Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 445]
| |
Uit de studeercel der redactie.Maandag, 5 Maart 1893, stierf te Parijs, Rue Cassette, No. 23, Hippolyte Taine. Eerst Renan, nu Taine - de Fransche wetenschap, de Fransche letteren konden geen zwaardere verliezen lijden! Niet alleen de Fransche, de geheele beschaafde wereld verliest in Taine een man van de zeldzaamste geestkracht. Een scherp navorscher, een helder denker, een uitnemend stylist, waren in hem op het nauwst verbonden. Het ongemeene in zijn arbeid was, dat hij licht ontstak, dat hij zijn lezers tot denken aanleiding gaf, dat hij door zijn wegsleepend betoog of veroverde of bekeerde. Zijn dood treft te smartelijker, omdat met hem een der geniaalste voorstanders der empirisch-realistische-wijsbegeerte verdwijnt. Taine was opgevoed in de school van Auguste Comte. Hij meende tot het wezen der dingen te kunnen doordringen langs den weg der geduldige waarneming - de koninklijke methode van het natuuronderzoek, vooral in onze eeuw met zulke schitterende uitkomsten bekroond. Bij zijne historische studiën toonde hij een onuitputtelijk geduld in het onderzoek der archiefstukken, der gedrukte of ongedrukte documenten. Hij hechtte een groot gewicht aan het getuigenis van tijdgenooten, en rustte niet voordat hij alle getuigen in zijn historisch proces had gehoord. Maar dan ook deed hij het verleden herleven met scherpe lijnen en schitterende kleuren, dan bouwde hij zijn kunstwerk, als met den tooverstaf van den thaumaturg, die het verleden heeft aanschouwd en de toekomst kan voorspellen. Hippolyte Taine bereikte den leeftijd van vijf-en-zestig jaren. Hij was geboren den 21 April 1828 te Vouziers, in de Ardennen, maar sleet bijna zijn geheele leven te Parijs. Hij was een uitmuntend leerling van het lycée Bonaparte, later van l'École normale. Het Noord-Fransche bloed stroomde met kalmte door zijne aderen; eene zekere waardigheid bij zijn optreden boezemde gezag in bij zijne medescholieren. Zijn helder oordeel maakte hem gezien bij zijne kameraden, die hem altijd met den naam van ‘Monsieur Taine’ aanduidden. Hij begon zijne loopbaan bij het hooger onderwijs te Nevers, te Poitiers en te Besançon - maar besloot spoedig zich ambteloos te Parijs te vestigen, en ten behoeve zijner historische en litterarische studiën in de medicijnen te studeeren. Zeer spoedig werd hij een gewaardeerd medewerker van het Journal des Débats en van de Revue des deux mondes. In 1853 verwierf hij den graad van doctor in de letteren na de verdediging van twee proefschriften: De personis platonicis en Essai sur les fables de La Fontaine. Het laatste werk verwierf grooten bijval door de frischheid der opvatting, de grondige wetenschap en den geheel oorspronkelijken, kernachtigen stijl. Het bleek spoedig, dat Taine eene geheel andere methode volgde, dan de grootste letterkundige kunstrechter van zijne dagen - Sainte-Beuve. Deze had zich op uitvoerige psychologische portretschildering zijner auteurs en dichters toegelegd. Taine wijdde zich niet aan de teekening, maar aan de verklaring zijner letterkundige helden. Het is hem niet genoeg hunne eigenschappen, hunne gebreken, hunne denkbeelden en hunne hartstochten te beschrijven, hij | |
[pagina 446]
| |
wenscht te doen begrijpen, waarom zij juist deze en geene andere eigenschappen bezitten. Zijne critiek is dus bij uitstek wijsgeerig. Hij poogt de hoofdkrachten, zoo mogelijk de hoofdkracht, van heel het geestelijk leven zijner artisten op te sporen. Sainte-Beuve schilderde zijne portretten naar het uiterlijk waarneembare leven, Taine analyseerde de binnenborst. De eerste had een ongemeen talent in het treffen eener gelijkenis, de laatste eene ongeëvenaarde scherpzinnigheid in de verklaring van alle verschijnselen des geestelijken levens uit ééne groote hoofdkracht. Taine legt zich toe op psychologische anatomie - hij verklaart niet alleen de eigenaardige richting van den geest bij de individuën, maar ook bij groepen van menschen, bij natiën in verschillende tijdperken der historie. Zijne vaste overtuiging is, dat het karakter van den mensch, of van eene vereeniging van menschen, niet alleen bepaald wordt door afkomst, klimaat, bodem en geschiedenis, maar dat bovendien ieder individu, ieder ras, zich kenmerkt door iets essentiëels, iets geheel oorspronkelijks, dat ondanks alle invloeden