een bewonderaar van E. Douwes Dekker is. Zelfs schijnt Eekelaers een schilder met de pretentiën en idiosyncrasieën van Multatuli. Ook in de opvatting der grondgedachte van zijne schepping gaat de heer Meerkerk uit van beginselen, in de school van Multatuli opgedaan. De slechte Nora - die later zelfs eene poos als bekeerling bij de exercitieën van het Heilsleger optreedt - was geene geschikte vrouw voor den genialen Eekelaers, maar, de sympathieke | |
[pagina 556]
| |
Emma, hare zuster, moest het worden. Dat een gescheiden echtgenoot hertrouwt met de zuster zijner eerste vrouw, ondanks het verzet der ouders - dat er nu twee mevrouwen Eekelaers bestaan, die zusters zijn, schijnt in geen enkel opzicht aanstootelijk bij den heer Meerkerk. Emma had Eekelaers lief, dat was haar ‘goddelijk recht’ (II, 87), alleen ‘domheid en kleinzieligheid’ zouden aanmerkingen maken op haar huwelijk. Dat kwam, omdat de ‘maatschappij’ door de ‘mannen’ is ‘gemaakt’ - o, hoe zal Mina Kruseman juichen! - ‘Het leven kan geen ander doel hebben dan gelukkig zijn’ (II, 88) - dus moesten Eekelaers en Emma vereenigd worden. Alle wetten of gebruiken, die dit beletten, deugen niet! De heele maatschappij berust op verkeerde wetten - en dus moet niet de wet, de moraal, beslissen, maar alleen het gevoel. En juist de geniale man, Multatuli of Eekelaers-Meerkerk, schrijft de wetten voor, die zijn hoog gevoel hem aangeeft. Zoo alleen zal er licht ontstaan in het leven. Zulk een bodemloos en oppervlakkig subjectivisme, hier opnieuw gepredikt, kan in de ernstige laatste jaren dezer eeuw niet genoeg worden op de kaak gesteld. Het schijnt overbodig te wijzen op de velerlei sophismen, die in deze oppervlakkige redeneering om den hoek gluren. En juist de oppervlakkigheid in karakterteekening, in wereldbeschouwing en wijsbegeerte van dezen schrijver, ontnemen zijne schepping die hooge letterkundige waarde, waardoor een boek blijft leven. De oppervlakkigheid blijkt overigens uit tal van kleine bijzonderheden. Het verhaal grijpt plaats in 1885 en 1886, maar de auteur citeert het boek van A.J. over J.A. Alberdingk Thijm, dat eerst in de laatste jaren is verschenen (I, 13), en maakt melding van de schilderij Lebensmüden, dat nauwelijks vier of vijf jaar oud is. Elders verwisselt hij de namen van Eekelaers en Nora, zoodat de volzin volkomen onverstaanbaar wordt. Hij zegt: ‘Het eenige, wat Eekelaers behoefde was juist dit leven van visites en soupeetjes’ (I, 45). Het is duidelijk, dat hier niet de man, maar de vrouw bedoeld wordt, doch de lezer, die zich houdt aan wat er geschreven staat, raakt geheel op den dwaalweg. De stijl onderscheidt zich door losheid en stijfheid in gelijke mate. Stijf zijn de dikwijls herhaalde woorden: gereed (klaar), omgeving (kring), reeds (al), slechts (maar), wellicht (misschien), musiceeren, gemeubileerd, buitenland, en nog veel meer. Los daarentegen, en volkomen smakeloos, zijn uitdrukkingen als: ‘'t Is verdomd’ en: ‘Ik verdom het’ (II, 157), als: ‘'t Is de pennewaard’ (I, 13), als: ‘Ik ken mijn eigen’ (I, 226), voorts het kelderduffe woord: warempel, dat gestaag terugkomt, prakkezeeren, er op tegen hebben, atjuus - dit laatste als afscheidsgroet van Ary tot Nora. Of de roman Karakter de voorkeur verdient boven Helena Bixs? Dit valt moeilijk uit te maken. In den laatsten kwamen ten minste eenige zeer welgeslaagde tafereelen uit het Europeesche leven op Java, die hier door niets worden opgewogen, want de teekening van het Leger des Heils is te middelmatig, om daarvoor in aanmerking te komen. Het beste gedeelte van dit werk schuilt in de schildering van het echtpaar Van den Wyngaerdt. De verhouding van dezen man tot deze vrouw is met zeer waardeerbaar talent opgevat. 't Is evenwel te bejammeren, dat de auteur beter slaagt in de voorstelling van personen, die hij zelf ‘middelmatig’ noemt, dan in die zijner hoog ideale en geniale helden. |
|