van buiten zich blijft openbaren en handhaven in den loop der tijden. Het gaat met de menschen als met eene plant. Deze laatste wordt in zijn groei en bloei bepaald door de lucht, die haar toestroomt, en den bodem, die haar voedt, maar zij vertoont toch altijd het hoofdkenmerk van hare familie - zij is, bijvoorbeeld, eene roos, en zal rozen voortbrengen, nimmer tulpen. Taine wil in zijne wijsgeerige geschiedbeschrijving den lezer niet verdrinken in eene zee van bijzonderheden, maar opklimmen door geduldige analyse tot ‘la force maitresse,’ die het eigenlijk wezen van den mensch en van het tijdvak uitmaakt. In 1854 toonde hij dit in zijn Essai sur Tite-Live. Hij vroeg eenvoudig waarom Livius' wijsbegeerte en Livius' critiek voor zeker deel voortreffelijk, voor een ander deel gebrekkig zijn? Hij vroeg, waarom bij Livius de karakterteekening somtijds geslaagd, somtijds mislukt is, waarom sommige redevoeringen zijner helden uitmuntend, andere onbeduidend zijn? Men zal het weten zoodra men la force maitresse van dezen auteur heeft ontdekt. Als men verklaart, dat Livius zoowel historieschrijver als redenaar is, zal men den goeden weg tot oplossing dezer vragen gevonden hebben. Hij werd redenaar, omdat hij een vroom patriciër, een fatsoenlijk man en een Romein was. De gebeurtenissen, die Livius beleefde, de val der Republiek en de vestiging van het Keizerrijk deden hem eene toevlucht zoeken in de boekerijen inplaats van te spreken op de tribune - de gebeurtenissen maakten hem een geschiedschrijver inplaats van een staatsman. De Essai sur Tite-Live werd door de Académie française bekroond - hiermee opent zich de schitterende letterkundige loopbaan van Taine. In 1855 en 1856 maakte hij eene reis naar de Pyrenaeën, in zijn bekoorlijk boek: Voyage aux Pyrénees met geheel ongemeen talent van schildering voortreffelijk verteld. In volgende jaren besteedde hij al zijne vlijt, om in zijne Philosophes français au dix-neuvième siècle inzonderheid de eclectisch-dillettantistische wijsbegeerte van Victor Cousin in al hare oppervlakkigheid te brandmerken, maar levendiger indruk nog maakten zijne letterkundige portretten van Engelsche auteurs uit het midden onzer eeuw: Macaulay, Dickens | |
[pagina 447]
| |
en Thackeray, die met andere opstellen vereenigd werden in zijne Essais de critique et d'histoire (1857) - een meesterstuk van letterkundige critiek. Zijne verdiensten werden erkend door zijne benoeming tot hoogleeraar in de aesthetiek aan de Ecole des Beaux-Arts (1864) - en later (1878) door zijne verkiezing tot lid der Académie française. In 1864 verscheen zijn beste boek: Histoire de la Littérature anglaise, in vier deelen, later door een vijfde deel over de moderne Engelsche schrijvers gevolgd. In de voorrede van het eerste deel spreekt hij zijne meening uit over de methode, die hij volgt bij zijn historisch-litterarisch onderzoek - een kostbaar getuigenis, dat tot heden toe van onschatbare waarde gebleven is. Hij formuleerde daar zijne, aan Spinoza verwante, empirisch-realistische wijsbegeerte. Bij de historiographie der letterkunde wil hij zooveel mogelijk tot de force maitresse van dichter of denker doordringen. Het middel daartoe is psychologische analyse. Zoo komt men tot de kennis eener reeks van min of meer verschillende gevoelswijzen en stemmingen van den geest, die soms zeer ver van elkaar afwijken, soms zeer nauw aan elkander grenzen. Taine stelt nu de vraag naar de oorzaken dezer afwijkingen en dezer overeenstemmingen. Begint men nu met eene nauwkeurige waarneming van zekere groepen van menschen binnen de grenzen van hun geboortegrond, dan ontdekt men terstond, dat de eene groep zich van de andere onderscheidt door iets geheel eigenaardigs in hare algemeene wijze van gevoelen en denken. Van waar die algemeene richting der hartstochten en denkbeelden? In de eerste plaats komt het ras, waartoe de bewuste groep behoort, in aanmerking; dan de natuur, het klimaat, de bodem, de physische toestanden, waarin zij leeft; in de derde plaats de eeuw, het tijdvak, het oogenblik. Het ras beslist over den lichaamsbouw niet alleen, maar ook over de gevoels- en denkwijze eener natie op het gebied van godsdienst, wijsbegeerte en letteren. Eene verwantschap als die, welke de volken van het Arische ras, ondanks verschil van klimaat, bodem en beschaving, in hunne talen, godsdienst, wijsbegeerte en letteren te zaam bindt, bewijst dit overvloedig. Maar de invloed der natuur, van bodem en klimaat, doet zich evenzeer gelden. Vergelijkt men twee groote groepen uit het Arische ras, de Romaansche en Germaansche volken, zoo zal terstond het kenmerkend verschil van beider kunstopvatting duidelijk uitkomen. De tragedie der Grieken, Italianen en Franschen getuigt van geheel ander kunstideaal, dan die der Engelschen, Duitschers en Noren. Ten slotte dient rekening gehouden te worden met de eeuw, het tijdvak, het oogenblik. Vestigt men het oog op de verschillende groote perioden der geschiedenis, dan blijkt het immer, dat de idealen, die de mensch zich van zich zelven vormde, ook binnen den kring van hetzelfde ras, telkens gewijzigd worden. Het ideaal der Atheners, wier burgers zich als ϰαλοὶ ϰἀγαϑοὶ (de hoogste civiele en moreele voortreffelijkheid) poogden te onderscheiden, wijkt hemelsbreed af van het ideaal der middeleeuwsche chevalerie, of van het ideaal der hovelingen van Louis XIV. Volgens dit stelsel is de Histoire de la littérature anglaise geschreven. La | |
[pagina 448]
| |
race, le milieu, le moment bepalen de hoofdomtrekken der gebeurtenissen. Maar ook voor den geheel eigenaardigen invloed van het buitengewoon individu heeft hij een geopend oog, zooals duidelijk blijkt uit zijne meesterlijke bladzijden over Shakspere, Ben-Jonson en Marlowe. De Académie française wilde aan dit meesterwerk den prijs van twintigduizend francs toekennen, maar de vrienden van den door Taine veroordeelden wijsgeer Cousin wisten dit te beletten. Rusteloos werkzaam schreef Taine als hoogleeraar aan de Ecole des beaux-arts verschillende opstellen: Philosophie de l'art, De l'idéal dans l'art, en nog drie opstellen over Philosophie de l'art en Italie, dans les Pays-Bas, en en Grèce. Wat hij over Hollandsche kunst zegt, is verrassend juist, vooral zijne gevolgtrekkingen uit den invloed van het milieu - den bodem en het water, - hoewel het ons volk toegeschreven gebrek aan wijsgeerigen zin niet onweersproken is gebleven. Sedert 1875 begon Taine een uitgebreid historisch werk onder den titel Les origines de la France contemporaine, waarvan het eerste deel: L'ancien régime heette, en in 1878 werd voortgezet met een tweede deel: La Révolution, en 1881 met een derde La conquête jacobine. Terstond begon zich een levendig verzet te openbaren tegen Taine's voorstelling der groote mannen van de Revolutie, en verweet men hem, dat hij een te hoog gewicht hechtte aan archiefdocumenten van luttel waarde. De strijd werd niet minder, toen hij in 1884 zijn vierde deel: Les gouvernements révolutionnaires uitgaf, en in de Revue des deux mondes twee hoofdstukken uit zijn vijfde deel: Reconstruction de la France, in het bijzonder gewijd aan den Keizer Napoleon. Er verscheen terstond een heftig strijdschrift van le Prince Napoleon, die aan Taine verweet, dat hij de valsche en partijdige getuigenissen van Bourrienne in zijne Mémoires, en van madame de RémusatGa naar voetnoot1), eene persoonlijke vijandin des Keizers, als bazis voor zijn betoog had aangenomen. Daarentegen werd Taine's beschouwing met groote scherpzinnigheid verdedigd door een der meesters van de Fransche critiek, Jules LemaitreGa naar voetnoot2). Evenals Renan heeft Taine een allergewichtigsten invloed op de litteratuur, de wijsbegeerte en de historiographie van zijn vaderland geoefend. De réalistisch-naturalistische roman van Flaubert, Zola, Alphonse Daudet, de Maupassant en de geheele groep van Les Soirées de Médan komt onmiddellijk uit zijneschool. De zoogenaamde psychologische roman van Paul Bourget komt evenzoo uit de school van Taine, die aan dezen discipel ver de voorkeur gaf boven den geweldenaar Zola. Zij allen hebben hun voordeel gedaan met zijne leiding als wijsgeer en zijn voorbeeld als stylist. Het laatste is niet het minste te achten. Taine schreef een gadeloos helderen, kleurvollen stijl. In zijne Voyage aux Pyrenées, in zijne Littérature Anglaise zijn verrukkelijke bladzijden. Zijne schilderende adjectieven zijn met een benijdenwaardigen rijkdom en tact gekozen. Zijne fantasie schijnt even stout als zijn oordeel doordringend is. Een door en door wetenschappelijk man met zulk een stijl is eene zoo ongemeene zeldzaamheid, dat er niet in het voorbijgaan, maar herhaaldelijk op moet gewezen worden. |
|